GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het woord hetwelk de Heere ons heeft verkondigd.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het woord hetwelk de Heere ons heeft verkondigd.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

[KERSTFEEST]

Laat ons dan heengaan naar Bethlehem, en laat ons zien het woord, dat er geschied is, hetwelk de Heere ons heeft verkondigd. Lukas II: l5b.

Voor een beraden herdenking van Jezus' geboorte is het niet ondienstig ons te bezinnen zoo op het verschil, als op de overeenkomst waarin, ten opzichte van »het Kindeken liggende in de kribbe, " èo de herders èn wij staan.

Het verschil zit 'm allereerst hierin, dat wat voor de herders ïheden" was, voor ons > verleden" is. Wie zich op dit verschil in tijd niet bezint, verwart zooal niet eigen dan toch anderer bewust^ijn. Prediking op Kerstdag met 'n hoogdravend: > Heden is de Zaligmaker geboren !" — er in, loopt groot gevaar, althans bij sommige hoorders den waan te wekken, dat dit nu pas ge beurd is. Het is er dan mee als wanneer, op den dag van het koperen-bruiloftsfeest hunner ouders, de kinderen zouden meenen, dat hun vader en moeder nu eerst getrouwd waren.

Maar het verschil zit, bij nader bezinning, nog dieper. De zaak of het feit zelf werd voor de herders in den meest letterlijken zin beteekend. »En dit", zoo had de engel gezegd, > zal u het teeken zijn, gij zult 'n Kindeken vinden in doeken gewonden, en liggende in de kribbe." 'n Pasgeboren ingewikkeld kind, liggende in 'n kribbe, in 'n voederbak voor het vee, en met dit «liggend in 'n kribbe" was het zoo iets eigens, dat dit teeken voor de herders een tbewijïend teeken" was. Zeker, de mogelijkheid beston< l, dat in dien nacht te Bethlehem nog meer kinderen geboren waren. Na eerst gewasschen en, zooals dat nog in Palestina gebruik is, met zout te zijn ingewreven, werden de beentjes van zoo'n kindje dan rechtuit en dicht naast elkaar, en de armpjes langs het lijfje gelegd en dan het lichaampje met smalle, lange strooken van katoen of linnen stevig omwonden, zoodat alleen het hoofdje vrij bleef. Maar zoo'n pasgeboren ingewikkeld kindje dan neer te leggen in 'n^voederbak, waarin het gedorschte stroo en de gerst voor os en ezel of geit was gestort, was toch geen gebruik.

Met dit bewijzend teeken, wijzend op zoo singuliere omstandigheid, hadden de herders om in het kleine B ; thlehem te vinden, dien nacht dus niet lang te zoeken. Maar, het Kindeken Jezus ligt nu niet meer te Bethlehem in de kribbe, en viel het voor de herders onder de zintuiglijke ervaring, m. a. w. hebben zij het kindje gezien met hun oogen en konden zij het zelfs tasten met zacht streelende hand, — bij ons is van dit alles geen sprake. Ook daarop te wijzen mag 'n prediking op den Kerstdag aiet verzuimen. Het ware 'n zonde van nalatigheid tegenover niet doordenkende hoorders, 'n Zonde gelijksoortig als van dien prediker, welke, door I Johannes 1 vers 1 tot tekst van zijn intreê-preek te nemen, den indruk wekte en bij sommige hoorders vastzette, alsof hij iets van Jezus met zijn ooren gehoord, met zijn oogen gezien en met zijn handen getast had. Zeg nu dat dit alles zeer nuchtere opmerkingen zijn, ik zal het nu niet tegenspreken. Maar toch hoe koel-verstandelijk ook, ? ijn ze voor een beraden herdenking van Jezus geboorte, voor een bezonnen Kerstviering, niet overbodig.

Dat de Heere Jezus, na ten hemel te zijn gevaren, nu en nergens meer lichamelijk op aarde is, moet in ons aller bewustzijn, ook in dat der eenvoudigen en in dat der kinderen onder ons, vast staan. Vast staan, dat rok Hij, »van tijd noch eeuwigheid gemeten, < voor ons boven tijd en ruimte verheven is en ook niet meer is het Kindeken in de kribbe.

Maar bezinnen wij ons nu ook op de overeenkomst tusschen ons en de herders ten opzichte »van het Kindeke liggende in de kribbe.<

Die overeenkomst ligt in hun tot elkaar zeggen; »Het woord dat de Heere ons heeft verkondigd*.

