GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Ethischen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Ethischen.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Een vorig maal heb ik doen zien, dat met Prof. Daniël Chantepie de la Saussaye, en den Elisa van dezen Elia, Prof. Johannes Hermanus Gunning, die Theologie is ontstaan, welke, in onderscheiding van de ïgereformeerdec, ten onzent den naam van de »ethische* draagt.

Alvorens nu van die Theologie een beschrijving^en een beoordeeling te geven, dient nog iets anders vooraf te gaan.

Aan zulk een beschrijving toch, en dus ook aan een beoordeeling, is een niet gering bezwaar verbonden.

Het woord > ethisch < , als de naam waaronder deze onze medebelijders van den Christus zich aandienen, is een verzamelwoord, evenals b, v. het woord »bosch.

Het eene bosch verschilt bij alle overeenkomst van het andere, en afgezien nog, dat in éénzelfde bosch de eene boom, bij alle overeenkomst met de anderen, van al die anderen toch weer verschilt, is er ook tusschen de groepen of soorten van boomen in éénzelfde bosch weer verschil.

Zoo is het hier nu ook met het woord » ethisch«.

De Ethischen waarover ik het in deze artikelen heb en aan wier richting of Theologie men den naam orthodox toevoegt, verschillen allereerst van die Echischen waaraan men den naam Modern toevoegt.

Alzoo de ethisch-M dernen.

De naam »Moderne kwam ten onzent in de protestantsche Theologie eerst in gebruik in het jaar 18S8. Dit woord gold sedert en nog heden als verzamelnaam van drie richtingen, opgekomen nè. de Groninger en die Ethische richting, waartoe de la Saussaye en Gunning den stoot hadden gegeven.

Zoo ontstond te Leiden een Moderne richting waaraan de namen van Prof. J. H. Scholten, gest. in 1885, en Prof. A. Kuenen, gest. in 1891, verbonden zijn. In Utrecht een waaraan die van Prof. Opzoomer, overl. in 1892, hoogleeraar in de Wijsbegeerte, zijn naam gaf. En in Amsterdam die, welke heet naar Prof. S. Hoekstra, overl. in 1898, hoogleeraar aan het Doopsgezind Seminarium en de Stedelijke Universiteit.

Onder deze richtingen of stroomingen van het Modernisme voegt die van Prof. Hoekstra, aan haar naam Modern, dien van »ethisch« toe.

Tot deze ethisch-Modernen rekent men dan ook die jongere generatie onder de Modernen, welke met het oud-Modernisme, zoowel dat van Scholten als van Opzoomer onbevredigd waren, wijl daarin voor het »schuldbeseft en het »zondebesef< geen plaats was. Als nader staande bij de Orthodoxie, wijl bij haar die zedelijke beseffen tot haar recht komen, noemen deze jongeren '.ich de rechts-Moderen.

Modernen, wijl zij, bij hun bezwaren tegen 't Modernisme van Scholten en Opzoomer, niét, met ons, Geroformeerden en met de Echischen waar ik het hier over .heb, op de vraag: »Wat is uw eenige troost beide in leven en sterven? * belijden: »Dat ik met lichaam en ziel beide in leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben.«

Het verschil tusschen de drie zoo even genoemde richtingen in de Moderne Theologie kan hier verder blijven rusten en op dat tusschen »ethisch-Modern« en > ethisch-Orthodox* behoeft hier niet verder te worden ingegaan.

Maar ook wanneer men de grens »ethisch-Modern* en > ethisch-Orthodox« niet overschrijdt, is men het bezwaar dat aan een beschrijving van wat ethisch-Orthodox is, vastzit, nog niet te boven. Immers ook in dien laatsten zin genomen is »ethisch* een verzamel woord.

Onder de ethisch-Orthodoxen toch is bij, alle overeenkomst in beschouwing van de Theologie, verschil.

Ook onder hen zijn minstens twee groepen te onderscheiden, die men aanduidt als rechts-en links-ethisch, de laatste ook als „de Utrechtsche groep«.

Te Utrecht waar, in de Theologische Faculteit, Prof. J. J. van Oosterzee sedert 1863 en Prof. J. I. Doedes sedert 1859 doceerden, kwam nog tijdens hun leven als hoogleeraar ook Dr. J. P. Valeton in die Faculteit.

