GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de breking des Broods.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de breking des Broods.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

IX.

Om de eigenaardige opvatting, die Calvijn van het Avondmaal heeft, recht te verstaan, dient in de eerste plaats te worden nagegaan, welke opvatting Calvijn van de Sacramenten in het algemeen had.

Wanneer Zwingli de Sacramenten als een bloot teeken, een zichtbare voorstelling van de genade beschouwde, maar alle genadewerking des Heiligen Geestes bij en door het Sacrament loochende, dan dreef hem daartoe tweeërlei. Vooreerst wilde hij de magische voorstelling van de Roomschc en Luthersche Kerk afsnijden, alsof de genade, die geestelijk van aard is, door middelvan een stoffelijk ding als het water bij den doop, of het brood en den wijn bij het Avondmaal, tot ons zou komen. En in de tweede plaats wilde hij de zaligheid van den mensch niet afhankelijk maken van de daad van den priester of dienaar, die het Sacrament uitreikt, maar alleen van de werking des Heiligen Geestes, die de genade uitdeelt waar en wanneer Hij wil. Ook bij alle bezwaren, die-men tegen Zwingli's opvatting hebben nloge, dient men aan dit religieus motief van Zwingli recht te laten wedervaren. Zwingli handhaafde het geestelijk karakter der genade en de vrijmacht Gods in het uitdeelen dezer genade, en zijn doel was daarbij zeker, om elk tusschenmiddel en eiken tusschenpersoon, die tusschen de ziel van Gods kind en God zelf zich indrong, uit den weg te ruimen en den rechtstreekschen band tusschen God en de geloovigen te herstellen, die het hart en de ziel is van alle waarachtige religie.

In zooverre is Calvijn het dan ook van harte met Zwingli eens geweest, dat hij even beslist elke voorstelling bestrijdt, alsof de genade in het teeken zou vervat of be-.sloten zijn. Het teeken is voor hem nooit het vat of voertuig, waardoor de genade ons wordt toegevocrd, maar alleen de zichtbare afbeelding en voorsteUing van deze genade, door God ons geschonken om aan onze zwakheid te hulp te komen. En in de tweede plaats handhaaft Calvijn even beslist als Zwingli, dat God vrijmachtig is, desnoods ook buiten het Sacrament om Zijne genade ons te schenken, zoodat de genadewerking nooit in absoluten zin aan het Sacrament mag verbonden worden; met name blijkt dit, waar Calvijn steeds geleerd heeft, dat jong stervende kinderen, hoewel ze den doop nog niet ontvangen hebben, toch zalig kunnen worden, doordat God ze op wonderbaarlijke wijze wederbaart. Maar wanneer Zwingli op deze beide gronden alle genadewerking Gods bij het Sacrament ontkende en bestreed, , is Calvijn hiertegen weer beslist opgekomen, omdat daardoor niet alleen alle kracht en werking aan het Sacrament wordt ontnomen, maar bovenal omdat daardoor God tot een leugenaar zou worden gemaakt. Wat Calvijn dreef, was dus niet een vooropgezette meening omtrent de Sacramenten of de werking der genade Gods, maar de eerbied voor Gods Woord, bovenal het opkomen voor de waarachtigheid Gods. Indien God bij het Sacrament niet anders dan een uiterlijk teeken ons gaf, dan zou God, zegt Calvijn, ons bedriegen, waar Hij zelf in Zijn Woord den doop de afwassching der zonden en het bad der wedergeboorte en het avondmaal de gemeenschap met Christus' lichaam en bloed noemt. Op de vraag, of de doop niet anders is dan een beeld van de afwassching der zonden, antwoordt Calvijn daarom in zijn Catechismus, dat hij in dien zin een beeld is, dat tegelijk de werkelijkheid van het afgebeelde er aan toegevoegd wordt. Want, zoo laat hij er op volgen. God, die ons zijne gaven belooft, bedriegt en misleidt ons niet. Derhalve is het zeker, dat èn de vergeving der zonden èn de vernieuwing des levens in den doop ons aangeboden en door ons ontvangen wordt*. In welken zin Calvijn dit bedoelt, blijkt wel het duidelijkst uit hetgeen hij over deze zaak aan Bullinger heeft geschreven. «De doop, zegt hij, bevat wat hij ons voorstelt; niet omdat hij een vat is, waarin de geestelijke genade is opgesloten, maar omdat de Heere door de kracht Zijns Heiligen Geestes innerlijk tot stand brengt, wat Hij door het uiterlijke teeken betuigt, zoodat de ziel door Christus' bloed niet minder gereinigd wordt dan het lichaam door het water. En evenzoo is het bij het Avondmaal; Christus' lichaam en bloed zijn niet iti brood en wijn vervat, maar in dit symbool is de gemeenschap met beide bevat, wijl Christus zich even waarachtig ons te genieten geeft, als de Dienaar brood en wijn ons toereikt*. (Calv. Opera, VII, p. 706, 707). Hierin ligt dus volgens Calvijn de werkelijke beteekenis en kracht der Sacramenten, dat, tegelijk dat de Dienaar het uiterlijke teeken ons reikt. God de Heere hetgeen dit uiterlijke teeken voorstelt, ons schenkt. Het Sacrament is daarom bij Calvijn nooit het uiterlijke teeken alleen; het uiterlijke teeken, water, brood en wijn, heeft bij de Sacramenten geen andere beteekenis dan, (Calvijn gebruikt dit zeer gelukkig gekozen beeld) het metaal bij onze muntstukken. Niet het metaal maakt de munt, maar het stempel, dat er op gedrukt wordt. Zoo is het ook hier. Wat deze teekenen tot Sacramenten inaakt, is de werkzaamheid des Heiligen Geestes, die daarom het eerste en het alleen maatgevende is. (t. o. p. p. 703).