Daarin en daarin dan ook alleen.

Want het: > Laat ons daa heengaan naar Bethlehem en Iaat ons zien het woord, dat er geschied is, € waarin, gelijk ook op andere plaatsen in de Schrift, > woord* voor »zaak< of »feit* staat, — geldt niét voor ons. Wij kunnen dat feit niet zien, niet zien met onze oogen, niet ervaren. Maar wel geldt voor ons, evenals voor hen, dat het woord of het feit van de geboorte van hunnen en onzen Zaligmaker door den Heere is verkondigd, is bekend gemaakt, is geopenbaard. Zij het dan ook nog met dit verschil, dat de Heere het aan hen openbaarde door middel van den engel en aan ons door middel van de Schrift.

De engel brengt voor de herders de geboorte van het Kindeken, van den Messias, in verband met diens Werk, want hij spreekt van den jonggeborene als van den Zaligmaker, Reeds bij Zijn geboorte dus begint dit zaligmaken, en daarom is die geboorte dan ook een heilsfeit.

Wat waarde voor ons heeft, omdat het onze tijdeüjk-aardsche behoeften bevredigt, en ons dus gelukkig maakt, herdenken en gedenken wij, en om het herdenken niet te vergeten, maken wij de dagen waarop dat geluk begon, of waarop harmonie tusschen onzen toestand en onze behoeften ontstond, tot feest-of vier-dagen. Wij vieren onze jaardagen en die der onzen, want hoe zwaar de gang van het leven vaak zijn kan, het leven op zichzelf heeft zijn waarde, omdat de ons ingeschapen levensdrift er door bevredigd wordt. In het gezinsleven zooals het behoort te zijn, vieren wij en herdenken wij feestelijk den trouwdag, omdat die dag voor man en vrouw en voor hun kinderen waarde heeft.

Zouden wij dan niet herdenken, feestelijk gedenken, de heilsfeiten ? Niet vieren de dagen, waarop wij ons die feiten herinneren. Feiten, die niet alleen onze tijdelijkaardsche, maar ook onze eeuwig-hemelsche behoeften bevredigen? Zouden wij dan, onder die heilsfeiten, niet gedenken den dag der geboorte van onzen Zaligmaker, de naast-eerste schakel in de gulden keten van Zijn, tot onze zaliging noodig, aarde-

Zeker, men kan dit feit en behoort het te gedenken eiken dag, maar in »den strijd om het bestaan*, voor velen vooral in onze dagen zoo bang, is ons bewustzijn vaak zoo vervuld met tij ielijk-aardsche bedenkingen, dat de eeuwigheidsgedachten, ook die welke aan het feit van Christus geboorte verbonden zijn, er maar al te dikwijls uit verdrongen zijn. En daarom is ook déze dag van stil-gedenken zeker voor ons niet overbodig.

Maar, zult gij zeggen, de Schrift kent geen Kerstdag en zijn viering is er ons nergens in geboden. Ik zal het u weer niet tegenspreken, doch veroorloof mij de opmerking, dat ook het toelaten van vrouwen tot het H. Avondmaal en het doopen van kinderen niet in de Schrift is geboden. En bovendien het, reeds in de dagen der Apostelen, verschuiven van den Sabbath of Rustdag van den laatsten naar den eersten dag der week en dan bepaaldelijk als viering van en gedenkdag van het heilsfeit van Jezus Opstanding, mag ons Christenen het er voor doen houden, dat ook de viering van den gedenkdag van Jezus geboorte Gode welgevallig zal zijn.

De dag of liever de nacht van Jezus geboorte, bekend aan Mnria en Josef, werd onder de andere menschen, door den engel het eerst bekend gemaakt aan de herders, In Zijn naaste omgeving moge die dag al bekend zijn gebleven, de menschen uit later eeuw wisten hem niet meer, en zooveel is wel zeker, dat het niet 25 December is geweest. Deze winterdag toch valt in Palestina in den regentijd. Wel sneeuwt het daar in dien tijd betrekkelijk weinig, maar daarentegen stort er zooveel regen, dat het doordrenkte land hem niet meer verzwelgen kan. Het is dus reeds daarom moeielijk aantenemen, dat in dezen regentijd herders met hunne kudden in het veld zouden zijn.

Maar bovendien weten wij, dat het in Palestina gewoonte was de kudden in Maart op het land drijv^en en reeds in November op stal te zetten. De dag van 25 December, als geboortedag des Heeren, dateert dan ook eerst van de 4e eeuw.

