GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„En ontsliep met zijn vaderen”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„En ontsliep met zijn vaderen”.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

En David ontsliep met zijne vaderen, en werd begraven in de stad Davids. 1 Koningen 2 ; 10.

Zijn dooden gedenkt men ook in ons land óp zoo uiteenloopende wijs.

De ééne maal vindt ge bij gevoelige personen een zoo bijna ziekelijk aldoor bezig zijn met de »lieve betrekkingen en vrienden", die men ten grave uitdroeg, dat 't u bijna hindert door 't ziekelijke van den vorm. En een ander maal stuit ge weer op een tegenovergesteld uiterste, dat u soms zelfs pijnlijk aandoet. Zoo gestorven, zoo vergeten. Een gestorven kind, bij de kinderen die men had, niet meer meegeteld. Of ook dat, als vader en moeder wegstierven, het huishouden rustig voortgaat, alsof men nooit een moeder genoten of een vader gekend had. Vooral in tweede huwelijk is 't soms ontnuchterend, zoo spoedig en zoo bijna geheel als de man ot vrouw die wegstierf, ophoudt in 't leven van weduwe of weduwnaar mee te tellen.

In andere landen wordt dan tenminste van het kerkhof nog werk gemaakt, en onder onze Roomsche landgenooten bleef nog altoos Allerzielen in eere. Wij, Gereformeerden, zijn in't niet meer denken aan onze graven dan ook wel 't verst voortgeschreden. In Duitschland rekent men er nog veel meer mee. Maar in ons land zijn er vooral in 't Noorden streken, waar men schier eiken band met zijn dooden heeft afgesneden. Het woord van Jezus; »Laat de dooden hun dooden begraven", heeft blijkbaar invloed geoefend. En het hoogst onvoldoende resultaat is, dat vaak de dooden voor hem, die ze verloor, zoo goed als niet meer bestaan.

In het midden tusschen die twee uitersten hgt de weg dien we ons in het heilig Woord voorgeteekend vinden. Als 't kind van Bathseba gestorven is, zegt •David: »Ik zal wel tot hem gaan, maar hij zal tot mij niet wederkeeren«, en de uitdrukking: •iiMet zijn vaderen ontslapen"^ die evenzoo van David opgeteekend staat, wijst op een betrekking tot onze lieve dooden, die met hun sterven nóg lang niet geheel is te niet gedaan. Nu had in later eeuwen het voortduren van onze betrekking tot onze dooden tot het geloof in een bemoeienis van onze dooden met ons, en van ons met •onze dooden, geleid, dat vooral tegen het-eind der middeneeuwen tot grove misbruiken geleid had. De ingeslopen meening over het vagevuur, over de voorbidding, en zooveel meer had ons ten slotte het dwaalspoor doen volgen. Hiervan voelden onze vaderen het bedenkelijke. Vandaar dat ze er mee braken. Doch al beamen we dit, toch kan niet ontkend, dat ook hierbij overdrijving insloop. Zulk een volstrekt afbreken van onze betrekkingen met onze dooden althans reeds voor het jongste oordeel, is niet naar de Schrift.

Ons sterven is een verzameld worden »tot d onze vaderen". De rijke man neemt waar wat t den armen Lazarus te beurt valt. Ook onder d Israel werden de graven in eere gehouden. En b David zelf spreekt over zijn eigen sterven als e over een volgen van zijn' vaderen in die ge­ v heimzinnige wereld, die onder het graf voor g ons schuil gaat.

Eens komt er een breking, een finale afbreking van alle betrekking ten opzichte van hen die niet dezeljde eeuwigheid ingaan. Als er twee zijn, die op aarde zoo goed als al de jaren huns levens samen hebben geleefd, maar de één ontsHep in Jezus, en de ander bleef in zijn sterven van Jezus gescheiden, dan wacht zeer zeker beiden een eeuwigheid, maar een eeuwigheid die volstrekte scheiding zal maken. De gezaUgden en de verlorenen zullen in' de voltooide eeuwigheid niet meer voor elkander bestaan.

