Verdienste of genade? - pagina 78
Rede ter gelegenheid van de achtenzeventigste herdenking van de stichting der Vrije Universiteit
anderen hebben inzake het „oorredemptrix" hun waarschuwend woord gesproken, zoals Bartmann „wegen des paulinischen „unus-mediator" en vanwege Petrus' woord, dat ia niemand anders het heü gelegen is ^^^). Toch kunnen al deze waarschuwingen de spanningen rondom het „corredemptrix" niet opheffen. Volgens Schülenbeeckx is het zeHs zo, dat de idee van de slechts subjectieve redemptio meer en meer wordt prijsgegeven en is er een algemene tendenz om aan Maria een zekere functie in de objectieve verlossing toe te kennen ^^^). Telkens horen we inderdaad stemmen, die het minimahsme onhoudbaar achten, niet alleen vanuit de verschillende uitspraken der pausen, maar ook thetisch dogmatisch-mariologisch. Volgens Schmaus is het spreken der pausen ondenkbaar, „wenn nicht die Miterlöserschaft Mariens gelehrt werden sollte" ^**). Ook al is er geen beshssende uitspraak, d e pauselijke accenten verworven heeft" (Ecclesia doe. 51). Sommigen hebben hieruit afgeleid, dat Pius X hier een leer geeft over Maria als mede-verlosseres: herstelster (reparatrix) en dus uitdeelster (dispensatrix). Door anderen wordt dit ontkend, omdat het algemene karakter der encycHek kennelijk Maria alléén in verband brengt met de toepassing van Christus' heüsweldaden, terwijl in de genoemde zinsnede naar Christus' dood wordt verwezen, zodat niet een coöperatie bedoeld wordt in de verlossing zelf. Bovendien wordt direct daarna op Christus' unicitas nadrukkelijk gewezen (eius unius morte) en Maria aangeduid als mediatrix et conciliatrix „apud unigenitum Füium" (Eccl. doe. 51) en als „hoogste dienares bij de uitdeling der genade" (52). Zie de accentuering van al deze gezichtspunten bij C. Konings, Maria Medeverlosseres en de leer van Paus Pius X in „Ad diem illum" (Stud. Cath. 1949, pag. 36-44). 28^) Bartmaim, Dogmatik II, pag. 527 over 1 Tim. 2 : 5 en Hand. 4 : 12. We herinneren ook aan de kritiek van Pohle (Dogmatik II, pag. 270) op de „selbsterfundenen Ehrentitel" vanuit de priesterlijke functies als „sacerdotissa". Hij wil zelf slechts van „diaconissa" spreken (zo ook Diekamp II, pag. 386). Behalve Goossens behoren tot de minimahstische richting o. a. Leimerz en Rivière. 262) Theol. Woordenb. II, pag. 3138. Men vergeUjke trouwens Pohle's waarschuwingen met het feit, dat hij het „mediatrix" zo uitwerkt, dat Maria onze verlossing heeft mogelijk gemaakt (II, pag. 271): „ein hervorrragender Akt der Vermittlung unseres Heües". Ook bij het kruis was zij „in ihrer Art mittatig". 263) Schmaus, Mariologie, pag. 326. Hij vwjst in dit verband op de uitdrukking van Pius IX uit 1873 over Maria als „Priester-Jungfrau", een uitdrukking, in 1906 met een aflaat voorzien (326), al keurde het heilig officie in 1916 beelden met de maagd Maria in priesterlijke gewaden af.
76
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 20 oktober 1958
Rectorale redes | 92 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 20 oktober 1958
Rectorale redes | 92 Pagina's