GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

REFORMATIE-MENTALITEIT.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

REFORMATIE-MENTALITEIT.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

In het egjste artikel js herinnerd aan de beroeringen op kerkelijk, politiek en economisch gebied, die den kreet om reformatie deden geboren worden. Alleen op kerkelijk gebied is het tot reformatie gekomen en wel in een niieuwe Bijbelvertaling, pogingen tot herziening van den cultus, herziening van de positie der vrouw en opbloiji van den evangelisatie-arbeid, Ook de. uitgave van ons blad is daarvan een bewijs. Eclitej is voor reformatie noodig refor-matie-mentaliteit.

Bij velen.vvordt reformatie-afkeer of reformatievrees gevonden. Hiertegenover reformatie-mentalitedt te "'wejcken is mede doel van ons blad. Om hierin te slagen--is - noodig, dat onze menschen zich uitspreken.

Het tweede artikel handelde over de revisie der ' belijdenisschriften. De bestaande symbolen kunnen moeilijk herzien of aangevuld worden, omdat daardoor hun historisch karakter zou worden aangetast. Wel zou het komen tot eene nieuwe confessie een , reformatorische daad zijn van den eersten rang. Doch daarvoor is het oogenblik nog niet aangebroken, ••-' - '••rle prediking moet eerst de nieuwe ^Tagen brengen binnen de aaudachtsfeer der gemeente, want Ije' lijden gaat aan belijdenissen vooraf. Inmiddels moei er tegen-gewaaSt worden, dat onze band aan de belijdenisschriften niet eene magische worde. Ten slotte-' worden eenige wenschen geuit inzake de catechismusuredikina.

In het derde artikel werd er op gewezen, dat de prediking, als hoofdbestanddeel van onzen eeredienst, de voortdurende en omstandige aandacht verdient van allen, die naar voortdurende refonnatie streven. I3itgaande van de stelling, , dat de welsprekendheid nimmer heeft getierd op onzen vader-, landschen bodem, werd eenige reformatie van den predikvorm wenschelijk geoordeeld. Laat de predikant met zijn gemeente den Bijbel lezen. Niet stichting, bezieling of ontroering, maar uitlegging worde in de eerste plaats van hem verwacht. In een korte toespraak bltjve dan plaats voor een meer spontaan woord.

O wee! Daar hang ik nu als een Irarkzak tusschen twee [mailstooaners. „Het Handelsblad" en „üe Heraut" Jiebben (het met elkaar aan den stok. ÏN'u heeft de schrijver in „Het Hajidelsblad" mij aan den Heraut-redacteur onder den neus geduwd met de opmerking, dat ik' zoo friscli' rook. , , De Heraut" heeft den neus opgetrokken en geantwoo-rd, dat ik „een leek" was. Altijd goed verstaan: een leek tusschjen twee haakjes, want effectieve leeken bestaan er bij ons niet. Het is dus heel iets anders dan wat de Roomschen een leek noemen. Erg' gemakkelijk uitte leggen is het niet. Een „leek", maar geen leek! Geen leek, maar toch een „leek'.'! Hoe ïijk aan theologische vaktermen wij ook zijn, hier schiet onze woordenschat te koit. Gelukkig is de volkstaal hier de vaktaal vooruit, het volk zegt in zooi'n geval: het is taa, ar „'n koekeb'akker". Nu stel ik het oordeel van „De Heraut" op hoogen prijs, maar ik ben niet uit het hout gesneden van dien braven dorpeling, die eens tot zijn predikant de opmerking miaakte: „Ik denk niet meer, ik laat Dr Kuyper denken". En mijne simpele gedachten wil ik dan ook vrijmoedig verder opbiechten. Als penitentie z.al ik gelaten alle bestrijding ondergaan, mits ik ten slotte toch de absolutie krijg en wij „goede vrienden" blijven.

