GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

F. J. J. BCYTBNOIJK. SoaETS GENER ANALYSE DIB rONCXIES VAN OBOAMBN EN OROAMSMEN.

II.

Nu het, in mijn vorig artikel vermeld, inlei deod hoofdstuk, gaat de heer BUYTENDIJK in liJQ essay over tot de bespreking van de /uttc-Hu en daarna van het ontstaan der „organen". Ik wil trachten ook daarvan een overticht te geven,

Is ieder „orgaan" of lid van een organisme, men denke weer aan 'n hand of 'n spier, maai MD ook 'n cel als de witte bloedcel, — levende stof, BuvTEND^K, die niet wil „veifltuven de gtens tusscheo doode en levende stof", acht het een „denkfoni" wanneer men de functie van een orgaan gaat vergelijken met de werking vin een deel eener machine,

Zalk een vergelijking toch is voor hem, wat ik tou willen noemen: een valsche analogie.

Is zulk een vergelijking bij zijn beiinning op de faocties of levensverrichtingen der organen of leden van een organisme dus uitgesloten, eveDieer acht hij uitgesloten, dat aan de levende stof xelf, dat aan de cellen, en aan de organen, die uit de cellen zijn opgebouwd, immaierieele of geestelijke eigenschappen, zooals kwusitijn en doelstreving, lou zijn toe te kennen Zuili een toekenning, gelijk door het vitalisme of de leer van de „levenskracht", ook in haar vernieuwden vorm van „Neo-vitalisme", geschiedt, valt toch samen met de toekenning aan de levende stof, aan cellen en organen van een «psyche" of del.

konden de eerste Grieksche denkers met hun hyhxoisme of leer van „het leven in de sto »og geen verschil tusschen levende en doode 'tof, het begrip leven, dat voor ons aan hei begtip „levende stot", is verbonden, mag, naar het ook mij voorkomt, nog niet met „üelig" of psychisch leven vereenzelvigd. Wie daarom tonder meer, dat is zonder zijn woorden nader toe te lichten, van „beaelde" stof spreekt als lüj „levende" stof bedoelt, levert gevaar van •begtipsverwaniog te veroorzaken.

Ook BuvTENoijK wil daarom de functies of levensverrichtingen der organen nist, zooals hij nadrukkelijk legt, toeschrijven aan een in die organen besloten psyche, of iets wat daarmee overeenkomt.

Herinneren wij ons nu, dat BUYTINDIJK met < ija beüinniog op de functies der „organen", 'enscbt te leeren weten „in hoeverre deze inncties of verrichtingen mecaanischmaierialis' ||eh zija te verstaan en öf onstoffelijke oorzaken daartoe bijdragen", — dan laat zich, uit bet bovenstaande, reeds vermoeden hoe voor lijQ denken deze functies niét zijn te verstaan.

Het kan, bij zijn niet veifliuwen van de grens tnsschen doode en levende stof, niet zijn een nfnecbanisch-materialistisch" verstaan in dien > in, dat deze functies verrichtingen zouden zijn Tan doode stof. Maar, bij zijn specifieke onderscheiding, ia het begrip „immateneele realiteit" of «onstoffelijke zakelijkheid", tusschen „leven" •? ««elig" of psychisch leven, kan het ook Met iijn een „vitalistisch" verstaan.

Bi] lezing van zijn verhandeling wordt dit vermoeden tot zekerneid.

Ik reiuUaat waartoe BUTTEMD^K, op grond, k van eigen onderzoek, kwam, it, naar hi] Biedtdeelt, dat de fancties of levensverricatinsen der organen zijn terug te brengen tot de grondwerkzaamheden d« levende stof tn dat '^e^e fsnetiM, «ven alt die grondwetkzaamnsden zelf, alzoo zijn te verstaan nit de samenwerking van pbysisch-chemische processen, „welke processen in da doode stof gescheiden voorkomen".

En wijl nu in deze „mechanisch" of door „diuk en stoot" werkende processen zelf, 'n zich-op-'n „doel" richtend streven is uitgesloten, acht hij, dat ook ds functies der organen voor de levensverrichting in dèten zin „mecha nisiisch" en dus met uitsluiting van een zich op „een doel-rlchtend streven" zijn te verstaan. Ook al is hij afkeetig van de, „in de literatuur nog steeds voorkomende oppervlak kige mechanistische verklaringen der levens verschijnselen", en al acht hij met RIJK KRAMEB „dat de resorbtie-en secretieverschijnselen me^ de osmotische wetten in strijd zijn" — het is zijn vaste overtuiging, dat „een doel in ho orgaan voor het orgaan" nergens is te herken nen". O. m. somt hij daartoe op de pbysischchemische oorzaken, welke optreden bij de contractie of samentrekking van élke spier, ook bij dien van insectenvléugelspier of de sluitspier van een mossel. Iets wat ons „in principe den aard der krachten doet vermoeden welke bij de spiercontractie een rol spelen."

Ook wat de waarneming omtrent „aanpassing" van een „orgaan" leert, acht BUYTENDIJK geen instantie tegen zijn mechanistische theorie omtrent de fu< 2ctie der organen.