Maar die blijvende, die duurzame toestand v gaat eerst in na het jongste oordeel^^ en tot op dien groeten dag van 't jongste gericht behooren alle kinderen der menschen saam tot die ééne, onafzienbare schare, die eens voor den Rechter van levenden en dooden zal staan. Waren alle kinderen der menschen hier op aarde blijven leven tot op den jongsten dag, zoo zou geheel hetzelfde hebben plaats gegrepen. Ze zouden allen saam voor den Rechterstoel van Christus worden gesteld, en eerst na het oordeel van-elkaar scheiden en. uiteengaan. Wat hier op aarde plaats grijpt is alleen, dat telkens weer een geslacht, dat zijn jaren hier uit heeft geleefd, tijdelijk terugtreedt, en vergeten na die uittreding, tijdelijk achter de schermen wegschuilt, totdat eens alle geslachten saam in den dag des oordeels uit hun schuilhoeken weer te voorschijn zullen komen, niet als geesten, maar als menschen, na uit de dooden weer te zijn opgestaan.

Vandaar in Israel het besef, dat men, hier wegstervende, tot zijn vaderen ging^ en vandaar oófr-endêF-oas: : nóg het-vaste-gevoel, dait wie p C H amen Jezus toebehooren, ook na hun sterven in emeenschap blijven. En dit nu moet, welbezien, ok tot de verlorenen worden uitgestrekt. Denamen nzer dooden, of ze ons liefhadden, dan of we nder hen leden, kunnen uit onze heugenis niet orden uitgewischt. Hun beeld leeft, als er oorzaak n 't gesprek of in eenig feit voor is, van zelf eer in ons op. En bij teederder conscientie oelt men zelfs meer dan eens, hoe men ook et zijn dooden soms nog een rekening te verffenen heeft.

De vraag of onze dooden ons nog kennen, en nog bemoeienis met óns hebben, zij nu geheel terzij gelaten, om eeniglijk op de heugenis in onze eigen conscientie te letten.

We hebben heugenis van 't samenleven met onze dooden uit de jaren dat ze nog met ons waren, en bij het terugdenken aan dat vroegere leven, geraken we gedurig als vanzelf in overlegging, of we in onze liefde voor hen niet te kort schoten. Het was zoo heel iets anders toen we nog met hen leefden en zoo vaak aan ons egoism'e tegenover hen vasthielden, dan thans, nu we eiken eisch tegenover hen varen lieten, en niet alleen tot volkomen vergiffenis neigen voor wat ze tegenover ons misdeden, maar soms zoo vurig wenschen kunnen, om ze nog voor korten tijd terug te hebben, om hun dan eens te toonen, hoe we niet alleen zelf hu7i alles vergeven hadden, maar nu ook tot elk offer voor hen bereid zouden zijn. En die herdenking nu van onze dooden is 't, die juist door de diepe insnijding in de conscientie, zulk een zegen brengt aan wie er niet overlieen glijdt, maar die herdenking telkens vernieuwt en al rijker doet worden.

Vergeet toch nooit, dat, hoe lief we ook met elkander tijdens ons leven 'verkeeren, er aan de Christelijke liefde, aan de waarachtige, volle, teedere Hefde voor elkander nog altoos zoo heel veel te kort komt. Doorleven we dit alles nu weer in onze gedachten, dan komt er zoovaak behoefte aan vergiffenis in ons op, en rust 't geloof niet, eer het die verzoening, ook voor wat onze dooden betreft, in Jezus heeft gevonden. En denken we er ons dan in, wat we soms eertijds zelf van onze dooden leden, zonder dit hun toen ten volle vergeven te hebben dan komt die vergiffenis zoo ruim en overvloedig na het sterven in ons op, dat er tenslotte geen enkele hindernis meer bij het terugdenken aan onze dooden door onze ziel schrijnt.

Bij de gedachte aan het terugzien, voelt ge dan zoo van zelf dat er niets meer te verzoenen of te vereffenen over zou blijven. Wie in de herdenking van zijn lieve dooden niet te kort schoot, heeft, eer hij zelf sterft, dit alles afgedaan, en uit zijn hart weggenomen, en zal bij 't weerzien er een van zijn zaligheden in vinden, zoo hij 't tast en merkt, dat 't nu al verzoend is en vrede beider hart verheugt.

Meer nog.

Niet sentimenteel, maar streng heilig opgevat, is zulk inleven in de nagedachtenis van onze lieve dooden zelfs een leerschool voor het heden.

Ge verliest een kind. Maar na zijn dood voelt ge, wat ge in uw zorge en opvoeding te kort schoot. En vanzelf draagt dit de vrucht, dat ge voor uw kinderen, die God u nog liet, zooveel teederder zorge gaat koesteren.

Uit het saamleven met onze dooden vloeit ons zoo vaak een zegen toe voor de saamleving met hen die God ons nog liet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 november 1913

De Heraut | 4 Pagina's

„En ontsliep met zijn vaderen”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 november 1913

De Heraut | 4 Pagina's