GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Raakt onze critiek op het

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Raakt onze critiek op het

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 28 Februari 1919.

Raakt onze critiek op het „doctorenambt" in Art. 2 onzer Kerkenorde meer - een theoretisch vraagstuk, omdat in de praktijk zulk een kerkelijk doctorenambt nooit ofte nergens in onze Gereformeerde Kerken bestaan heeft, van veel ingrijpender beteekenis is het tweede punt, waarop we bij onze critiek op de Kerkenorde wilden wijzen, nl. oi'h& t ambt der geloovigen hierin wel genoegzaam, tot zijn recht komt.

Noch de Roomsche noch de Luthersche Kerk kent een ambt der geloovigen. In de Roomsche Kerk heerscht het ambt der hiërarchisch geordende geestelijkheid absoluut over de geloovigen, die als , , leeken" geen andere roeping hebben dan om onvoorwaardelijk voor dit ambtsgezag te buigen. En in de Luthersche Kerk is dit feitelijk niet anders, want al heeft Luther zelf in zijn eerste groote reformatorische geschriften het warm en bezield voor de vrijheid van den Christenmensch opgenomen en alle hiërarchie bestreden, omdat elk Christen een priester is, in de praktijk heeft de Luthersche Kerk steeds aan de gemeente alle medewerking aan de regeering der Kerk ontzegd en de geloovigen toch weer gemaakt tot een kudde schapen, die alleen te volgen hadden, maar die geen zelfstandige taak in de Kerk bezaten. Het Luthersche Kerkrecht beschouwt, zooals het van Luthersche zijde zelf is uitgedrukt, de gemeenteleden nooit als subject, maar alleen als object van de Kerkregeering. Het zwaartepunt valt bij het Luthersche Kerkrecht geheel op het ambt, de leerkerk; de geloovigen zijn onmondige leeken, die alleen in zooverre tot de Kerk behooren, als zij dienst doen als voorwerpen om door het ambt bewerkt te worden. Een zelfstandige taak en roeping hebben deze geloovigen niet.

Geheel anders is het in de Gereformeerde Kerk, waar onder de leiding van Calvijn het ambt der geloovigen weer ten volle erkend is geworden. De Kerk als instituut bestaat volgens Calvijn niet in het ambt, waarbij dan als aanhangsel de , , leeken" komen, maar wortelt in de vergadering der ware Christ-geloovigen. Niet zooals Rome zegt: waar een bisschop is, daar is een Kerk; en ook niet zooals de Luthersche Kerk leert: waar een predikant is, die het Woord en Sacramenten bedient, is de Kerk, maar waar een gemeente van Christ-geloovigen is, zegt het Gereformeerde Kerkrecht, daar is een openbaring van Christus lichaam. De geloovigen, niet het ambt, vormen de Kerk.

Vandaar dat de geloovigen in de Kerk dan ook volstrekt niet optreden als onderdanen, die alleen maar tot taak hebben om hun ambtsdragers onbepaald te gehoorzamen, maar dat zij, naast het ambt in engeren zin genomen, een zelfstandige roeping ontvangen hebben. Met het woord van den Apostel Petrus: gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom'' (I Petrus 2 : 9) wordt door den Gereformeerde ernst gemaakt ook op kerkelijk terrein. Gods kinderen, die koningen en priesters zijn, kunnen dan 90k niet in de Kerk onderdanen zijn van eenige .hiërarchische macht. Onderdaan zijn zij alleen van Christus, den eenigen Koning in de Kerk, ên gehoorzaam hebben zij alleen te zijn aan Zijn Woord.' Daarin bestaat de vrijheid, waartoe Christus ze geroepen heeft. Aan de beteekenis, die het ambt in eigenlijken zin genomen voor de Kerk heeft, voorzoover dit door Christus is ingesteld, wordt daarmede door den Gereformeerde niets t? e kort gedaan, evenmin als aan den plicht van elk geloovige om aan deze ambtsdragers gehoorzaam te zijn, voorzoover • deze ambtsdragers trouw zijn aan Christus en uitvoerders van Zijn Woord. Want deze gehoorzaamheid geldt dan niet den mensch, maar Christus zelf, voor wien alle knie zich buigen zal. Maar naast dit ambt in eigenlijken zin hebben ook de ge-•loovigen in Christus' Kerk een ambt, d.w.z. een door Christus hun opgedragen taak en een door Hem hun geschonken bevoegdheid, die zij niet aan de Kerk of hare ordinantiën, maar aan Christus zelf ontleenen. Dit nu komt in drieërlei uit. Vooreerst daarin, dat de geloovigen het recht hebben elke daad van de ambtsdragers te toetsen aan God^ Woord en wanneer die daad daarmede niet overeenkomt, geroepen zijn om op die daad critiek te oefenen en zich daartegen te verzetten. Ten tweede daarin, dat aan de geloovigen de macht is geschonken om de ambten in te stellen, waar deze er nog niet zijn, de ambtsdragers voor deze ambten aan te wijzen, en evenzoo, wanneer die ambtsdragers ontrouw worden aan hun Goddelijke roeping, hen af te zetten en door andere ambtsdragers te vervangen. En ten derde daarin, dat de ambtsdragers bij elke gewichtige handeling van Kerkregeering of tucht nooit buiten de gemeente om hebben te handelen, maar zich te vergewissen hebben, dat de gemeente daarmede instemt en daaraan hare goedkeuring hecht. Het nil sine consensu plebis, d.w.z. niets zonder de toestemming der gemeente, is een der grondregels van ons Gereformeerd Kerkrecht. Al komt de potestas directiva, d.w.z. de leidende macht, aan de ambtsdragers toe, die leidende macht mag nooit een heerschappij voeren over het erfdeel des Heeren worden. De geloovigen zijn geen onmondige kinderen, over wie eenvoudig beslist wordt door hun meerderen, maar zij zijn mondige kinderen Gods, die zelf moeten medewerken en mede instemmen met elke kerkelijke handeling.