Vóór dien tijd werd, bijkans algemeen, sedert de 3e eeuw, het Epiphaniën-feest, dus genoemd naar het Grieksche woord tepiphaneia* of verschijning, gevierd, maar nog geen Kerstfeest. Dit Epiphaniënfeest viel op den 6en Januari, waarbij dan Jezus' doop en ook wel zijn geboorte herdacht werd, maar het laatste bepaaldelijk in verband met de komst van de Wijzen uit het Oosten, De vaststelling op 25 December als geboortedag van den Heiland, hangt saam met een praktijk der Kerk welke zij ook in later eeuw op het gebied van de Zending gevolgd heeft en wel, door, op éen zelfden tijd een christelijk feest in te stellen waarop een heidensch feest wordt gevierd, het laatste door het eerste te verdringen, Ea zoo is dan, in verband met de Saturnaliën of het feest van den als Zonnegod vereerden Saturnus, dat in December viel, en het feest der Brumaliën of van den »kortsten dag*, waarop de zon weer uit de wintersche donkerheid als de onoverwinnelijke te voorschijn komt, de 25ste December als de dag van de geboorte van Christus gekozen.

Als Kerst, als Krist-of als Christus-dag,

De naam > Kerst-mis* dankt dit feest aan de omstandigheid, dat voor de Roomschen de Mis van 25 December het middelpunt van het Kerstfeest is.

Zoo is dan de gedachte, die voorzat bij de Saturnaliën, het gedenken aan de gouden eeuw, en de gedachte, die voorzat bij de Brumaliën, het gedenken van het de duisternis overwinnend zonlicht, in de vaststellirg van Jezus geboortedag op 25 December gechristianiseerd.

Woorden des Heeren als dat van Mth, 19:28 waarin Hij spreekt van de > wedergeboorte* en wel in den zin van «wedergeboorte der wereld", en als dat van Joh. 8 : 12 waarin Hij van zichzelf spreekt als het > Licht der wereld*, — geven aan de keuze van 25 December, zij het dan ook niet zoo bedoeld, zelfs een zekere symboliek.

Doch genoeg over de bedingen tot bezonnen viering van Kerstfeest,

Trachten wij nu eerst van het feit zelf, dat er geschied is en dat voor vierend herdenken de beweegreden is, ons een voorstelling te maken.

Dit feit, zooals het niet voor onze, maar voor de oogen der herders zich vertoonde, is »*n pasgeboren ingewikkeld kindeken in 'n kribbe.*

Dat > kribbe* heeft een min juiste voorstelling gewekt.

Aan het denkbeeld van »kribbe« of voederbak voor het vee verbond zich onwillekeurig de gedachte aan 'n stal, waardoor dan de traditie ontstond, dat onze Zaligmaker geboren is in 'n veestal. De dichtende verbeelding heeft dien stal met 'n os en 'n ezel bevolkt en de overlevering heeft er een rotsgrot nabij Bsthlehem van gemaakt, boven welke dan Keizerin Helena de kerk »Mariae de praesepio" of de »kerk voor Maria van den stal* liet bouwen.

Bij allen eerbied, dien ook ik voor de overlevering heb, dunkt mij dat déze met het enkele woord «voederbak* op vrij wankelen grond rust. Maar bovendien is er alles voor om het ons zóo voortestellen, dat onze Heiland in een der dorpshuizen van Bethlehem is geboren. De Schrift zegt niets van een geboorte in 'n stal, en wat wij weten omtrent de inrichting van zoo'n dorpshuis, verklaart voldoende het vóórkomen van het woord «kribbe* in het Evangelieverhaal. Toen Jozef, de timmerman, uit Nazareth met Maria voor de beschrijving naar B-thlehem was gekomen, konden zij, wijl het stadje, wegens de beschrijving, vol vreemdelingen was, geen onderkomen vinden in de «herberg", de Karavanserai van Bithlehem, de plaats waar reizigers hun intrek namen. Men denke hier ook aan de «herberg* waarin de Samaritaan den door roovers bijkans vermoorde deed opnemen. Dat ze toen een onderkomen hebben gezocht en gevonden in een ofander dorpshuis en niet in 'n veestal is, wijl de Schrift, zooals ik reeds opmerkte, niets zegt van een «stal* en ook, wijl er in de dorpshuizen «voederbakken" waren, is minstens een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid.

