GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Geen gunst maar recht.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geen gunst maar recht.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

XVII.

Is hiermede het onrecht aangetoond door de Nationale Vergadering in 1798 de Kerken aangedaan, toch is daarmede de vraag nog niet beantwoord, of de Kerken daarom recht kunnen doen gelden op schadevergoeding.

Degenen, die meenen deze vraag in ontkennenden zin te moeten beantwoorden, voeren daarvoor twee gronden aan, die nog nader onder de oogen moeten worden gezien.

De eerste grond is, dat op juridisch gebied niet moet of zelfs mag gevraagd worden wat naar onze zedelijke normen rechtvaardig is of niet, maar naar hetgeen door de Overheid als recht wordt vastgesteld. Als de Overheid besluit de kerkelijke goederen te confisqueeren, dan zijn zij daardoor Staatseigendom geworden, want de uitspraak der Overheid beslist over het eigendomsrecht. Van een rechtsaanspraak der Kerk op deze goederen kan van dat oogenblik af geen sprake meer zijn. De Kerk heeft deze beslissing der Overheid te eerbiedigen.

Nu stemmen we natuurlijk terstond toe, dat de Kerk aan de Overheid gehoorzaamheid schuldig is, en daarom aan zulk een beslissing zich te onderwerpen heeft, ook al zou zulk een beslissing in zedelijken zin onrechtvaardig wezen. De revolutionaire gedachte, dat men tegen de Overheid zich verzetten mag en haar beslissingen als van geen waarde mag beschouwen, wanneer deze onrechtvaardig of onbillijk zijn, is zeker niet Christelijk en is nooit door de Christelijke Kerk gehuldigd. De Overheid is de door God over ons gestelde macht, en al doet de Overheid ons onrecht aan, dan hebben we nog daaraan ons te onderwerpen. Zoo heeft de Christelijke Kerk dan ook steeds gehandeld. Het is niet alleen de Nationale vergadering geweest, die in 1798 zich aan het kerkegoed vergrepen heeft, maar zulks is telkens geschied. Het is geschied in de dagen der heidensche Vorsten, die de Christenen vervolgden ; geschied in het tijdvak der Reformatie toen de Roomsche Overheid de Protestanten vervolgde; geschied in onze dagen toen de Afgescheidenen van de kerkgebouwen werden beroofd en later evenzeer de Gereformeerden die in Doleantie gingen. Het is geschied in Frankrijk, waar een de Kerk vijandige Overheid alle kerkegoed tot staatseigendom heeft verklaard. Dat de Kerk zich aan zulke beslissingen onderwerpen moet en deze berooving geduldig heeft te dragen, staat voor teder onzer vast. Indien met het beroep op de beslissing der Overheid niet anders bedoeld was dan dit, dan zouden we daartegen geen bezwaar hebben, al volgt daaruit natuurlijk niet, dat de Kerk daarom haar rechtsaanspraken zou moeten opgeven en deze niet bij de Overheid zou mogen doen gelden. De mogelijkheid bestaat toch altoos, dat een latere Oveiheid tot een ander inzicht komt en het recht