Van Oosterzee en Doedes vertegenwoor­ digden die groep der Orthodoxie, welke, in onderscheiding van de gereformeerde, — men denke hier aan v. Oosterzee's »Christen is voor mij de naam. Gereformeerd de bijnaam" — en de ethische, zich als de »bijbelschet aandient en zich, als > apologetische* richting, voorde verdediging van Bijbel en Christendom onmiskenbare verdiensten heeft verworven. Teekenend voor wat, zoo v. Oosterzee als Doedes, op dit gebied later zouden verrichten, zijn reeds hun akademische proefschriften waarmee zij zich den graad van »doctor in de Godgeleerdheid* hadden verworven. Tegenover het Modernisme toch had v. Oosterzee in zijn proefschrift »de geboorte van Jezus uit de Maagd*, Doedes in het zijne »de lichamelijke opstanding van Jezus* verdedigd. Prof. Valeton behoorde echter tot de elhische-Orthodoxie.

In 1882, het sterfjaar van v. Oosterzee, houdt dan Valeton zijn veelbesproken rede: »Een nieuw begin*. Dit nieuwe begin was, dat in de Theologie het tijdperk di: r Apologie of Verdediging van het > bijbelsche Christendom" was afgesloten. Nu opende zich een tijdperk voor de beoefening der wetenschappelijke Theologie door wie, zooals Valeton zelf, »in Christus als hun Heiland geloofden", en tot het inzicht waren gekomen, dat »met geen enkel resultaat van historische kritiek, evenmin als met eenige dogmatische formule, het Christelijk geloof staat of valt".

Onder die iresultaten van historische kritiek", waren te verstaan de uitkomsten waartoe de Modernen, bij hun beoordeelen van de Schrift, wat betreft het ontstaan en den inhoud der boeken zoowel van het Oude-als Niéuwe-Testament, gekomen w - ren. Mocht nu al de oudere generatie ailvf-jl-hcichs crthodoxis zich kunnen vinden in Valeton's laatste bewering, dat met »niet eenige dogmatische of leerstellige formule het Christelijk geloof staat of valt", anders stond het met zijn eerste bewering. Noch door Prof. Daniel de la Saussaye, noch door Prof. J. H. Gunning zijn de resultaten van de Schriftkritiek der Modernen aanvaard, en evenmin ook door vele anderen onder de latere Ethische Theologen. Op hen heeft de Schriftkritiek, noch die van Kuenen, welke bepaaldelijk op Valeton, toen hij te Utrecht de O.-T.vakken doceerde, indruk had gemaakt, noch die van Scholten wat het N.-T. betreft, invloed gehad.

Met dit al is door Valeton, mee door de machtige bekoring, die van hem als een in zijn Heiland geloovige uitging, onder de ethisch-orthodoxen een eigen, van andere ethisch-orthodoxen soortelijk te onderscheiden, groep ontstaan.

Oi^erziet men daarbij óok niet, dat zelfs in deze groep van nauw verwanten, toch weer verschillen bestaan, dan wordt recht duidelijk, dat een > beschrijving" wat» ethischorthodox" is, niet weinig bezwaarlijk is.

Wat is nu „ethisch"?

Wat is voor de Ethischen het „beginsel" waardoor zij, bij alle verschil, in hun Theologie, één zijn?

De omstandigheid, dat Dr. Beerends, als Voorzitter der onlangs te Utrecht gehouden vergadering van de »Vereeniging tot versterking van het ethisch beginsel", voorde leden dier Vereeniging zoo klaar en duidelijk heeft uiteengezet > wat ethisch", en dan bepaald ethisch-orthodox is, deze omstandigheid heeft dit bezwaar op gelukkige wijze, ook voor mij, ondervangen.

Een gelukkige omstandigheid, want in die uitzetting hebben we een beschouwing van een der voormannen zelf op het gebied der »ethische Theologie". En door van deze beschouwing bij mijn beschrijving uit te gaan, ontloop ik het gevaar, aan onze ethischen mede-christenen iets in de schoenen te schuiven wat, als voor hen niet-passend, hinderlijk zou zijn.