Men heeft het Gereformeerde Kerkrecht daarom niet ten onrechte een demokrattsch Kerkrecht genoemd en er op gewezen, hoe dit demokratisch karakter van de Gereformeerde Kerk overal waar het invloed op het volksleven kréég, een gezonde demokratische ontwikkeling van dit volksleven in de hand' heeft gewerkt. Autocratie en aristocratie verdragen zich niet met het Calvinisme. Het Calvinisme is overal opgekomen voor de volksvrijheid en de volksrechten. En mits men het woord democratie maar niet opvat in den zin van volkssouvereiniteit, maar van een invloed gunnen van het volk op de regeering, dan is er geen het minste bezwaar om het Gereformeerde Kerkrecht aldus te noemen. Want de vrijheden en rechten der gemeenteleden zijn nergens beter gewaarborgd dan in het Gereformeerde Kerkrecht.

De machtige demokratische strooming, die thans onder leiding van Amerika door de wereld gaat, heeft daarom op zich zelf niets, waarmede wij Calvinisten niet van harte zouden kunnen sympathiseeren. Amerika zelf dankt zijn rijk ontwikkelde democratie aan het Calvinisme, en ook in ons eigen land is het verweer der Calvinisten steeds tegen het oligarchische bewind der regenten partij gegaan. Dat deze algemeene geestesrichting niet alleen op politiek, maar ook op kerkelijk gebied haar invloed zal doen gelden, spreekt wel van zelf. Voor ons Calvinisten kan hierin niet anders dan winste liggen, en we behoeven daarom deze democratische richting niet met zekeren argwaan zoo veel mogelijk buiten onze erve te houden, maar we kunnen haar met blijdschap begroeten. In Duitschland heeft de opperheerschappij van den Staat over de Kerk en haar door en door hiërarchische inrichting aan de Kerk nameloos veel kwaad gedaan en haar aan de macht vs, n het ongeloof overgeleverd. In de Hervormde Kerk in ons eigen vaderland ziet men evenzeer, hoe deze hiërarchische regeeringswijze de Kerk van Christus tot diepe ellende heeft gebracht. Een losmaking van den band tusschen Kerk en Staat, ook van den financieelen band, zoodat de Kerk weer gedwongen wordt niet op Staatsmacht en Staatsgeld te leunen, maar haar kracht in het geloovig volk zelf te zoeken, zcu een zegen voor de Kerk zijn. Self government, , d.w.z. dat de gemeente zelf haar ambtsdragers kiest en die niet door een macht van buiten aan de gemeente worden opgedrongen, was steeds de eisch van het Calvinisme, evenals het de eisch dezer democratische strooming is. En zelfs het algemeen kiesrecht — nog daargelaten de vraag of het op staatkundig gebied de meest juiste uitdrukking is, om de medewerking van het volk tot uiting te doen komen — werd in de Kerk reeds lang toegepast, waar in onze Gereformeerde Kerken nooit censuskiesrecht bestaan heeft evenmin als men het kiesrecht aan stand of intellect verbonden heeft, maar dit aan ieder lid der Kerk schonk, alleen omdat hij een lidmaat der Kerk was.

Juist deze sterke democratische strooming, die thans heerscht, doet echter met nadruk de vraag opkomen, of onze Kerkenorde geen revisie behoeft, om de rechten der gemeenteleden beter tot uitdrukking te 'doen komen. Het Gereformeerde Kerkrecht erkent deze rechten theoretisch volkomen ; bij Calvijn kan men de meest krasse uitspraken over dit recht der gemeenteleden - vinden. Voetius, onze groote Canonicus, trekt de lijnen zuiver en scherp en komt telkens voor dit j'echt der gemeenteleden op. Maar onze Kerkenorde, die de practijk van ons kerkelijk !even aangeeft, laat op dit punt een zwak geluid hooren. Wie in al de artikelen onzer Kerkenorde naar dit ambt der geloovigen zoekt, vindt er nauwelijks iets van belang. Onze Confessie spreekt niet op één punt klaar en duidelijk.; dit ambt der geloovigen uit. Onze Kerkenorde laat het zoo even hier en daar om een kier van de deur heengluren, maar heeft het geen zelfstandige plaats in ons kerkelijk leven geschonken. En daarin schuilt voor de toekomst van onze Kerken een veel ernstiger gevaar dan men wel meent.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 maart 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Raakt onze critiek op het

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 maart 1919

De Heraut | 4 Pagina's