GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Eenen, den Zoon des menschen gelijft zijnde”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Eenen, den Zoon des menschen gelijft zijnde”.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

En in het midden van de zeven kandelaren eenen, den Zoon des menschen gelijk zijnde, bekleed met een lang kleed tot de voeten, en omgord aan de borsten met eenen gouden gordel. Openb. I : 13.

Er ligt in de verandering die ook de mensch naar den vorm, bij het gelijk blijven van zijn weten, ondergaan kan, een hoogst interessant mysterie.

Overkomt ons de dood, dan laat onze ziel aar lichaam los; dat lichaam verteert en wordt ot stof; en na eeuwen, in den dag der Volinding, zal Chriitus „dit ons vernederd lichaam • eranderen, opdat het gelijkvormig worde aan et heerlijk lichaam van den Christus". Dit zal iet vanzelf geschieden, het zal veeleer een aad van Goddelijke Almacht zijn. Er staat och bij, dat Cüristus dit wonder aan ons ichaam volbrengen zal door „die geheel eenige werking, waardoor Hij «//e dingen ajn lichielven onderwerpen kan.”

Juist daarom boeit ons telkens weer zoo sterk, wat ona van ^ezus eigen lichaam in de Schrift gemeld wordt. Hoewel hij zondeloos, en buiten alle contact met de zonde, ontvangen en geboren was, verkeerde toch zijn Ikhaam van de kribbe van Bethlehem af en tot aan i^n begrafenis toe, in een toestand y*Vi vernedering; en kt wel, in een toestand v»n nederheld in

tweeërlei, zeer onderscheiden opzicht. Voor» eerst toch trekt het de aandacht, dat Jezus niet een lichamelijke gedaante ontving, gelijk die aan Adam en Eva bij hun schepping werd toebedeeld, maar dat Jezus onze lichaamsgestalte en onze menachelijke natuur aannam in dien vorm, die als gevolg van de zonde ons eigen is geworden. Doch dit is niet al. £i is nog een tweede opmerking. Gesteld toch al, dat Jezus een natuur in paradijsstaat had aangenomen, gelijk Adam die ontving en vóór zijn val in zonde bezat, dan nog zou dit niet de vorm van menschelijke natuur geweest zijn, gelijk die bij Jezus paste. Het paradijslichaam wat, ook vóór den val, toch nog niet „het lichaam der heerlijkheid^', en bij Jetns had, voor wa hém aanging, van zelf nooit anders dan dit „heerlijk lichaam" (Filipp. 3 : ai) gehoord.

Nu de Christus daarentegen, om onzentwil, te Bethlehem het „lichaam der vernedering" aannam, en dit reeds in zichzelf vernederde lichaam nogmaals vernederde in den kruisdood, nu lag in zijn Opstanding uitgesproken, niet, dat hij opstond gelijk hij stierf, maar dat, van 't oogenblik zijner Opstanding af, een beginsel van hoogere heerlijkheidskracht in hem begon te werken, die zijn votm en verschijning wiJ2igde, gelijk dit op den Tabor reeds profetisch geschied was. Een wijziging die van dat oogenblik af doorging, en ten slotte eerst in het „heerlijk lichaam" waarin hij thans verkeert, tot ruste kwam.

Van den overgang, die hierbij plaats greep, kwa het, dat niet een ieder Jezus na zijn Opstanding terstond herkende. Het is evenzoo hieraan toe te schrijven, dat Saulus op den weg naar Damascus wel een verblindenden glans waarnam en Jezus stem hoorde, maar zijn gelaat niet onderscheidenlijk zag. En uit gelijke oorzaak verklaart het zich, dat Johannes op Pathmos, „wel een zag den 2k)on des menschen gelijk zijnde", maar zóó dat toch de gestalte zelve wegschoot in verblindenden gloed en glans. Geheel de gestalte was wit als witte wol en als sneeuw, door den hoogen graad van het witte licht. Als een vuur ging van zijn oogen uit en zijn voeten gloeiden als een oven. Zslfs de stem van Jezus had hoogere qualiteit ontvangen, en ruischte als een stem veler wateren.