der Kerk op deze goederen weer erkent. Maar geheel anders komt de zaak te staan, wanneer men bedoelt; dat uit de absolute souvereiniteit van den Staat voortvloeit, dat de Overheid over het eigendomsrecht van hare onderdanen en ook van de Kerken beslissen kan zooals zij wil. Zulk een onbegrensde macht kent de Gereformeerde aan de Overheid nie|| toe. Omdat de Overheid haar souvereini'. teit niet uit zich zelf heeft, ook niet uit het volk, maar uit God, is zij bij de uit oefening van haar macht aan de wet Godsj gebonden. Ze staat niet boven de wet Gods maar er onder. Het gebod Gods: gij zujjj niet stelen, geldt ook voor haar. Er is zekeri verschil wat de toepassing dezer geboden! betreft tusschen hetgeen de plicht der^ Overheid en de plicht van een gewonenll burger is. De Overheid kan de doodstrafp toepassen zonder in strijd te komen metl^ het gebod: gij zult niet dooden. Ze kanii^ oorlog voeren en daarmede duizendenlf menschenlevens opofferen, zonder dat, ^ dit haar schuldig stelt voor God, wan-lip neer de oorlog om een rechtvaardigeÖ oorzaak begonnen is. Maar een onbe-itj perkt recht om over het leven harerü* onderdanen te beschikken, heeft de Over^ heid niet. Wanneer de Overheid besloot|? een zeker aantal burgers ter dood te^ brengen, zonder dat hiervoor een rechfr|J vaardige oorzaak was, dan zou zulk eenPlf besluit, op hoe legaal wettige wijze hetf: l ook genomen werd, een gerechtelijke Ê* moord wezen. En wel verre vandaar dat? ? het Overheidsiambt zulk een moord tot: } recht maken of verontschuldigen zou, stelt! het den persoon, die zulk een moord? ' gelastte, dubbel schuldig voor God. Eni': ? zoo staat 't ook hier. Dat de Overheid i/^ anders staat tegenover het eigendomsrecht' harer onderdanen dan de burgers over en weer, spreekt van zelf. De Overheid kan belastingen opleggen; ze kan in geval van fe'i nood een deel van het vermogen vanharejil burgers eischen; ze kan als straf geld-| boeten en zelfs confiscatie van het ve^ S mogen toepassen. Maar zij is niet bevoegd, alleen omdat het haar aldus behaagt, het goed van een deel harer onderdanen te confïsqueeren. Doet zij dit toch, dan is dit geen recht, maar pleegt zij roof. Zooals het niet anders dan roof is, wanneer de Overheid in Rusland de geldswaarden en goederen van de burgers in beslag neemt, verkoopt en voor haar bolsjewistische doeleinden gebruikt. En nog veel steVker geldt het, waar het hier niet ging om de goederen van particuliere personen, maar om goederen die voor den kerkedienst bestemd waren en daarom een gewijd karakter droegen. Al zou deze nationaliseering der kerkelijke goederen in legalen ' zin wettig zijn geweest, uit het oogpunt van het recht Gods kan het niet anders dan als diefstal worden beschouwd. En — op de Nationale Vergadering zelve is het terecht opgemerkt — de Overheid mag zich evenmin als een particulier persoon aan diefstal schuldig maken.