Zulk een dorpshuis in Palestina nu bestond en bestaat nog uit slechts éen vertrek.

Dit éene vertrek heeft twee deelen. Het voorste en laagste gedeelte, met een naakten vloer, het achterste en het hoogere, waar men met een paar steenen treden naar opklimt, is slaap-en huiskamer en tevens keuken. Aan weerszijden van de steenen treden zijn, gelijk met den vloer van de kamer, de kribben of voederbakken, In die woonkamer, en zeker wel niet in nachtelijke donkerheid, heeft dan Maria haar eerstgeborene gebaard. Hem in doeken gewonden en, bij gebrek van windsels, in doeken nog warm van haar eigen lijf. Hem toen neergelegd in de kribbe, in den voederbak. In den toen leegen voederbak, want wel was het lagere deel van het vertrek de stal waar 's winters os en ezel en geit stonden, maar het wès toen geen winter.

Het Kindeken in doeken gewonden en liggende in de kribbe. En dit Kindeken is de Zaligmaker, welke is Christus de Heere, Dus is het door den Heere bekend gemaakt aan dej herders. ein< verkondigd,

En al wat daar in het Evangelie om heenligt, die in glanzen van heerlijkheid plotseling vóór de herders staande en tot hen .«prekende engel; dat straks, even plotseling met dien engel verschijnende hemelsche heirleger God prijzende en zeggende, wat wij noemen hun «zang", — het is alles niet maar voortbrengsel der dichtende verbeelding welke de eerste Gemeente van Jezus, als die van Buddha of Zoroaster, om haar pasgeboren stichter heeft gewonden. Neen, het is alles realiteit, werkelijkheid, die ons de Heere in zijn Woord openbaart, ! en wij zouden er dan ook niets van weten, ' het zou ons verborgen zijn, indien onze God het ons niet dus had bekendgemaakt; want wij zijn er niet bij geweest.

Ook Maria niet, want die was in 't huis en niet met de herders in het veld. Dit alles wat ik zooeven noemde, is dan ook geen geloofservaring geweest van Maria, maar de herders hebben het haar verteld, en zij heeft toen al deze woorden bewaard, diep laten inzinken in haar bewustzijn, ze overleggende, hun zin met haar denken verbindend, in haar hart, zooals ook Daniël van wat niet door menschen, maar door een droom God hem had bekend gemaakt, schrijft: doch ik bewaarde dat woord in mijn hart." (Daniël 7:8.)

Maria heeft later zich dat al herinnerd en als het dan in haar bewustzijn weer opkwam, heeft zij er ook van gesproken tot haar medegeloovigen. Zoo is het overgeleverd aan de eerste Gemeente, en toen Lukas 7ijn Evangelie schreef ten behoeve van Theofilus, had hij, vooraf alles naarstiglijk onderzoekend, ook uit deze bron geput. Toch is wat hij schreef niet maar menschelijke overlevering, want ook deze Bijbelschrijver was maar niet enkel «verlicht", doch bij zijn schrijven, zij het ook niet als onpersoonlijk muziek-instrument waarop de speler speelt, verkeerde hij onder de inwerking van de Theopneustie, van de Inspiratie Gods en is ook dit zijn schrift, als al de Schrift, van God «ingegeven, "

Het Kindeken in doeken gevonden en liggende in de Kribbe,

Het ingewikkeld Kindeken,

Dat is dit Kindeken in meer dan één zin,

Ook in dien zin waarin men spreekt van een ingewikkeld en daarom voor het denken moeielijk optelossen vraagstuk.

Toen eenige maanden vroeger het kindeken Johannes aan Zacharias en Elisabeth geboren was, zeiden allen, die in het gebergte van Juda gehoord hadden van wat daar vóór en daar n^ was geschied: «Wat zal toch dit kindeke wezen? " Dat was een vraag der verwondering.

Nog geweldiger dringt deze vraag aan het denken zich op in betrekking tot het Kindeke in de kribbe.

Uit de verwondering wordt de drang naar weten geboren.

Maar de wereld waarin men zich verveelt, doordat men zich over niets meer verwondert, en dat is niet alleen de wereld van hooger, maar ook van lager stand, deze wereld, waarin dan ook geen weten wordt gebaard, heeft de vraag wèt het Jezus-kind is, uitgeschakeld. En kis zij nog Kerstfeest viert doet zij het op een wijze, die met haar uitbundige vroolijkheid en met haar geschenken-geven en ontvangen, doet denken aan de Saturnaliën, zonder dat zij, als de heidenen op dit hüo feest óok denkt aan de gouden eeuw en nog veel minder aan de wedergeboorte der wereld. Deze wereld toch, waarin men zich verveelt, stelt noch in verleden noch in toekomst belang.