In liet vorig laxtik'el heh ik eenige vrijmoedige opmerkingen gema.akt over de prediking. Zeker op homiletisch terrein ben ik ook' een „leek". Maar een „leek" heeft toch ooi!: twee ooren

Naast de-prediking des Wóords staat de bediening van het sacrament in onzen eeredienst op den voorgrond. Speciaal over ide bediening van het Avondmaal wilde ik eenige opmerkingen maken. Ik vrees, dat onze stadskerken op weg' zijn bet Avondmaal te verliezen. Menschen, die altijd in de stad gekerkt ihebben, gevoelen dat zoo: niet. Maar als „buitenmenschen", die in de stadskerk zijn ingelijfd, met elkaar .aan de praat ralcen, hoort men m|aar al te dikwijls de bekentenis: , , a, an het Avondmaal is hier niets aan". Dat is geen quaestie van principe, maar. van practijk. Hoe gaat dat dikwijls toe? Men staat twee of drie tafels „over", in een looppad tegen elkaar gedrukt. Dan neemt men voor een kleine vijf minuten plaats aan den Avondmaalsdisch. Terwijl mten aan h'et einde der tafel het eerste teeken nog niet of nauwelijks heeft ontvangen, wordt de beker reeds gezegend en uitgereikt. Het lezen van enkele verzen volgt en men staat weer op, om' na veel dringen en wringen zijn plaats te bereiken.

Hoewel dus zoo snel [mogelijk wordt „afgevrerkt", vordert toch zulk ©en dienst 2Va' a 3 uur. Voeg daar nog Mj, dat de 'meeste predikaaten zich' geen .moeite geven het sacramtent „priesterlijk" te bedienen, , dat de meeste kerkgangers van hlin zitplaats de sa.cramenteele Ji'andeling niet kunnen zien, dan voelt iTien zich geneig'd uit te roepen: „Dat is niet ides Heeren Avondmaal houden!" Bij een preek kan men den vorm hijzaak achten, bij het sacrament komt het terdege op den vorm aan. Z'ek'er, God kan ons ook zoo een zegen bereiden. Maar er is een hoog geestèlij'k niveau vereischt, om' over al die stootende dingen heen te zien. Daarop sta ik niet altijd, u wèl? Voor een goede vieriiig van hèt Avondmiaal is rust noodig. Ook al mtediteert de leeraar niet aan de tafels, de ziel moet er toch kunnen mediteeren, - irLoc: : .!. ; 'i_4h in de heilige handeling kunnen inleven, zal het coamnuniceeren niet verworden tol 'eene'superstitioneele handeling. Grif geef ik toe, dat de oplossing niet gemakkelijl? ; ' is. Wij kunnen zeggen: veel fclèine - kerken, niiaar dat is m!a, ar lüet zóoi één, twee, .idrie te verwezenlijken. Een groepsgewijs vieren van het Avondmaal zou wel practisch, maar minder ideël zijn. De eenigste oplossing is, dat men taeer leden tegelijk kon doen aanzitten, door taeerdere of grootere tafels té plaatsen. Hoe het zij, in den tegenwoo-rdigen toestand kan niet worden berust. En vooral bij kerkbouw lette men niet slechts op kansel en orgel, maar men beden'ké •meer, dat het te stichten gebouw bestemd is ook voor de bediening van het sacrament.

Nu ga, ik over tot wat men neem't hét aandeel der gemeente in den eeredienst. Ik' zeg opzettelijk „wat men noeml", omdat de gemeente natuurlijk ook aandeel heeft in de prediking en een veel grooter aiandeel, dan zij meestal weet. Naar den mensch gesproken heeft een spteker alles aan zijn gehoor te danken, hét kan door onaandoenlij'kheid al zijn vuur dooven, maar het kan ook' zoo zijn, dat de prediker als gedragen wordt door zijn publiek. Meer direct aandeel in den eeredienst neemt de gemeente echter in wat iuen noemt „de liturgie". Mijn wenschen op dit gebied zijn zeer bescheiden. De vraag naar een breedere „liturgie" en om invoering der „profetie" laat ik b'uiten beschouwing; . Maar des te meer leg ik er den nadrulr op-, dat zang en gebed meer tot him recht zullen kom'en dan tot nu toe. Daar heh't gij den toestand bij het gebed. Het is - een teer onderwerp om' te bespreken.

Somimigen zullen, wat ik ga zeggen, profaan 'noemen. Maar i: k vind het meer profaan den toestand zooi te. laten voortduren, als het veelal is. |Zoo ongeveer'op' vastgestelden tijd is de leeraar toe, aan wat Imen noemt, het „groote gebied". Dié naam is al veelzeggend en knten bereidt zich er op voor een groiot kwartier in éénzelfde houding te moeten iblijven zitten. Dies m'aakt men hét zich' gemaMcelijk. Wie er toe in de gelegenheid is, nestelt zich in een hoekje. Sonlmigen laten hun hoofd in hun [handen vallen. De dames steken een pepermuntje in den mond. Ouders fluisteren hun kinderen een paar laatste waarschuwingen toe. En dan buigt men het hoofd om.... gelaten. den stroom van woorden, die de voorbidder uitspreekt, over zich heen te laten gaan.

