GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vlaamsch koren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vlaamsch koren.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. Rond het ontstaan van Pallieter.

(Fe1iX Timmer mans „Uit mijn Romme1kas.)

Meerdere malen reeds wees ik op het 'moderne Vlaamsche proza, als een van het tegenwoordige literatuurtype gansch verschillend en, mede daarom, bijzonder bekorend kunstgenre.

Tweeërlei aanleiding doet miji nogmaals Uw aandacht vragen voor dit onderwerp: eerstens de verschijning van enkele nieuwe proeven, die in meer dan één opzicht onze belangstelling verdienen, en ten tweede het feit, dat men weer bezig is in onze dagen den verterenden oven zevenmaal heeter te stoken onder de Vlaamsche taal on hare uitingen. Men gevoelt, dat joiist het tegengesteld karalrter hier een onmiddellijk verband legt en dat beide omstandigheden door onderlinge vergelijking des te beter worden belicht.

De nieuwe proeven dan yan Vlaamsche kunst, die ik bedoel zijn twee kleine boekjes, , van twee auteurs, die reeds herhaaldelijk samengewerkt hebben, n.l. „Uit mijn rommelkas" van Felix Timmermans, en „Pauwke's Vagevuur" van Antoon Thiry.

„Uit mijn romlnelkas" draagt tot .ondertitel „Rond het lontstaan van „Pallieter" en „Het Kindeken JezUs in Vlaanderen'!, en deze nadere aanduiding maakt het pittig uitgegeven boe'kje belangrijk voor ieder, die beide genoemde werken kent. Beter toch dan de beste criticus kan de auteur zelf ons inlichten over den geest, de constructie, de beteekenis, de détails van zijn werk; en zulke nadere verklaringen zijn in 't bijzonder gewenscht van geschriften als deze, waarover nog altijd niet een eenheid van opinie bestaat, ofschoon ze heel wat critische pennen in bewegjing hebben gebracht. Zooals men Beets dikwijls gevraagd heeft omi nadere mededeelingen omitrent iz'n „Camera Obscuja" (die hij' ten slotte gegeven heeft in „Wa vijftig j£u: en"), zoo is herhaaldelijk aan Tiniinermans verzocht „om nog wat bij te vertellen", een natuurlijk gevolg van tegenstrijdige beoordeeling in de pers. We hebben trouwens in onze letterkunde vrijwat autobiografische en - bibliografische mededeelingen, zoowel uit vroeger tijd (Cats, Èuyighens), _als liit onze e'lgen dagen (Couperus, van Eeden, van Deyssel, lüoos), allemaal uitvloeisels van den opgang, dien deze menschen iniaakten als auteur, en we danken er vele belaagrijke gegevens aan. Iets van dezen aard bezaten we ook reeds van Tim'mtermans in de lezingen die hij hier te lande over zichzelf en zijn werk gehouden heeft, maar er bleef toch nog alle ruimte voor een boekje, als hij nu heeft uitgegeven.

De opzet is al dadelijk teekenend.

Timmerrnans heeft op zijn kamer „nog een schoone bruine kas staan, zoo van dat warm kastanje bruin_, lichtkens dooradeid met zwarte zenuwen". In een fijn geschilderd interieur doet hij ons deze kas zien, „gebombeerd als de buik van een peer, en die iDuik is verdeeld in breede schuiven, .... en op elke schuif hangen twee koperen handvatsels of trekkers, die door het veel g; ebruik zacht en blinkend afgesleten zijn". In deze laden nu ligt geheel zijn verleden, al zijii dagen, „al mijn zoete en droeve herinneringen, mijn verdriet en mijn geluk". Schuif voor schuif trekt hij' in, het inleidend stukje open, en hij toont u alle mogelijke kleinigheden, een doodsbeeldeken, een stekjesdoozeken (= lucifersdoosje), plaatjes, droge bloemen, dagboeken, minnebrieven, portretten, pijpekopipten, een eindje kaars, in één woord: rommel voor ons, maar waarde-voorwerpen voor hem, omdat zijn 'herinnering er langs opklimt tot een opnieuw doorleven van „de druivensappige tijden" zijner jeugd. „En dat is allemaal een groot geluk in een mensch zijn leven".