Aan geschriften over het „ethisch beginsel" of dcit beginsel »vanwaar* de ethischorthodoxe Theologie bij haar wording is uitgegaan, en dit jvanwaar* zij, die haar wenschen te kennen, hebben uit te gaan, ontbreekt het niet en ik ben er ook niet onbekend mee. Maar hier naar deze geschriften te verwijzen of ook er een door mij gemaakt > uittreksel* van te geven, acht ik min dienstig voor die »eenvoudige kerkleden*, welke, waarnemend de grensverflduwing tusschen gereformeerd en ethisch ook bij sommige predikers onder ons, naar een »populaire* uiteenzetting vroegen van het verschil tusschen „gereformeerd* en »ethisch«.

Ik geef daarom de voorkeur aan het onder-hun-oogen brengen der uiteenzetting van Dr. Beerends.

Reeds in mijn eerste artikel heb ik die vermeld en, om het mijn lezers voor wie deze artikelen over »de Ethischen* bestemd zijn, makkelijk te maken, doe ik het in dit artikel nog eens,

»Wie zijn de ethischen? * zoo vroeg Dr. Beerends, in de vergadering waarin het ging om het «ethisch beginsel" te versterken.

Het antwoord dat hij op deze vraag gaf, was tweeledig, en wel ontkennend en bevestigend.

Ontkennend toen hij zeide: »De ethischen zijn niet de menschen, die het zoo nauw met de waarheid niet nemen, zich te vreden stellen met een > afgezakte Theologie*, in de algemeen? verzoening gelooven, de heiligmaking op den voorgrond plaatsen, »Heer" zeggen, nieuwe gezangen zingen, vrij met de kerkelijke liturgie omspringen, of aan »critiek" doen".

En zeker, dit moet hier toegestemd, want dit alles is nog in het minst niet kenmerkend »ethisch".

Goed eens ben ik het dan ook met Dr. Beerends wanneer hij daarop laat volgen:

»Er zijn predikanten en gemeenteleden, die al deze kenteekenen vertoonen en niet ethisch zijn".

In het slot van dit zijn ontkennend antwoord benadert hij dan zijn bevestigend antwoord met dat: »Zooals omgekeerd er menschen zijn, die geregeld de wet laten voorlezen, enkel Psalmen zingen, »Heere" zeggen, beweren, dat zij-niet aan > critiek doen" en toch ethisch zijn".

Hier teekent hij menschen, en bepaald predikanten, die, terwijl zij ethisch zijn, gewild of ook wel ongewild den schijn geven van gereformeerd te wezen.

Maar nu het bevestigend antwoord van Dr. Beerends op zijn vraag: > Wie zijn, de ethischen ? "

Dit antwoord luidt: „Ethisch is men, wanneer men den godsdienst beschouwt als iets, dat de geheele persoonlijkheid raakt, niet in de eerste plaats het verstand, maar het hart, het centrum der persoonlijkheid". »De ethischen leggen den nadruk op het zedelijk karakter der waarheid in tegenstelling met de confessioneelen en gereformeerden, die het intellectueele karakter op den voorgrond brengen, al ontkennen zij natuurlijk dat zedelijk karakter niet".

Deze twee antwoorden op de vraag > Wie zijn de ethischen? " het ontkennende en het bevestigende, zijn, wijl de kennis van w^t iets is, meer waarde voor ons heeft dan de kennis van wat het niét is, — niet gelijkwaardig.

Toch is ook dit ontkennend antwoord niet geheel zonder waarde voor de lezers ten wier behoeve ik hier schrijf.

Immers, ten eerste kunnen zij er de kennis uit opdoen, dat een predikant, die, om maar iets te noemen »de algemeene Verzoening* leert, > de heiligmaking op den voorgrond plaatst*, bij het lezen onzer Formulieren voor Doop en Avondmaal > hier en daar wat weg laat*, en ook begaat met zijn zeggen van »Heer* in plaats van ïHeere*, een stijlfout, — die wel niets te maken heeft, zooals menschen, welke met de taal op eenigszins gespannen voet staan, wel meenen, met een ontkenning van het leerstuk der H. Drieeenheid, maar dan toch een stijlfout is, die zoo'n > Heer*-zeggend predikant, bijzonder euvel zou duiden wanneer iemand haar beging door, op een brief aan mevrouw zijn echtgenoote » vrouw* in plaats van > Vrouwet te zetten, — uit dit ontkennend antwoord kunnen zij de kennis opdoen, dat een predikant om dit alles nog niet tot de «ethischen* moet gerekend.