Verstaat men onder „aanpassing" een eigenschap, die, mét de „voortplanting", alleen aan een „organisme" toekomt, en wel: „de eigenschap van onder (beperkte) gewijzigde omstandigheden evai „doelmatig" te functioneeren als onder den eerst bestaanden toestand het geval was", — da< men op grond van wat bij een „orgaan" omtrent „aanpassing" is waargenomen, aan een immaterieel, in den zin van psychisch of zielig principe of aan een doel in het orgaan voor he> orgaan meent te moeten denken, — acht hij namutwetenschappelijk een denkfout.

Een denkfout als: het zich „aanpassen" aan de temperatuur en daarbij binnen zekere grenzen „doelmatig" (voor het uurwerk) blijven functioneeren, van den compensatieslinger vac een uurwerk, te vereenzelvigen met' het zich „aanpassen" van een organisme.

Meent BüYTENoyK alzoo de functies der organen mechanistisch en dus met uitsluiting vac in die organen zelf werkende geestelijke of zielige oorzaken te moeten verklaren, „de samenstellmg en structuur van het eenvoudigste orgaan, is reeds", zoo zegt bij, „van een gecompliceerdheid, van een samenwerken ei samentrtffen van stof en kracht, als nergens in de doode stof voorkomt."

Na dus, in zijn tweede hoofdstuk, zijn verstaan van de functies of verrichtingen dei „organen" te hebben uiteengezet, komt hij dac m zijn derde hoofdstuk tot bet ontstaan dei „organen".

Met instemming en ter inleiding daarop citeert hij uit de, door DONDERS te Ui RECHT in 1848 gehouden, inaugareele rede: OE HARMONIE VAM HET DIERLIJK LE'EN DE OPENBARING VAN WETTEN, deze woorden: „Wie ous een doei aulaigt in de harmonie der stoffelijke wereld aïj plaatse het in de eigenschappen der grondatcffïn en grondkrachten En wanneei eens door een al wijze Almacht die stcffm et. krachten met een bepaald doel in het aanzijn geroepen, en in hare eigenschappen de voor waarden voor de geheete toekomst werden weggelegd, dan stroomt ook geen druppel bloed» «onder doel door onze aderen — maar het 'M een doel, dat buiten de wetenschap ligt den natuur”.

In dit zijn derde hoofdstuk over het ont staan der „organen" stelt BUYTENDIJK evenzeei de „mecbanisiische" verklaring tegenover de „vitalistische", en bepaaldelijk de „Neo vitalisiische" zooals die wordt voorgedragen dooi ORIESCH, privaat-docent te HEIDELBEKO.

De hypothese van dezen, door v. HARTMAMN beïnvloeden geleerde omtrent het bestaan iii de levende siof van een het „doel" in zich dragend en verwerkelijkend principe, dat bij hei ontstaan der „organismen" zou ageeren, door ook op het ontstaan der „organen" determineerend of doel bepalend in te werken, en welk principt ORIESCH dan, naar analogie met de menschelijke pfyctie of ziel, of een psychoid of met een, aan ARISTOTELES ontleenden term voor „ziel", enteltchte noemt, — wordt eerst door BUYTENDIJK Objectief beschreven.

Dan onderwerpt hij deze hypothese van DRIBSCH aan een kritiek, en het resultaat daarvan is dan, dat, wijl het ontstaan der organen bij de wording van het indiviau zijn voldoende verklaring vindt in mechanische, dat is weer blind werkende chemisch-pbysische processen in de levende stof, — voor het met DHIESCH aannemen van een daarbij „zielachtigeu"ofdetermineeren den factor in die stof, geen voldoende grond aanwezig is.

Op deze beschrijving en crhiek hiei dieper in te gaan, isonnoodig. Mocht ik daarvoor bij mijn lezers belangstelling hebben gewekt, dai> mag ik ze verwijzen naar bet essay zelf; naar het tijdschrift van DE CHRISTELIJKE YEREENIf' GINO VAN NATUUR-EN GENEESKUNDIOEN IN NEDERLAND, dat de SCHETS EENER ANALYSE DER FUNCTIES VAN ORGANEN EN ORGANISMEN opnam.

Toch mag ik hier niet nalaten er op te wijzen, dat, waar BUYTENDIJK, ZOO de functies als hei ontstaan der organen, uit blind of mechanistisch werkende chemisch-physische processen in de levende stof meent te moeten verstaan, hij, zoo als trouwens reeds zijn met-instemming-aanhalen der boven vermelde woorden van DONDERS doei vermoeden, — daarmee allerminst de „doelmatigheid" van het natuurgebeuren bedoelt te ontkennen.

In mijn derde en laatste artikel over zijn essay zal ons dit nog duidelijker uitkomen.

Maar ik wil reeds hier aanhalen zijn woorden, die ik lees op p. 42: »WiJ weten, dat de doelmatigheid der wereld door den persoonlijken Schepper daarin is weggelegd. Over de wijze waarop dit is geschied, kan ons alleen algemeene en bijzondere openbaring onderrichten. Wel weten wij de Almacht en Alwijsheid van den Schepper en vermoeden dus, dat voorzoo ver de Schepping aan de bedoeUng van den Schepper beantwoordt, deze door Godgepraeformeetd en gepraedestineeid kan en moet zijn."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 maart 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 maart 1913

De Heraut | 4 Pagina's