Ergens in ''deze „roimmelkas" ligt ook nog een stapel eigen werk", „invallen, beelden, Idstorietjes, dingen, die nooit dag hebben gezien". Maar het zal hem' „een ijin genot" zijn, als hij nu en dan eens wat daaruit ertellen kan, wat hij gaarne kwijt wil zijn. En met 'n karakteristiek ave, wees gegroet, gaat hij dan tot 'n mededeelingen over.

Aangaande het ontstaan van „Pallieter" vertelt Timïiernïans heel merkwaardige dingen: kleine trekjes ikwijls, maar voor een juist en billijk beoordeelen an het boek onmisbaar.

Vooral echter is belangrijk wat de auteur zegt omrent de voorgeschiedenis van het boek. Want wat an „Pallieter" is voorafgegaan is de sleutel, die alles ntsluit en het is tegelijk een levens-gebeuren, dat ns veel te denken geeft.

Op een zoeten avond, „het westen was één wijding, ls een transparante kathedraal van goud", wandelde 351 hij' met een vriend in het veld. Deze vriend, een wat oudere kunstschilder, had al veel gezien van het leven en ook veel nagedacht, meer dan de jonge Timimorm'ans. En hij begon te vertellen: over astrologie, theosofie, over schoonheid en het doel van 't heelal, over 't zieleleven, alle dingen, gansch nieuw voor zijn hoorder, die door het mystieke werd aangetrokken „als een slang naar zoet muziek". Allang had hij een tekort aan levensinzicht gevoeld — nu was hem alles igeopenbaard. Het Katholicisme, waarin hij; was opgevoed, gaf hem niet meer den inwendigen vrede, ofschoon een weeke liefde in hem 'was voor O. L. Vrouwe; er leefde een behoefte in z'n ziel naar „mystieke aandoeningen", maar bevrediging vond hij niet. Nu ineens zag hij het: Theosofie en Occultisme zouden hem holpen. Juist het m'ysterieuse daarvan zoog hem aan; daar „was voor elk mysterie een sleutel". „Het duizelde rond 'mij van Logossen, manwantaris, van miljoenen werelden en duizenden re'incarnaties. God was een slapend vuur in mij, elke mensch heeft de bestemming een God te worden". „Nooit had ik zooiets geweldigs kunnen droomen. En in onberedeneerde geestdrift dompelde ik mij er in onder".

'Ofschoon ik liever de analyse van dit zielsproces niet wil onderbreken, moet ik er toch even op wijzen, hoe hier gëteekend wordt de toestand van vele onzer jonge m-enschen, die ook in onvrede mieenen geraakt te zijn met hun godsdienstige opvoeding en nu langs den weg van hun verstand komen willen tot de oritroering in hun ziel; in het zilverdradige spinneweK van theosofie en occultisme verwarren ze zich steeds meer; beter dan het eenvoudige geloof hunner ouders is hun de cosmogenie i) en de anthropogenie, ^) daar valt met het kostbare intellectualismie wat te beginnen, dat werkt in op verstand en ziel beide .....

Alles van hét Katholicisme verbleekte voor Timmermans ; 't werd óf Imenschelijke doling óf symbool. „Maar één ding bleef als een schoone witte wolk met gouden randen aan z(m)ijn lévensbeschouwing staan, en dat 'was 0. L. Vrouw". „Diat klopte wel niet samen met de nieuwe theorieën, doch ik kon er mij niet van ontdoen"..... Maar hij ging verder, „de goudschemerige portalen der Theosofie verder door", want - hij dorstte naar de oplossing van alle mysteriën. Hij kocht boeken, geleerde theosofische boeken en studeerde, „opgesloten in gewetensvolle studie"; hij leefde als een asceet, predikte z'n nieuwe wereld aan huisgenooten en vrienden — maar verder kwami hij toch niet. En na een paar jaren, toen hij al de hoofdwerken „doorknauwd" had en van z'n eerste enthousiasme bekomen was, toen kwam wat koinien moest.... de terugslag, de vraag: Is alles nu wel zoo? Kan het niet anders zijn? De schier vervaagde gedachten van vroeger kregen weer lijn, gestalte en drongen de benauwende vraag naar voren: Wat is het beste?

