Volkenrecht - pagina 165
Rede, gehouden bij het overdragen van het rectoraat der Vrije Universiteit
i^S;
311) Zur Interventions-Lekre (1879) 312) Zoo schrijft Thorbecke, Over de verandering van het Algemeen Statenstelsel van Europa, bl. 62 en volgg., met betrekking tot de eerste coalitie tegen het revolutionaire Frankrijk: „Wat toch was het, dat Pruissen en Oostenrijk aan de overige Rijken voorstelden;' Eene zamenspanning aller leden van het Europisch ligchaam tegen een derzelve, tot behoud van het geheel. Wat werd er, om zulk een zamenspanning te verwezenlijken, gevorderd ? „De gewone bondgenootschappen, Allianties^ steunen op een bijzonder en eigenaardig belang van elk der verbonden Staten. Op grond van zoodanig individueel belang heeft ieder(e?) Staat zijn systeem van natuurlijke bondgenootschappen, en is daarentegen van anderen door bepaalde tegenstelling of weerstrevigheid gescheiden. Thans werd eensklaps van eiken Staat terzijdestelling van alle bijzondere belangen, oogmerken, natuurlijke verbindtenissen of botsingen, met één woord schorsing van hetgeen het wezen uitmaakte der tot dus ver gevolgde Staatkunde, geëischt. „Niet om een Pruissisch of Oostenrijksch belang moest de oorlog worden aangevangen, maar ter zake van Europa. Indien er een hooge raad of vierschaar der volken bestond, bekleed met het gezag, om in den naam van een Europisch gemeenebest regt te doen, zou aan denzelven de taak, die Pruissen en Oostenrijk op zich namen, hebben toebehoord. Dat Geregtshof zou zich op de gronden hebben moeten beroepen, die Pruissen en Oostenrijk thans bezigden. Het zou, tot volvoering zijner uitspraak, de Natiën tot eene gemeenschappelijke medewerking hebben verpligt, waarbij uitsluitend het herstel van de regten der Gezamenlijkheid op het oog werd gehouden. „Zoodanig was het standpunt, op hetwelk, volgens de uitnoodiging der beide groote Duitsche Hoven, ieder Rijk zich zou moeten plaatsen, ten einde, door gezamenlijke bemoeijing, Frankrijk weder in zijn waar verband met het algemeene ligchaam, en Frankrijks onafhankelijkheid met die der overige Staten in overeenstemming te brengen. „Hieruit sproot de aanspraak op eene bevoegdheid tot tusschenkomst, welke zou strekken, niet om aan Frankrijk een' bepaalden regeringsvorm op te dringen, maar om een' toestand te doen ophouden, die alle maatschappelijke betrekking met Frankrijk onmogelijk maakte." Doch men was nog te zeer gehecht aan de oude staatkunde. „Eene Europische aangelegenheid te maken tot drijfveer van opoffering, oorlog te voeren anders dan voor [eigen belang of uit baatzucht, was te ongehoord, en het gevaar nog niet duidelijk en nabij genoeg, dan dat men zich zou hebben gehaast, om de handen in één te slaan." 313) Groen van Prinsterer, Ongeloof en Revolutie^ 2de dr,, bl. 297/98, bespreekt het geval, dat interventie niet door de Regeering, maar door het volk ingeroepen wordt. „Er kunnen omstandigheden zijn, waardoor het inroepen van buitenlandsche hulp vaderlandsliefde wordt. In Frankrijk hebben ze bestaan. Den nabuur, al wordt hij niet in huiselijk krakeel gemengd, zal men niet aarzelen in te roepen, als er brand is in de woning, of als een der huisgenooten dief
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 21 oktober 1907
Rectorale redes | 174 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 21 oktober 1907
Rectorale redes | 174 Pagina's