Zoo heeft Calvijn de «veritas sacramenti", d. w. z. de waarheid van het Sacrament, gehandhaafd; en tegelijk zijn daarmede de beide bedenkingen van Zwingli weggenomen; 'want de genade is nu niet in het uiterlijk teeken opgesloten en God

blijft vrij machtig om die genade te schenken aan wien Hij wil. Alle genadewerking bij het Sacrament komt toch in eigenlijken zin niet door het stoffelijke middel en niet door den Dienaar, die het ons toereikt, maar door de rechtstreeksche en innerlijke werking van den Heiligen Geest in onze harten tot stand. Dezelfde gedachte, die onze Belijdenis zoo schoon uitdrukt, dat de «Sacramenten niet ledig noch ijdel zijn om ons]te bedriegen", want dat »de Dienaren ons wel van hunne zijde het Sacrament en hetgene dat zichtbaar is geven, maar dat onze Heere ons geeft hetgeen door het Sacrament beduid wordt, te weten de gaven en onzienlijke genaden" (Art. XXXIII en XXXIV). Slechts één ding moet hier nog aan worden toegevoegd tot voorkoming van alle misverstand. Hoe beslist Calvijn bij het Sacrament ook den band handhaaft tusschen het uiterlijke teeken, dat de Dienaar ons geeft, en de onzichtbare genade, die God ons schenkt, toch heeft Calvijn dit niet in dien zin bedoeld, alsof beide daarom altoos tijdelijk zouden saamvallen. Het tegendeel blijkt reeds bij de ongeloovigen, want als zij het Sacrament ontvangen, ontvangen zij natuurlijk alleen het uiterlijke teeken, maar niet de beteekende zaak. In dat opzicht stond Calvijn lijnrecht tegenover Luther en was hij het geheel met Zwingli eens (t. a. p., p. 704). En in de tweede plaats gaat het zelfs bij de geloovigen niet altoos door, dat zij op hetzelfde oogenblik, dat zij het zichtbare teeken ontvangen, ook de genade Gods ontvangen, die in het teeken afgebeeld ligt. > Want, voegt Calvijn er aan toe, degenen, die in hun vroegste jeugd gedoopt zijn, worden soms eerst door God wedergeboren in hun jongelingsleeftijd, ja zelfs in hun grijzen ouderdom; en zoo kan ook het Avondmaal bij het gebruik zelf wegens onze gedachteloosheid en traagheid soms weinig nut ons geven, terwijl eerst later de vrucht ervan door ons genoten wordt" (Calv. Opera, t. a. p., p. 741).