Die zoeker, op weg naar de oplossing van alle mysteriën, raakte verward in de miysteriën van z'n eigen, kleine bestaan. „Men mOet die ziekte gehad hebben" aldus zegt hij zelf, „om te weten wat dat is, hoe neerhalend en neerbrekend. Geestdrift is weg, men is Onzeker en onvast. Men snakt en slikt naar do Waarheid, die vrijmaakt en m«n wanhoopt tevens, juist als een verdoold dorstelimg jn de woestijn. Het eene gedeelte van uw hart is theosoof, het andere Katholiek, en het geheel hunkerend naar de mvstiek. Zoo'n toestand knakt een~-zielevrede. En dan'.geen, enkele daad, geen woord of geen gepeins m'eer, of die twee dirigen controleeren het eerst, vechten er om!, en verscheurd, half en half is de daad en het woord. Als men het eens gevoeld heeft en mien ziet, hoe men ingezonken is van levens vitaliteit, dan bruist en schuimt in u het verlangen naar zielevrede. Vrede! Vrede!.... öan is het ruwe geloof van een kolenbrander als een zon tegenover uwl intellectueel, gespleten, tweeledig geloof.

De zielevrede '• De muizen uit de ziel te hebben! Geen eknaag meer te voelen!"

Van alles probeerde .hij' om miet zichzelf tot klaarheid te komen: nu eens studeerde hij in Katholieke boeken, dan weer, teleurgesteld, in Theosofie; hiji aocht verstrooiing in handelswerk, in schrijven, in schilderen, en toen niets van dit alles baatte gaf hij de schuld aan z'n omgeving - en verhuisde naar jgen stil dom n het Walenland.

„Doch", aucht hij, „ik nam mezelve mee. Mijn hart wam niet tot stilte". En het verwondert ons dan ook iet, dat hij na drie maanden weer terugverlangde naar en gezellig thuis en een bekende omgeving — zonder et ook daar te vinden.

Verademing bracht de gedachte aan een retraite in en klooster, en — psychologische reactie — de eerste agen binnen den kloostermuur brachten ook werkelijk ust. De oneindige hei en onbewogen stilte daarbuiten, e-stemmigheid daarbinnen, „heel die atmosfeer van enzaamheid en godsvrucht dauwde als een genade ver , z(m)ijn ki-ank gemoed". Met Thomas a Kempis pgesloten in de kleine, witte cel hadden theosofie n occultisme geen vat meer op hem.

Maar het duurde niet lang, of Kij voelde de pijigende gedachten weer lOm hem heen: over den stilen Thomas in K'U handen heen, zag hij ze dwarrelen n spoken in de hoeken van z'n cel. 't Kon toch ook iet anders ? Hij had immers zichzelf weer meegenomen, ok in de witte cel? En op een laten avond — „de aters waren slapen aan den anderen kant der kerk" n hij zat, alleen in heel den vreemdelingen-vleugel, ij een kaars in den „aoetgevooisden" Gezelle te lezen — aar voelde hij op eens weer de eenzaamheid van ijn , ziel, dat hij niet gehoord werd op zijn zielekreten, mdat de anderen iriets kenden van z'n benau-wing. Ik weende om mijn onmacht. Het was ook nacht mij."

Hopeloos verliet hij het klooster en — men lette eer op de psychologische reactie — hij zocht den iuden vriend, den theosoof weer op. Deze schreef een ooien brief, vol goede woorden, die eigenlijk alleaal draaiden om één raad: je moet willen! Een geeesheer, die tot den doodelijk zieke zegt, dat hem lleen ontbreekt de wil om beter te worden!! Geen

wonder, dat de brief den zoeker geen troost bracht. Hij ging op een Begijnhof wonen en „ilj - wierd ger'uster van gemoed en mijn kam der critiek scheen de meeste .zijner tanden verloren te hebben". Maar nü brachten , z'n vrienden hem weer van den weg, die met gesprekken over spiritisme en de resultaten daarvan hem terug stootten in het occultisme. En, na een fijdje weer uit hun gezelschap weg, stond hij weer in , z'n eenzaamheid, „vol trekkingen van hier naar ginder, in angst, nostalgie, s) naar levenslust en waarheid hunkerend".

„Het moest veranderen! Het moest! Er moest iets sterker aijn dan mijzelf."

En dat sterkere kwam. Voor een lichte operatie opgenomen in het izielrenhuis, kwam een ernstige complicatie erbij, die den toestand levensgevaarlijk maakte..