Daar nu de apostel betuigt, dat ook ons lichaam gelijke gedaantewisseling zal ondergaan, is het duidelijk, dat we aan de portretten die we van onze dooden bezitten, niet te veel hechten moeten. Wel kunnen we bij ons denken aan onze vroeggestorvenen niet anders aan hun wezen vasthouden dan door uit hun beeld ons hun wezen voor den geest te brengen, maar de Schrift wil dan toch, dat we ook hierbij wel van die gelijkenis met het beeld dat ze ons vertoonden, zullen uitgaan, maar steeds zullen verstaan, dat die beeltenis hun nu niet meer eigen is, omdat ze thans van hun lichaam gescheiden zijn, en ook in de Opstanding hun de vroegere gestalte niet meer in dien afgestorven vorm zal worden teruggegeven.

Wat blijft, of wilt ge, terugkeert, is niet de vroegere vorm, maar het verborgen wezen, en alleen onze geest is 't, die dit verborgen wezen grijpen en herkennen kan.

Op die verandering en wijziging van den vorm bij het gelijkblijven van het verborgen wezen heeft de Heere onze God ons dan ook in heel de organische schepping voorbereid.

Reeds in de plantenwereld nemen we dit telkcBS waar. 't Vangt aan met itek of bol of zaadkorrel. Dan begint de octkieming. Dieontkieming vormt tak of stengel. Aan den stengel komt knop en blad. Die knop ontluikt. Er bloeit straks een bloem. Die bloem verdwijnt. Eo bet eind is het rijpen van de vrucht. En zelfs hier blijft 't niet bij. Als de koude komt, schijnt 't al weg te sterven. Althans 't verdort in al wat wij waarnemen. Maar dit duurt slechts tot de lente, en dan komt 't leven weer terug. Nog wonderbaarder zelfs is aan den mensch de kennis en het vermogen verleend, om de plant door fijoe cultuur te veredelen, en met name op onze bloemententoonstellingen vinden we vaak prachtexemplaren, die ons de bloemen eerst in haar volle heerlijkheid toonen.

Niet anders is het in de dierenwereld. Denk slechts aan de rups en de kapel; of stel maai in uwe gedachten het pas uit het ei gekomen kuikeiïpauw en daarnaast de volwassen pauw die haar staart in al zijn weelde uitstalt.

En zoo nu is 't ook met het kind des menschen.

Wat machtig verschil en onderscheid niet tusschen het kindeke aan 's moeders borst, en den man met titanenkracht die na 30 en meer jaren uit dat onnoozele kindeke gewassen is. Ge kunt haast niet gelooven, dat ze beiden één en heusch hetzelfde wezen zijn, en toch is die man uit dat teere kindeke opgegroeid. Gelijk verschil merkt ge bij terugkeer van gezondheid en kracht in den eerst doodelijk kranke. Toen ge hem uitgemagerd en machteloos-dof op zijn ziekbed zaagt nederliggen, was 't of er geen wezen meer in hem was, en nu, na de vol komen genezing, is die man die een kind des doods scheen, weer een bloeiende gestalte die u ontzag inboezemt. Bij het verouderen is het evenzoo. Wie herkent in den ouden, afgetobden grijsaard den man vol levenslust en levensmoed, gelijk ge hem in de kractit van zijn leven bewonderd hebt? Zelfs rouw en verdriet kan de gestalte van den eens sterken, kloeken mensch derwijs doen slinken en inkrimpen, dat ge zijn gestalte moeielijk in hem terugvindt.

Allemaal wijzigingen van den vorm, terwijl toch het wezen één blijft.

En zoo nu ook gaat 't door aan de overzij van het graf. Ook daar zal 't niet een ocafzien bare schare van wel levende, maar toch elkander steeds gelijk blijvende gestalten zijn, maar, omgekeerd, een gaan van kracht tot kracht, van heerlijkheid tot heerlijkheid. In vorm altoos nieuw en hooger, onderwijl toch 't wezen één blijft. En dit alles nu zal voor eeuwig beheersctit zijn en blijven door die almogende werking, die van Christus heerlijkheid uitgaat.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 april 1913

De Heraut | 4 Pagina's

„Eenen, den Zoon des menschen gelijft zijnde”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 april 1913

De Heraut | 4 Pagina's