Het gebed te volgen. Iaat staan hét mee te bidden, gelukt 'maar zelden. Vele bidders geven den Alwetende een lesje in hun dog'matiek en zeggen: Ziet U, zoo; zit het nu in'ellsaar". Ein­ delijk gaat de gemeente aan het bidden voor tal van kranken en bedroefden, waarvan zij noch den naam noch de omstandigheden kent: lsof men zóó bidden kon! Ea als de leeraar eindelijk „Amen" zegt, igaat een zucht van verlichting door de gemieente. En dat alles, waar zoo, nadrukkelijk geschreven staat: laat uwe woorden wéinige zijn!" Zal de .gemeente wefkelij'k kunnen meebidden, dan moet het groole gebed een klein gebed worden. Dan kunnen ook allen bidden in een gebedshouding. Men kan niet bidden in een makkelijk hoekje met een pepermiuntje in den mond. Het eenvoudigste is, dat de gemeente opstaat. Schoon zou ook zijn als zij door het staande zingen van een gebedspsalm als Ps. 121:1, , Ps. '123:1, Ps. 141: 2 zich' tot het gebed wijdde. En het allerschoonste was als de gemeente kon neertchielen. Als wij ons niet slechts „in den geest" iha'ar ook' in werlc'elijkheid' neerhogen voor ''Gods aangezicht. Sommigen zullen dit „Roomsch" vinden. Knielen voor God is Roomsch. Neen [hét is Roota'schér te knielen voor dien onsterfelijken paus „Traditie" en iets goeds na te laten, O'midat „onze vaderen" het ook jiiet gedaan hetoben. En in vervulling zal dan gaan:

Hij slaat, ofschoon oneindig hoog, Op 'hen het oog. Die needrig knielen.

En nu, [hïet gezang der gemeente. In mijn eerste ariktel gewaagde lic' .van de proeve-Geelkefken en van de pogingen omj tot „rythlnisdh zingen" te 'komen. Een inzender |h'ad „tusschén de regels door" gelezen, dat ik __ een voorstander van de proeve-Geelkerkén was. Wat een gezangenvrees toch. Nu moet men in den strijd tegen de gezangen onderscheiden tu, ssöhen drieërlei element daarin. Den strijd tegen gezangen d w a n g, den strijd tegen een bepaalden gezangbundel en den strijd tegen gezangen in h'et algemeen. Kort gezegd: het maakt leen groof verschil of m'en tegen gezangen of tegen de |geza, ng!en is. D'at onze vaderen zich nu tegen gezaagendwang en te'gen een bepaalden gezangjbuindel gekeerd' jhiebben, valt te verstaan. Maar ihoe verklaarbaar ifc hdn verzet tegen de .gezangen ook vind, de strijd tegen gezangen vind ik ongemeen klucihtig. Ik vind er een koddigen kant aan. Weet u waarom? Om'dat wij allen gezangen en niets da, n gezangen zingen. Ik denk niet aan het schrale himdelske achter do psalmen, neen aan de zoogenaamde „berijmde psalmen" zelf. Immers berijmde psalmen staan er niet in den Bijbel. Wat wij zooi noemien zijn - dus niets a.nders dan Oud-Testamentische Gezangen, zij het ook, dat zij een Bijbelsch thema, bezingen. Als de leuze w, a, ar is, „in Gods hlüs mag niets gezongen worden dan Gods Woord", dan moet onze psalmberijming er a, an gelooven. Want er is geen gemeente. Gereformeerd, Chr. Geref. of 'Oud-Gereformeerd, die psalmen zingt. Alle gezangenhaters zingen Zondag aan Zondag gezangen.