„Daar lag ik nu met al mijn wijsheid en occultisme en geredetwist, nietig en onaanzienlijk te bed, met de tien teenen naar omhoog. Het bleeke postuur van den • Dood , izat met het uurwerk in de hand nevens mij te wachten. Mijne stonden waren geteld"

En dan in eens, op het punt van „te vallen in den put der eeuwigheid" zag hij „hoe eenvoudig het leven is". „Och, kon ik nu maar terug.... Ik had van woorden en schijnen geleefd en daarop mijn heilig huizeken neergezet"....

In het verdere gedeelte van 't hoiofdstukje vertelt Timmermans dan, hoe het terugvinden van de waarde van het leven de eerste schemering is geweest van „Pallieter". Het stuk is alleszins lezenswaard, omdat het aoo goed de stemming terug geeft, die in den herstellenden izieke geleefd heeft: dat groote verlangen toch terug te jnogen het leven in, de geleden schade in te halen, te bewonderen, wat alleen te bewonderen is.

Al eerder schreef ik over dezen gemoedstoestand met betrekking tot den geest van „Pallieter"; ik behoef dus op dit slotgedeelte van het hoofdstuk thans nietin te gaan. Alleen wil ik er op wijzen, dat het wenschelijk is nauwkeurig kennis er van te nemen, vóór men een oordeel Uitspreekt over het boek. Veel van het eigenaardige, soms .zonderlinge van de Pallieter-figUur leert men er Uit verstaan.

Het geheele stuk over het ontstaan van „Pallieter" is filzioo van bijzondere beteekenis, omdat het een zoo •z'uivere analyse is van den toestand, waaruit het boek groeide. Het bewijst de waarheid van Timmermans' woorden: „geloof niet, dat Pallieter .zoo maar uit de wolken gevallen is" .... het is „Uit .zielstribulatiën.*) geboren. Én als hij , zoo blinkt en fel van kleuren is, dan is 't, o.mdat hij izoo terdege door zieletranen is gewasschen.

Doch de tranen heb ik er afgedroogd". De emotie van de kunstenaars ziel trilt dus door het boek, wat immers voorwaarde is voor echte kunst.

Vooral echter interesseert ons het gedeelte, dat ik hierboven behandelde. Het is .zoo frappant zuiver, zoo getrouw de beelding van menige jeugdgeschiedenis, die .o.ok door een gaan in eigen richting tot een levenstragedie geworden is. En dat , karakter maakt dit stuk riu weer tot een uitstekende proeve voor de samenspreking met jongeren, die ik vroeger in een artikel bepleitte, 't Is waar, Timmermans buigt de lijn naar de verklaring van den Palliétergeest over, wat in dit verband natuurlijk Èdleszans juist is. Maar wij kunnen de lijn doortrekken, .zonder dat we van onszelf veel aan T.'s woorden hebben toe te voegen.-Het stuk spreekt een .zeer duidelijke taal; wij hebben er alleen de ooaisecfuenLie van te doen .zien, .om onder Gods zegen O'pbouwenden arbeid te verrichten. Natuurlijk plaatsen we hier en daar een vraagteeken bij Timmermans' beschoUAvingen; maar veel ook zegt hij, waar een diepe gedachte in .zit. En juist, omdat zoo duidelijk aan te wijzen is, waar de oorzaak ligt van z'n niet-vinden, ondanks steeds vuriger .zoeken, 'kunnen we het stuk zoo go.ed ten spiegel voorhouden aan heri, die langs den weg van hun verstand vrede willen vinden voor het hart. Hun getal is londer de studeerende jongeren groot, onrustbarend groot, en o.ns waarschuwend woord loopt .zioo dikwijls doo.d op het feit, dat hun levenspractijk hen nog nimmer stelde voor de vraag naar de deugdelijkheid van hun nieuwe begrippen. Welnu, dan is een hoofdstukje als dit ons een welkome hulp; 't is lectuur, die ize niet beneden zich achten zullen en ons wordt een wapen in de hand gegeven.

Zulk een wapen taak. g .o e d te hanteeren is dan ónze


1) Leer van liet ontstaan der wereld.

2) Leer van het ontstaan der menschheid.

3) Heimwee.

4) Zielsonrust, slingering.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 september 1922

De Reformatie | 8 Pagina's

Vlaamsch koren.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 september 1922

De Reformatie | 8 Pagina's