Is zoo de Sacramentsbeschouwing van Calvijn duidelijk geworden, dan kan thans uiteen worden gezet, wat Calvijn onder het Sacrament van het Avondmaal verstond. Wanneer Calvijn de Avondmaalsopvatting van Zwingli »profaan* heeft genoemd, dan geschiedde dit niet, omdat hij ontkende, dat het Avondmaal ook een gedachtenis was aan Christus dood, maar omdat Zwingli in het Avondmaal de waarachtige gemeenschap bij het Avondmaal met Christus lichaam en bloed loochende. Maar op zich zelf is het natuurlijk volkomen waar, dat het Avondmaal ook dient om ons zichtbaar voor oogen te stellen, hoe Christus voor ons aan het kruis geofferd is geworden en Calvijn heeft dit steeds en met nadruk vooropgesteld. Juist omdat Prof. Gooszen dit blijkbaar betwist en in deze zoogenaamde „symbolisch-sacrificieele" beteekenis van het Avondmaal, die in onze Avondmaalsliturgie zoo sterk op den voorgrond wordt gesteld, een anticalvinistisch element ziet, moge dit hier met een enkel citaat van Calvijn's werken worden aangetoond. Ik kies daartoe bij voorkeur, hetgeen Calvijn heeft aangeteekend bij zijn exegese van I Cor. 11:23, omdat daaruit tevens blijken kan, dat Calvijn wel degelijk de ceremonie van het breken des broods ook als een zichtbare voorstelling beschouwde van het lijden van Christus. Calvijn wijst hier eerst de onjuiste exegese van Luther af, dat de woorden : , , dit is mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt", alleen zouden zien op de uitdeeling van het brood bij het Avondmaal; het argument hiervoor was, dat het woord , , gebroken" niet kon slaan op het gebroken worden van het eigenlijke lichaam van Christus, omdat in Exod. 12 : 46 voorzegd was, dat „geen been van hem zou gebroken worden". Calvijn erkent wel, dat Paulus door deze toevoeging: at voor u gebroken wordt, ook zinspeelt op de breking van het brood bij het Avondmaal, maar deze ceremonie zou, voegt hij er aan toe, geen beteekenis hebben, wanneer ze ons niet voor oogen stelde, hoe ook het lichaam van Christus zelf voor ons gebroken is. Wel is dit laatste niet in eigenlijken zin geschied, in zoover aan het kruis geen been van Christus gebroken is, maar dit gebroken worden beteekent hier, laat hij er op volgen, geofferd worden »want men kan niet zeggen, dat het lichaam van Christus, dat eerst aan zoovele kwellingen en martelingen en daarna aan de wreedste doodstraf blootgesteld is geweest, ongedeerd en ongeschonden is gebleven*. Juist uit deze bijvoeging blijkt, zegt Calvijn, dat »het Avondmaal als een spiegel is, die ons Christus voor oogen stelt als gekruisigd, zoodat niemand met vrucht het Avondmaal kan ontvangen, dan die Christus daar als den gekruisigde omhelst*. In zooverre onze Avondmaalsliturgie Christus op dat gedenken van lijden en dood ons wijst, is dit dus zeker niet anticalvinistisch, maar geheel in overeenstemming met Calvijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 december 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Van de breking des Broods.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 december 1913

De Heraut | 4 Pagina's