Verdienste of genade? - pagina 45
Rede ter gelegenheid van de achtenzeventigste herdenking van de stichting der Vrije Universiteit
of d e verwijziag naar dispositie en preparatie niet de gratuïteit der genade in gevaar bracht. Het antwoord op deze vraag luidt, dat dit alleen het geval zou zijn, wanneer er een causale relatie zou zijn tussen de dispositie en het ontvangen der genade. Dat is echter niet het geval en men , tracht nu het probleem te verhelderen — zo geschiedde het (, reeds in de vroeg-scholastiek"^) — door een bekend beeld van Alanus von Lüle, dat vooral in de 13e eeuw invloed kreeg: de zon schijnt door de open vensters van het huis. Die open vensters zijn „causa sine qua non" en „occasio", maar todb niet méér, want alleen de zon is werkende oorzaak, zodat de vrijheid Gods in het schenken van d e genade gehandhaafd bHjft en het „facere quod in se est" geen aantasting vormt van d e genade ^^^). Het is echter begrijpelijk, dat deze „occasio" steeds tot nieuwe vragen leidde, in de Middeleeuwse scholastiek, met name in het nominaÜsme — door R. K. theologen meermalen als neo-semipelagianisme aangeduid — en in de latere ontwikkeüng van het dispositieprobleem in en na Trente ^*°). Hoezeer men door dit dispositie-probleem geboeid kan raken, wordt duidelijk in de beschouwing van Pohle, die een negatieve dispositie aanvaardt en dit zo verklaart, „dasz Gott seine allezeit bereite Gnade lieber einem Menschen activiteit binnen en vanuit de genade. Vgl. Landgraf over de teksten, die een rol hebben gespeeld: Zach. 1 : 3: „Bekeert u tot mij, dan zal Ik tot u vi^ederkeren," en Jacobus 4 : 8: „Nadert tot God en JËij zal tot u naderen." We herinneren er aan, dat Augustinus de pelagiaanse interpretatie van Zach. 1 : 3 heeft bestreden (De gratia et libero arbitrio V, 10) en daartegenover wijst op Joh. 6 : 65. 138) Landgraf, I, pag. 257. 138) Idem, pag. 263.
1^) Tegenover semipelagiaanse beschouvraigen vi'erd er aan herinnerd, dat de uitdrukking niet luidt: „quia facit", maar „facienti". Hoe complex het begrip is, blijkt uit het feit, dat in de vroegscholastiek gesproken werd over een „meritum occasionale" en het „meritum interpretativum" (Landgraf, I, pag. 275). In het laatste geval wordt het „Quasi-verdienst" bedoeld: God beloont bepaalde natuurlijke daden, alsof ze verdiend waren. Voortdurend wordt dan geaccentueerd, dat de proportionaüteit van het meritum de congruo niet aanwezig is. Vgl. ook de onderscheiding tussen dignitas en habilitas bij Simon van Toumai (Landgraf, I, pag. 275). Landgrafs conclusie luidt: „Niemals sind wir einer Andeutung begegnet, die gewagt hatte an die Gratuitat der ersten Gnade zu rütteln" (I, pag. 280).
43
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 20 oktober 1958
Rectorale redes | 92 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 20 oktober 1958
Rectorale redes | 92 Pagina's