Dus ik ben een voorstander va, n de proeve-Geel-Pïer'ken? Wa.cht eens even! Ik hen er zeer zeker niet tegen. Als wij Pud-Testa, mentische gezangen aanlieffen, : mogen wij zeker ook Nieuw-Téstamentische gezangen zingen. En toch geloof ik niet, dat de proeve-Geelkerken. o, p den duur zal voldoen. Waaro-m; niet? Achter den' roep om hét Nieuw-Testamentisch Lied, zit naar Jiet mij vooirkomt meer. Bc geloof, dat er achter werkt de behoefte aan een meer spontane uiting van het geloofsleven. De preek is olassiek', ^et gebed classiek, de psabnen-classiék, nu wil toen ons ook nog clasisiefce gezangen geven. Dat is te erg! Niet, dat ik tegen classieke liederen zou zijn — maar naast het lied van alle eeuwen moet er plaats zijn voor het lied va.n den 'tijd. 'Op' gevaar ' af weer door een jhistoricus onzacht op 'de vingers getikt te 'worden, meen ik, dat de psalmen van DaÜileen en ook , andere oude psalmberijmingen veel meer het spontane element in woord en wijs in zich' droegen, dan onze tegenwoordige spalter. Nu neem ik aan, dat er een tijd geweest is, dat som'mige ge-•zangen aan 't geloovig gemoed een inteer spontane

uiting boden. Nu zijn zij daarvoioi te oud. Sedert ïieeft uaen ook in onze gezinnen gegrepen naar de liederen van Sankey en nog weer later naar den bundel van Joh', de Heer. Deze geniet een verbazende populariteit ook in' onze kringen.

Of ik nu pleit voor invoering van die bundels M daaruit een keurgarve zou vv^illen plokken? Weineen. Ik ihebi te veel gevoel voor de wrer'k'elijkh'eid dan dat ik zóoiets zou willen vooTStellen. Mijn wenscben bewegen zidh in een heel andere richting. Ik zou willen voorstellen: laat ons nu eindelijk eens de psalmen gaan zingen. Niet omüat ik dé leuze onderschrijf, dat alleen Gods Woord gezongen inag worden in Gods huis. Als m'en dat wil, inoet men consequent zijn. In den Bijbel staan ook' tal van gebeden, die tinoeten dan ook' het vrije gebed vervangen. En dat niet alleen. • Maar de prediking' biedt een ruime gelegenheid om' 'allerlei persoonlijke en spontane dingen te zegg'en. Zeker in wezen is zij bediening des Woords. Maar de leeraar .legt het uit en past jhet toe naar het lidht, dat |hij zelf daarover ontving. Zelfs zijn som'miga predikers er zeer sterk in om; op den kansel hun stokpaardjes te berijden, wat ik hun gaarne vergeef. Maar als de leuze „in Gods Jiuis alleen Gods Woord" waar is, dan moet de prediking wijk'en voor de lezing des AVoords, gelijk eens de schrijver van „Vijfanaal dominee en. nog pen sukkel", inplaats yan te prediken , h et Evangelie van Markus aan zijn gemeente voorlas.

Er is een andere reden, waarom ik pleit voor de invoering der psalmen. Immers de psalmen zijn poëzie. Van die verheven poëzie hebben onze rijimelende vaderen Ineestal proza gemaakt, berijmd proza. Ook de beste berijmde psalmen halen de niaat van het origineel niet. Niet m.eer gebonden aan coupletten van vier of zes regels kan O'Ok de wijs haar vrijheid hernemen en wisselen met de steeds wisselende gemoedsstem'ming van den Oosterschen dichter. Een gebed hoeft niet meer uitgeschreeuwd te worden, omdat het eerste vers nu eenmiaal in mhjeuT gestemd is. En een jubellied hoeft niet meer uitgezucht te worden, omdat de psalm, in mineur aanving.

Als alle veranderingen zal ook deze tnöeite kosten. Maar het is zoo goed als de gemeente beseft; dat ook zij zich' heeft in te spannen. Dat zij-actief moet zijn in het loven en prijzen van haren God. Ds Budding liet een slecht gezongen psalm wel overzingen, - zeggende: , , Als gij niet goed zingt, kan ik' niet goed preeken".

Mijn reformiatorische wenschen zijn dus geenwilde najaarssternmingen, naar ik 'meen. Geen ohheilzwangere wolken, roortgestoirmd aan een donkeren h.emel. Ik 'kan fmijn gebiechte verlangens zoo resumeeren:

Naar het Woord terug. .Naar het Sacranrient terug. Naar de Aanbidding terug. Naar de Psalmen terug.

Eenige verdere opmerkingen bewaar ik voor mijn laatste artikel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 november 1922

De Reformatie | 8 Pagina's

REFORMATIE-MENTALITEIT.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 november 1922

De Reformatie | 8 Pagina's