En ten tweede kunnen zij uit dit ontkennend antwoord de kennis opdoen, dat een predikant met het »doen voorlezen van de wet*, het „enkel laten zingen van Psalmen", het »Heere* zeggen en het »beweren dat hij niet aan Bijbelcritiek doet*, daarmee nog geen waarborg biedt van »gereformeerd* te zijn; het kan toch ook wezen dat hij „ethisch" is.

Meer waarde heeft echter voor wie ik hier schrijf, het bevestigend antwoord van Dr. Beerends op de vraag: „wie zijn de ethischen? "

Het ontkennende zal ik dan ook laten rusten en mij alleen bepalen tot het bevestigende.

Bezien wij dit nu wat nader, dan zien wij dat ook dit tweeledig is.

In het eerste lid staat: „Ethisch is men, wanneer men den godsdienst beschouwt als iets, dat de geheele persoonlijkheid raakt, niet in de eerste plaats het verstand, maar het hart, het centrum der der persoonlijkheid."

In het tweede lid: > De ethischen leggen den nadruk op het zedelijk karakter der waafheid in tegenstelling met de confessioneelen en gereformeerden, die het intellectueele karakter op den voorgrond brengen, al ontkennen zij natuurlijk dat zedelijk karakter niet."

Het bestaan eener «vereeniging tot versterking van het ethisch beginsel" doet vermoeden, dat er ten opzichte van dit beginsel nog zwakken zijn. Zwakken, die wel zeggen, dat zij er voor, maar, zooals het meer gaat, toch nog niet er achter zijn. Het onbekende toch wordt noch begeerd, noch bemind en om voor een beginsel, zooals ook het «ethische" er een is, liefde te hebben en wel zoo, dat men er desnoods alles voor over heeft, moet men het kennen. Ik kan het dan ook niet anders zien, dan dat Dr. Beerends, toen hij te Utrecht een vergadering dezer Vereeniging presideerde, als een sterke, zijn zwakke medeleden hier door middel van een uiteenzetting wat het tethisck beginsel" is, trachtte te sterken.

Hoewel die uiteenzetting op zichzelf klaar en duidelijk is, zal het voor mijn lezers wellicht niet overbodig zijn haar nog wat te belichten, opdat ook zij zien, wat het «ethisch beginsel" is.

In haar eerste lid staat: Ethisch is wanneer men den godsdienst beschouwt". 'n Beschouwing is een theorie en uit deze woorden blijkt dus al zooveel, dat wie ethisch is, een eigen theorie omtrent den godsdienst heeft. Bij het woord «godsdienst" zal Dr. Beerends wel gedacht hebben aan Religie. Religie is een betrekking of relatie en onderstelt, als elke andere, minstens twee. Hier de betrekking tusschen den mensch als subject of onderwerp en God als object of voorwerp. Bij de Religie onderscheiden wij daarom de subjectieve en objectieve religie, al naar dat wij haar bezien van 's menschen of van Gods kant. In de subjectieve Religie of de Religie van 'smenschen kant is dan weer tweeërlei en dat zou ik dan willen aanduiden als de verticale lijn of die naar de hoogte, en de horizontale of die over de breedte. Het eene is de verheffing der ziel tot God in het gebeden vindt haar einde in de «adoratie" of de aanbidding, waarom dan ook onze Heidelberger Catechismus van het gebed spreekt als«het voornaamste stuk der dankbaarheid, " Het andere dan, of de subjectieve religie, is het dienen van God over heel de breedte van ons leven hier op aarde, bepaaldelijk in het saamleven met onze medemenschen. Een ddar ons zelf bepalen tot een wederzijds elkander dienen bij het instandhouden en ontplooien onzer lichamelijke en geestelijke krachten. Een déar, uit een gezindheid en met een handelen naar Gods wil, bij dit instandhouden en ontplooien, naar het, voor ruimer toepassing vatbare woord van I Korinthe 3 : 9, «Gods medearbeiders zijn, " en welk dienen van God dan saamvalt met wat men Zedelijkheid noemt. Zoo blijkt dan, dat Religie meer zegt dan godsdienst, maar ook dat de godsdienst of de Zedelijkheid in de Religie is gegrond.

Maar hooren wij Dr. Beerends nu verder.