De wereld waarin men zich niet verveelt, doordat men er het zich-verwonderen nog niet verleerd heeft, de wereld van de niet christelijke denkers meent te weten wat het Kindeken in de kribbe is.

Haar weten daaromtrent kan echter geen aanspraak maken op algemeene geldigheid. Deels weet zij wel van een Ideaal der menschheid, maar ook dat in den mensch Jezus van Nazareth, dit Ideaal der menschheid niét verschenen is.

Deels weet zij, dat in de religieuse «voorstelling" omtrent dit Kindeken het «begrip" schuilt dat heenwijst naar het zich, door tegenstellingen heen, ontwikkelen tot mensch van wat zij hét Absolute of God noemt.

Deels weten zij ook, en dit weten is een waarin zich zelfs sommige theologen onder de hedendaagsche Modernen verheugen, dat dit Kindeken maar een kind der verdichting is en in de werkelijkheid nooit bestaan heeft; dat er geen Jezus geweest is.

Tegenover deze tegenstellingen der valsche-Ujk genaamde wetenschap der vorige eul dezer geloofs. eeuw staat nu onze wetenschap des

Des geloofs, dat allereerst een zeker weten of kennen is, waardoor wij het al voor waarachtig houden wat God ons in Zijn Woord geopenbaard heeft, ook omtrent het Kindeken liggende in de Kribbe.

En dat weten wij, niet door ervaring, maar doordat de Heere het ons verkondigt door middel van Zijn in schrift vastgelegd Woord, Het ons heeft geopenbaard opdat het ons niet verborgen zou blijven, het ons heeft geleerd opdat het ons niet onbekend zou zijn, dat dit Kindeken is het Woord dat in den beginne was, dat bij God was, dat God was. Het Woord dat is vleesch geworden, het Ideaal dat werkelijkheid is geworden. Wij weten, dat dit Kindeken niet is de mensch geworden God, want God wórdt niet doch is, maar «God geopenbaard in het vleesch". De Zoon, die in de eenheid van het Goddelijk Wezen met den Vader en den Geest van eeuwigheid God is, die is een Goddelijke, niet een «Godmenschelijke* persoon en dit blijft ook als en nadat hij geboren werd «niet uit den wil des mans* maar uit de M-iagd Maria.

Wij weten, niet door ervaring, maar doordat God het ons in de Schrift verkondigt, dat dit Kindeke de geboren Messias is, aan Israel beloofd, de Christus, de van God gezalfde, onze Redder, onze Zaligmaker.

Wat ons dus in de Schrift geopenbaard wordt gelooven wij, omdat de Heilige Geest in onze harten getuigt van de goddelijkheid van den inhoud der H, Schnft en de Bijbel dus niet is, «een verzameling van geloofservaringen van menschen", dus niét een woord van menschen, maar in den meest strengen zin, het Woord van God,

De Kerk van Christus heeft, wat zij dus door de Schrift geleerd heeft omtrent Hem, die als pasgeboren Kindeken liggende was in de kribbe, in haar z, g, Apostolische Geloofsbelijdenis, dit reeds voor haarleden en tegenover Joden en Heidenen uitgesproken in de 2e eeuw, In die Artikelen welke handelen van God den Zoon en onze verlossing. Artikelen waarvan niet éen enkel, leest ze maar na, onder onze «ervaring* valt.

Toch bleef er ook zóo voor het Christelijk denken mysterie of verborgenheid en zooal niet alleen, dan toch ook, is door de tegenstellingen, die uit de Joodsche en Heidensche denkwereld opkwamen en in de Christelijke denkwereld indrongen, sedert de 3e eeuw omtrent den persoon van Christus en de verhouding van zijn Godheiden menschheid en van Zijn Goddelijk en wenschelijk willen en ook van Zijn merk een dogma ontstaan. Een dogma, als alle christelijke dogma's of leerstellingen, bezinning der Kerk op wat zij weet uit de Schrift, door haar onder woorden gebracht en met gezag voorgedragen om te gelooven. Het dogma bij welks vorming het westersche denken, door Aristoteles, den Griekschen denk-meestcr geschoold, dienst heeft gedaan, maar wat den inhoud betreft, heeft de Heere daarbij Zijn belofte vervuld, dat de Geest der waarheid de Zijnen in al de ^waarheid zou leiden.

