GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. BLOESEM EN VRUCHT. Maandschrift uitgegeven door het Chr. Letterkundig Verbond. Utrecht. N. V. v. h. Wentzel & Co. — 4e Jaargang No. 6. Maart 1915.

Gaarne vestig ik, naar aanleiding van dit MAARÏ-NR., weer eens en ditmaal wat omstandig, de aandacht op BLOESEM EN VRUCHT, en dat te meer nu ONS TyusCHRiFT, althans voorloopig, niet meer verschijnt en-B. en V. als periodiek voor christelijke belletrie, vrijwel alleen staat.

De oude veeten zijn vergeten.

Van het vroeger, geen-goèd-kunnen-zien in het werk der „Nieuweren" door enkele heeren, die nu in de Redactie van B. en V. zitten, merkt men thans niet veel. En ook onder de medewerkers aan deze periodiek vindt men christelijke belletristen, wier oogen voor het goede in de nieuwe beweging sedert langeren of kortcren tijd zijn opengegaan.

Dit MAART-NR. dan is, over het geheel, zeer gelukkig. Zóó aan het begin, de twee lieve verzen van vrome innigheid van NELLIE, (Mevrouw v. KOL).—Jammer, dat staan bleef in het eerste dat U op het einde van de tweede strophe:

„en wat (7 er Mij gewerd van u, — 't was géén gebedsgeluid".

Dan het keurig gestileerde artikel van DR. A. BRUM.MELKAMP getiteld: KRIJGSZANGEN.

Onder de „onweerstaanbare bekoring van het huiveringwekkende" van den volkeren-krijg ontstond deze studie omtrent de „krijgszangen" uit vroeger en later tijd. Een studie waarin de Schrijver ons doet zien, dat „een schat van poëzie zou verloren gaan, indien men alle krijgsliederen, die bij verschillende volkeren gedicht zijn, uit hun literatuur wild* verwijderen."

Een schat van poëzie, die nog iets anders is, dan wat „slechts uiting van haat en bloeddorst mag heeten."

En BRU-MMËLKAMP doét ons dat zien in de krijgszangen van het OUDE TESTAMENT. Onder meer, in die der PSALMEN, waarvan MAURICE, zooals hij met blijkbare instemming aanhaalt, gezegd heeft: > zij zijn bij uitstek krijgshaftig, niet alleen in den zin van den verdedigingsinaar ook in dien van den aanvalsoorlog". Hij doet ons dat zien in de krijgszangen onzer GEUZENLIEDEREN en in die uit de gedichten van VONDEL, HOOFT en BILDERDIJK.

„Of de tegenwoordige oorlog echte krijgszangen zal opleveren, zal de tijd moeten keren", zegt DR. BRUM.MELKAMP.

En hij eindigt zijn lezenswaardige studie met uit te schrijven de laatste twee coupletten van DA COSTA'S : „ZtJ zullen ons niet hebben". Want, „ook dit lied is een krijgszang. Een krijgszang voor de Twintigste eeuw. Niet tegen aardsche, maar tegen alle geesteüjke vijanden, die onze volkswelvaart belagen. Die zijn onze gevaarlijkste tegenstanders. Tegen hen moet ieder opkomend geslacht worden gewapend."

'n Echt verkwikkend, anti-revolutionair slotwoord van een studie, die bij al het schrikkelijke ook iets doet zien van het verhevene in den oorlog.

Bij een andere studie - in dit MAART-NT. van B. en V. die van DR. F. W. GROSHEIDE, vreesde ik, toen ik den titel: EEN EN ANDER (IVER BIJBEL VERTALEN zag, voor een hier 'niet ónbedenkeüjken' overgang van de fraaie — naar de nuttige letteren.

De lezing van het opstel zelf .heeft echter deze vrees beschaamd.

Wat toch PROF. GROSHEIDE daarin schrijft over vertalen ia het algemeen en Bijbelvertalen in het bijzonder, en dat niet alleen uit het oogpunt van wat ik zou willen noemen de wijsbegeerte van de taal, maar ook uit dat van de zielkunde en van de schoonheidsleer, rechtvaardigt de opname in een belletristisch tijdschrift als B. - en V. Hij toont daarin zijn, wat NIETZSCHE noemt „smaak voor zeer fijne taaldingep" ; zijn voelen voor zinvorming en woordkleur.

En wat hij hier uit het zoo even genoemde drieërlei oogpunt zegt, is voor wie óf belletristen willen zijn óf van belletrie willen genieten, wel waard om naar te luisteren. Alleen zou het, naar mij voorkomt, niet overbodig zijn geweest sommige, op zichzelf zeker wel juiste en ware beweringen, voor den niet-akademisch gevormdén lezer aan een enkel voorbeeld te verduidelijken. Ook dunkt het mij verkieslijker bij het uiterlijke i en innerlijke van de taal, niét van woord en q begrip., maar van woord en gedachte te spreken. Laat mij hierechteraantoevoegen, datG.het eerste slechts enkele malen, het laatste meestal doet.

Wat in dit opstel weldadig aandoet is de zuiver christelijke beschouwing van den Bijbel als het geopenbaarde Woord Gods; van zijn bovennatuurfijken Goddelijken oorsprong; zijn geïnspireerd zijn door den Heiligen Geest. En wanneer PROF. GROSHEIDE er dan op wjst, dat het Woord Gods zich van het woord der menschen bediend heeft, doet ook zijn echt calvinistische beschouwing van de taal, als zich voortdurend ontwikkelend onder de inwerking en naar de determinatie van God, niet minder weldadig aan.