Ethisch is men wanneer men den godsdienst beschouwt «als iets dat de geheele persoonlijkheid raakt, niet in de eerste plaats het verstand, maar het hart, het centrum van de persoonlijkheid".

Met deze woorden wordt de theorie of de beschouwing, die de Ethischen van de Religie hebben, naar haar inhoud beschreven, en wel naar den kant van den mensch, want al wat hier gezegd wordt betreft de subjectieve religie.

Religie «iets wat de geheele persoonlijkheid raakt".

«Persoonlijkheid", het woord waarin „persoon" zit, duidt, als andere woorden op „heid", een als zelfstandigheid gedachte eigenschap aan; zooals ook goedheid en schoonheid. In den Hebr. Bijbel staat op de vier plaatsen waar wij in onze hoUandsche vertaling van het O. T. «persoon" vinden, het Hebreeuwsch woord voor „ziel" of ook voor „aangezicht". Het Grieksche N.T. heeft er een woord voor dat er zevenmaal in voorkomt, en met welk woord door de Grieken werd aangeduid het „masker" dat een tooneelspeler voor zijn gezicht deed wanneer hij een ander mensch moest voorstellen. Soms waren die maskers zoo gemaakt, dat ook het eigenaardig stemgeluid van den mensch, die zoo'n acteur vertoonde, er uit weerklonk. Wijl nu het Latijnsche woord voor «weerklinken* , personare* is, noemden de Romeinen zulk I een masker «persona*. Dit woord «persona* is uit het Latijn in de nieuwere en ook in onze taal gekomen. Hieruit blijkt nu al zooveel, dat in het woord «persoon* het denkbeeld zit van het «individueele*, van dat «eigene* hetwelk 'n mensch van alle andere menschen onderscheidt; Van die «individualiteit* waarover ik het een vorig maal had, bij mijn schrijven over Vinet. Maar «persoon* heeft ook nog een dieper zin, en die wordt ons duidelijk wanneer wij bedenken, dat bij de Romeinen een slaaf als een «zaak*, maar wie niet slaaf, dus vtij was, als een «persoon* gold. Zoo'n slaaf gold als een dier. Want zooals het dier niet kin willen, werd hij vaak behandeld alsof hij niet kon willen. Hij had zich niet tot handelen te bepalen zooals hij wilde, maar, door het geweld van zijn meester gedwongen, moest hij doen Wclt en zooals deze het wilde. En zoo ligt dan in het woord persoonlijkheid het denkbeeld èn van individualiteit of «eigenheid* èn van dwanglos, van dus vrij-zijn, of van «vrijheid*.

De Religie nu of de betrekking tot God, raakt de geheele persoonlijkheid en niet in de eerste plaats het verstand. Niet in de eerste plaats dus, maar dan toch in de tweede plaats raakt of „betreft" de Religie het verstand. Want tot de geheele persoonlijkheid of de eigenschap van een mensch, die zichzelf bewust is een ander te zijn dan al de andere, m. a, w. tot «zelfbewustzijn« kwam, en daarbij, als vrij van dwang, zich zelf tot zijn handelen kan bepalen, m.a.w. tot «zelfbepaling* kwam, behoort ook het „verstand" of het door denken „begrijpen" van wat hij met zijn zintuigen of met zijn oogen en ooren heeft waargenomen.

De Religie, zoo zegt Dr. Beerends aan het slot van dit eerste deel zijner toelichting, raakt niet in de eerste plaats het verstand maar het hart. Met dat «hart" is natuurlijk niet bedoeld de hoiie spier in onze linker borstholte, de spier, met haar kleppen, die door saam trekking en uitzetting het bloed door onze aderen stuwt. Maar, zooals dan ook nader verklaard wordt, «het centrum*, het middelpunt van onze persoonlijkheid. Wie zoo van het «hart* spreekt gebruikt beeldspraak, maar hij mag dit doen, want de Schrift gaat hem daarin voor, en terecht. Want het hart, in den eigenlijken zin, is de bron of de haard van het lichamelijk leven, en eerst als het leven uit het hart wijkt, eerst als sterft het hart, sterft ook het lichaam. De Schrift, die ons steeds op overeenkomst tusschen het stoffelijke en geestelijke wijst, denk maar aan de «gelijkenissen* van Jezus, doet ons hier in 't lichamelijk leven van het «hart* een overeenkomst zien met het geestesleven onzer ziel. Met dat diepere zieleleven, dat nog ligt onder en achter het zich in onze daden en handelingen openbarend zieleleven. Met dat diepere leven dat dan ook bedoeld wordt in Spreuken 4 ; 23: Behoed uw hart boven al wat te bewaren is, want daaruit zijn de uitgangen des levens*. Uit het hart, als het diepere leven, of om met Dr. Beerends te spreken, „het centrum onzer persoonlijkheid" komen op allerlei bedenkingen en begeerten, goede maar ook slechte, en op die laatste doelt ook de Heiland met zijn woord in Matth. 15:19: Uit het hart komen voort booze bedenkingen, doodslagen, overspelen, hoererijen, dieverijen, valsche getuigenissen en lasteringen*.