En zoo is dan ook het dogma omtrent den Christus, niet uitdrukking van de geloofservaring der Gemeente, maar aan de Schrift steeds toetsbare leerstelling van wat de Kerk omtrent Hem gelooft en belijdt.

Dat niet door allen wordt geloofd wat de Heere ons in Zijn Woord omtrent Zijn, als Kindeke geboren, Zoon openbaart, wijst op die scheiding in de eene menschheid tusschen wedergeborenen en niet-wedergeborenen, waarachter ligt Gods Vóórbeschikking van eeuwigheid met haar verkiezing en verwerping. Zijn Voorbeschikking waaraan gij ook voor uw denken niet ontkomt, indien ge daarin God, door te eerbiedigen Zijn Souvereiniteit over Zijn schepselen, God laat.

Of dan het leven niet voorafgaat aan de leer? Zeker, want om wat de Heere ons bekend maakt, ons onderwijst, ons openbaart, te kunnen gelooven, te kunnen willen-gelooven, moet in ons onbewust zieleleven, het daarvoor verdonkerd denken en daartegen voortdurend willen van ons Ik, door de wederbarende genade, door inzetting van nieuw leven, worde omgezet. Maar toch blijven leven en openbaring twee, en is openbaring dus iets anders dan mededeeling van leven. En dit geldt ook voor wat de Heere ons verkondigt in Zijn woord omtrent het Kindeken van Bethlehem liggende in de kribbe. Van wat wij, als leden onzer Kerk, tegenover andere medechristenen en tegenover de niet-en tegen-christelijke wereld belijden. En wijl deze belijde-

nis steeds toetsbaar Js aan de Schrift, in de Schrift, door God neergelegd in deze wereld van leugen en dwaling, waarachtig is ook al zou niemand aan haar gelooven, is de diepste grond van ons geloof dan ook niet ónze ervaring, maar de Schrift, Gods Woord.

Of er dan omtrent den Christus, den als Kindeken geborene, geen ervaring is ?

Zeker, denkt aan dien, de herders evangeliseerende, ze > goede boodschap", ze blijde tijding verkondigenden engel en aan hun dan straks van dat Kindeke wederkeeren, > verheerlijkende en prijzende God over alles wat zij gehoord en gezien hadden".

Dankt maar aan wat wij, Gjreformeerden, belijden wat wij gclooven omtrent de H. Drieëenheid. Omtrent den eenigen God, Die is een eenig wezen, in hetwelk zijn drie personen. En dat wij dit weten, »zoo uit de getuigenissen der Heilige Schriftuur, alsook uit de werkingen der drie personen en voornamelijk uit de gene, die wij in ons gevoelen" en dus ook uit die des Zoons. Uit de toepassing Zijner voor ons verworven, al onze zondeschuld uitdelgende gerechtigheid en uit Zijne, van onze zondesmet, eens in ons sterven, ons volkomen reinigende heiliging.

Of er dan geen ervaring is ? Denkt maar aan ons belijden, dat »de verberging van het aangezicht des verzoenden Gods bitterder is dan de dood en de aanschouwing zoeter dan het leven".

Het Kindeken in doeken gewonden en liggende in de kribbe.

Het ingewikkeld Kindeken.

Ingewikkeld ook in dien zin, dat wat toen bij Hem nog inwikkeling of involutie was, later, als Hij »toegenomen is in wijsheid en grootte en in genade bij God en de menschen", tot ontwikkeling of evolutie zin gekomen. En dan zal in den Christus zoo heerlijk uitschitteren het gebruik van de Goddelijke macht en kracht, die hij als Kindeke reeds bezat. Uitschitteren in zijn wonderen, maar ook in het u sterken tot het „God liefhebben boven alles en uw naaste als uzelf", en eens bij uw sterven, in het u tot Zich nemen in zalige eeuwigheid en eeuwige zaligheid in het huis Zijns Vaders met de vele woningen.

Als geloovigen, aan wie door God is verkondigd, geopenbaard, onderwezen en geleerd w^t het Kindeken liggende in de kribbe was, aanbidden wij op den Kerstdag, den fdestelijken gedenkdag Zijner geboorte, met al wat Christen is, Jezus Christus als ónzen Heere en ónzen God.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 december 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Het woord hetwelk de Heere ons heeft verkondigd.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 december 1920

De Heraut | 4 Pagina's