Zijn rake opmerkingen, die hij, in verband met de tegenwoordige ontwikkeling ook van ónze taal, omtrent , , de levende taal", maakt, hebben mijn volkomen instemming.

En wanneer DR. GROSHEIDE op het einde van deze studie opmerkt: „Zooals de Statenvertaling schrijft, spreekt thans niemand, schrijft thans niemand, spreekt zelfs geen dominee. En in een Bijbelvertaling hoort levende taal, dat is niet hetzelfde als platte taal, maar ook volstrekt niet de schrijftaal, de theologentaal"; wanneer hij dus het verschil opmerkt tusschen wat is en wat behoort te zijn, — dan dunkt mij déze zijn opmerking althans overdenking te verdienen.

Zonder daarmee te kort te doen aan de waarde van nog andere bijdragen in dit Nr., wil ik wel zeggen, dat ik naast de twee andere door mij hier besproken bijdragen ook aan: EEN EN ANDER OVER BIJBELVERTALEN dacht, toen ik hierboven het MAART-Nr. van BLOESEM EN VRUCHT zeer gelukkig noemde.

2. DB MAN VAN SMARTEN. J. J. KNAP CZN. Stichtelijke overdenkingen voor de huiskamer.

En: DE HEIDELBERGSCHE CATICHISMUS toepasselijk verklaard voor de Gemeente des Heeren.

Van deze beide, reeds vroeger door mij besproken werken van Ds. J. J. KNAP CZN., Hervormd predikant te GRONINGEN, is bij den Groninger Uitgever J. B. WOLTERS een tweede druk verschenen.

Die van het eerste werk is een onveranderde druk, in dien van het tweede zijn door den auteur enkele veranderingen aangebracht.

Dat reeds na zoo betrekkelijk korten tijd van deze boeken een tweede druk noodig was, bevestigt mij in mijn overtuiging, - dat mijn kijk er op nóg-niet zoo mis was toen ik-ze bij hun m eerste - versehijning van haite meende te kuriuen aanprijzen.

Ook in onze gereformeerde kringen zullen zij met instemming en stichting worden gelezen.

De CATECHISMUS-YERKLARINS ook van dézen Ds Knap, acht ik een verrijking van de literatuur over ons kerkelijk leerboek.

Zijn MAN VAN SMARTEN, een boek met 34 overpeinzingen op de Passie van onzen Heer en Heiland, dat met name in de „Lijdensweken" een voortreffelijk hulpmiddel bij „de geestelijke oefening" kan zijn, — acht ik een verrijking van onze gereformeerde ascetische literatuur.

3. A. W. STELLWAGEN. HISTORISCHE FEUIL­ LETONS. J. M. Bredée's Boekhandel en Uitgevers-Maatschappij. — Rotterdam, 1914.

Gelijk PROF. JORISSEN zijn „lezingen" later als historische opstellen in druk gaf, zoo wil het de oud-leeraar van het Haagsche Gymnasium STELLWAGEN met zijn, voor de NIEUWE ROTTERDA-MSCHE-en de NIEUWE COURANT geschreven feuilletons. Een eerste uitvoering van dat voornemen is dit boek met een aantal studies op het gebied van de politieke geschiedenis der 18e eeuw. Nog twee bundels uit die der 19e zullen, als het kan, volgen.

In deze eerste vindt men o. m. opstellen over het leven van Frederik den Groote; Koningin Louise van Pruisen; Eugenius van Savoye; Maria Theresia; Katharina II van Rusland; de Huwehjksvoltrekking van Willem V met Wilhelmina van Pruisen.

Daarbij van vele dezer vorstelijke personen, de met zorg gekozen portretten.

Achter deze, in niet al te zwaarwichtigen en zelfs, in goeden zin, nu en dan lossen stijl geschreven produkten van journalistiek werk, zit blijkbaar ernstige studie. Men zie, om iets te noemen, het begin van STELLWAGEN'S KA­ THARINA II VAN RUSLAND waarin hij, voor dit zijn onderwerp, niet alleen de bronnen noemt, en dat zijn dan bronnen van den eersten rang, — maar ook, als een goed historicus, op die bronnen zijn critiek oefent en daarvan het resultaat mét de gronden aan zijn lezer mededeelt.

Wat de heer STELLWAGEN als feuilletonist aan het dagblad leverde was metterdaad, hoe „gezeüig" ook naar den vorm, toch naar zijn inhoud te serieus werk, om slechts een ephemerisch bestaan te hebben.

Met dit werk nog eens, maar nu in boekvorm, te geven, en het daardoor een langer bestaan te verzekeren ; het te brengen ook onder de oogen van wie zijn feuilletons niet hebben gelc-zen, of zooal, te herlezen verlangen, — bevredigt hij de tegenwoordig bij velen bestaande behoefte aan betronwbare, door 'n man van liet vak geschreven, historische lectuur.

Laat mij hier nog aan toevoegen, dat deze bundel niets bevat wat hem zou kunner. maken tot een niet-christelijk boek.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 maart 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 maart 1915

De Heraut | 4 Pagina's