Het eerste deel van Dr. Beerends uiteenzetting van de Theorie der Ethischen omtrent de Relegie nu samenvattend, krijgen wij dus, dat de Religie of de betrekking tusschen God en mensch niet, althans niet in de eerste plaats, betreft het verstand, maar het hart; een zaak des harten is.

In het tweede deel zijner uiteenzetting wijst hij zijn hoorders op de tegenstelling waarin zij staan met de confessioneelen en gereformeerden, en tevens wordt door dit tweede deel het eerste nog wat verduidelijkt.

Zij, de Ethischen, «leggen den nadruk op het zedelijk karakter der waarheid", de Confessioneelen en Gereformeerden «brengen het intellectueele (karakter) der waarheid op den voorgrond", al ontkennen zij natuurlijk dat zedelijk karakter (der waarheid) niet.

«Het zedelijk karakter der waarheid".

Waarheid staat tegenover Leugen, Indien de Engel staande was gebleven, en niet^ gevallen en toen Satan geworden, de geest, die steeds ontkent wat God bevestigt, de menschenmoorder, dan zou onder de menschen de tegenstelling tusschen Waarheid en Leugen niet zijn opgekomen. Doch, in Zijn bijzondere genade is, door God, de Waarheid, die in de Religie of de betrekking tusschen den mensch en Hem onder de Leugen verborgen was, weer geopenbaard. Een openbaring, die haar hoogtepunt be-

reikte in en door Jezus Christus, De zin nu van de uitdrukking »het zedelijk karakter der waarheid" is, dat wanneer deze door God geopenbaarde waarheid in het »geweten" of > de coascientie", wordt opgenomen ; bij welk woord conscientie, wij dan hebben te denken aan wat Vinet aanduidde als »de eigenlijke zedelijke-godsdienstige natuur van den mensch"; die waarheid daarin dan wordt tot leven. > Beginsel" van dat christelijk leven, in »het centrum onzer persoonlijkheid", dat van daaruit al meer wordt, al meer zich ontplooit, al verder zich uitstrekt naar den omtrek onzer persoonlijkheid.

En wijl nu, door wie lethisch" zijn, de nadruk niet wordt gelegd op het »verstand" maar, zooals men ook zou kunnen zeggen, de voorrang wordt toegekend aan den »wil tegenover het > verstand" en het zedelijke of »ethische" het gewilde is, draagt voor de Ethischen de Waarheid ook daarom een zedelijk karakter.

Hier nu ligt metterdaad een principieel verschil, een verschil van beginsel tusschen de E'hischen en ons Gereformeerden. »Want wel bestaat er", zooals onzerzijds is gezegd, itusschen waarheid en leven eer allernauwst verband, en is de waarheid 't middel in Gods hand om ons tot het leven te brengen; ja God te kennen in Christus", maar waarheid en leven mag men niet vereenzelvigen.

En wel is tot het de waarheid willenverstaan, tot het haar al meer met ons verstand of intellect te willen-indenken, ons levensvernieuwing noodig, maar , , waarheid" is nu eenmaal van „leven" te onderscheiden. Wij kunnen toch niet anders dan, door middel van ons intellect of ons > verstand«, overeenstemming brengen tusschen ons denken en dat wat ons geopenbaard is.

Van dit »ethisch beginsel" is dan ook bij de beschrijving en beoordeeling van wat er uit volgt, voor de beschouwing der Ethischen omtrent Religie en Theologie uit te gaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 december 1920

De Heraut | 4 Pagina's

De Ethischen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 december 1920

De Heraut | 4 Pagina's