Nu is het zeker waar, dat niet elk onrecht, dat door de Overheid in den loop der tijden begaan is, weer hersteld kan worden. Dit is dan ook de tweede grond, dien men gewoonlijk aanvoert om de rechtsaanspraken der Kerken af te wijzen. Gedane zaken, zegt men, nemen nu eenmaal geen keer. Zelfs toegestemd, dat de confiscatie dezer goederen onrecht was, dan kan, nu het feit eenmaal heeft plaats gevonden, hierin geen verandering meer worden gebracht. Al heeft de Overheid in vroeger tijd telkens confiscaties van goederen gedaan, die wellicht onrecht waren, toch volgt daaruit niet, dat de benadeelden recht op teruggave of schadevergoeding zouden hebben.

Ook hier nu stemmen we gaarne toe, dat niet elk onrecht door de Overheid begaan, later weer goed kan gemaakt worden, Hoe onrechtvaardig het was, dat de Overheid in den Spaanschen tijd de vermogens der Protestanten confisqueerde, te herstellen viel dit onrecht later niet meer, waar deze personen zelfs voor een groot deel ter m^ dood waren gebracht. AI is de confiscatie van de kapitalen* tijdens het Bolsjewistisch regiment in Hongarije geschied, onrecht geweest, diefstal door een bende gelukzoekers aan de rijken gepleegd, de nieuwe Overheid, die nu is opgetreden, kan dit onrecht niet meer goed maken, omdat de p middelen daartoe haar ontbreken en deze kapitalen weg zijn. En zoo zouden er tal van gevallen te noemen zijn, waarin herstel van onrecht door de Overheid gepleegd, M onmogelijk is, hetzij omdat het onrecht te ^ lang is geleden, hetzij omdat de personen, | tegenover wie dit onrecht is gepleegd, niet meer leven, hetzij omdat de middelen ontbreken om de schade te vergoeden. Zelfs zal, wanneer zulk een confiscatie-besluit door de Overheid in legaal-wettigen vorm genomen is, van een civiel-rechtelijke aanspraak op herstel wel geen sprake kunnen wezen. Wanneer de Overheid, zooals dit tijdens dè Fransche revolutie ook in ons vaderland geschied is, tal van vermogens der ^ burgers geconfisqueerd heeft, dan zou het hun al zeer weinig helpen, of zij later den Staat een proces aan hadden gedaan om deze goederen terug te krijgen. Wanneer we dan ook van rechtsaanspraken der Kerken spreken, is dit niet in civiel-rechtelijken zin bedoeld, maar alleen in zedelijken zin, d.w.z. dat de Overheid, wanneer zij zelf dit onrecht inziet, gehouden is, voor zooveel dit in haar verbogen staat, dit onrecht weder goed te maken.

En dat in dien zin er wel degelijk rechtsherstel mogelijk is, kan het voorbeeld toonen van wat geschied is met de goederen van den Prins van Oranje. Dezelfde Nationale vergadering, die op de kerkelijke goederen beslag legde, heeft ook het vermogen en de bezittingen van het huis van Oranje geconfisqueerd. Ook dit was onrecht, een onrecht dat daarom te grievender was, omdat de stichter van de Oranje-dynastie eens al zijn goederen, tot zijn tafelzilver toe, verkocht had om Nederland te helpen. Toen na de Restauratie het huis van Oranje hier terugkeerde, kon deze confiscatie niet meer ongedaan worden gemaakt, want de meeste goederen waren reeds verkocht. Maar het inkomen

van den Vorst werd nu, ter vergoeding ook van de in 1795 verbeurd verklaarde goederen, op de betrekkelijk aanzienlijke soEQ van anderhalf millioen gulden gesteld en later zelfs verhoogd tot 2.400.000 gulden. Een ongedaan maken van de vroegere confiscatie was dit niet; zelfs was de toegekende som niet eens een algeheele vergoeding voor de geleden schade; maar het was toch een poging om, zoover dit ging, het door het huis van Oranje geleden onrecht te herstellen. En wel niemand zal betwisten, dat het huis van Oranje op deze vergoeding recAf had.

In dien zelfden zin nu meenen we, dat ook de Kerken recht hebben op schadevergoeding voor de goederen, die de Nationale vergadering heeft geconfisqueerd. En daarvoor bestaat te meer reden, omdat dit onrecht zeker niet onherstelbaar is.

Al zijn deze goederen geconfisqueerd, zoodat ze in de staatskas zijn overgegaan en daarin versmolten zijn, een ding mag hierbij niet uit het oog worden verloren, dat n.l. de betaling der tractementen toch is doorgegaan. Feitelijke schade hebben de Kerken door deze confiscatie dus~ niet ondervonden. Zelfs heeft de Overheid meer uitbetaald dan deze goederen aan inkomsten zouden opgeleverd hebben. Eerst dan wanneer de Overheid plotseling ophield deze tractem enten langer uit te betalen zonder de Kerken daarvoor schadevergoeding te geven, zou het onrecht feitelijk tot stand komen. En het is daarom, dat we volhou. den, dat de Kerk, wanneer deze betaling der tractementen door de Overheid ophoudt, rechtens aanspraken hebben op vergoeding in den vorm van kapitalen aan haar uit te keeren.

In hoeverre nu de voortzetting van de uitbetaling der tractementen door de Overheid tot na 1798 een rechtsgrond oplevert voor deze aanspraken der Kerk, moet ten slotte nog onderzocht worden, omdat Mr. Van Apeldoorn ook ten dezen opzichte een gevoelen voorstaat, dat ons voorkomt historisch niet juist te zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 mei 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Geen gunst maar recht.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 mei 1920

De Heraut | 4 Pagina's