GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Onze houding tegenover de vredesbeweging.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze houding tegenover de vredesbeweging.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nog altijd ben ik' een antwoord schuldig aan den heer v. O., die in een ingezonden stuk in dit blad, enkele vragen stelde omtrent onze houding tegenover het pacificisme. Over de eerste vraag, n.l. waarom wij ons aflteerig hielden van het internationaal A^akoongres voor den vrede, behoef ik niet lang te spreken. Het congres zelf heeft bewezen, dat samenwerking onzerzijds niet mogelijk was, en bij z'ulke scherp-contrastreerende grondbeginselen loopt gemieenschappelijk'e actie spaak en is vruchteloos. De tweede vraag in hoeverre de gehoorzaamheid aan de overheid, inzake den krijgsdienst, zich uitstrekt, is niet gemakkelijk te beantwoorden, daar zij ten nauwste samenhangt met deze quaestie, wanneer een oorlog al of niet geoorloofd is. Niemand zal toch durven beweren, dat alle gevoerde krijgen rechtmatige oorlogen waren, en zelfs zijn de 'meeste uit onheilige beweegredenen en door en door ziondige motieven voortgekomen. De toogelijkheid is daarom niet denkbeeldig, dat een oorlog zoo evident tegen Gods Woord ingaat, dat een christen daaraan niet mag mieedoen, en deswege kan m. i. alle dienstweigering niet als een revolutionair verzet worden veroordeeld. Wanneer b.v. een anti-christelijke overheid een religie-krijg zou voeren, en haren soldaten gebood mede te weilcen tot het vervolgen en het onderdruikken van de belijders van Christus, zou naar mijn meening ieder christen geroepen zijn Gode meer te gehoorzamen dan den menschen, en aan een dergelijke regeering de gehoorzaamheid op te zeggen. Het standpunt van den absoluten staat, die door i ederen onderdaan blindelings moet gevolgd worden, kan ik niet aanvaarden, al erken ik gaarne, dat deze vrijheid der burgers ihare moeilijkheden en gevaren met zich mede brengt.

Echter, — het is in de meeste gevallen' bijna onmogelij'k! met ab'solute zekerheid uit te maken, of een oorlog in volstrekten zin een misbruik, dan wel een goed gebruik' van de wapenen is. Sommigen achten alleen een defensieven krijg geoorloofd, en anderen meenen, dat de regeering ook" tot een offensieven oorlog mag overgaan; de een beweert, dat er dan alleen recht tot oorlog is, als de vijand ons land aanvalt, en een ander is van oordeel, dat de eene staat ook een ander verdrukt volk miag te hulp komen om' het onrecht in zijn loop te stuiten, — doch hoe men oordeele, de groote vraag is wie het .al of niet-rechtmatigö zal vaststellen, en of deze waardschatting aan den enkeling' mag worden overgelaten. Het is m. i. uiterst moeilijk met Aviskunstige preciesheid te beslissen of een oorlog een offensief dan wel een defensief karakter draagt. Wij kunnen ons wel als rechters opwerpen, en ons veto over de oorlogvoerende volkeren uitspreken; wij kunnen in deze tijden wel met allerlei beschuldigingen van imperialisme en exp.ansiezucht een vonnis vellen, maar we hebben in dezen tooh eenige bescheidenheid in acht te nemen, en te bedenken, dat wij niet achter en boven de dingen staan-Bovendien is er, bij zooveel historische verwikkelingen en processen, bij zooveel banden, waarmede bet heden aan het verleden vast zit, geen oorlog, die op zichzelf staat, en ligt er groote waarheid in de bewering, dat tegenwoordig in iederen krijg een overwegend offensief element ligt. Eindelijk' zal het voor een leek' al zeer bezwaarlijk' zijn het karakter van den oorlog te bepalen, en de overheid, die voor de veiligheid van het land heeft te waken, kan die beoordeeling niet aan den enkeling overlaten. Indien zij het resultaat van de meeningen harer onderdanen zou. afwachten, zou in cÜen tijd de vijand het land hebben platgetreden, en zij zich schuldig maken aan ernstige en zondige verzaking van haar plicht.

Daarom is ons in het be-en veroordeelen voorzichtigheid geboden, en zullen we ons wachten voor , allerlei krachttermen, die tegenwoordig veel opgeld doen. Ieder der strijdende volken gelooft voor zijn levensbelang te worstelen, en wanneer ons vaderland, wat God verhoede, in den oorlog zou gewikkeld worden, zal niemand onze regeering van imperialistische doeleinden beschuldigen. Het zou dan gaan om de hoogste goederen van ons volk, om' zijn vrijheid en eer, om' zijn nationaal leven en de rechten zijner burgers, en wie in da, t geval de overheid de gehoorzaamiheid weigerde, zou mede debet staan aan den doodslag

van ons volksleven. De anti-nülitairist mag niet vergeten, dat hij allereerst een roeping heeft tegenover jzijn naaste, d. i. dengene, die door God naast hem gesteld is, en wanneer hij werkeloos toelaat, dat dien naaste, zijn volk, zijn medeburgers, zijn vrouw en kinderen onrecht en geweld wordt aangedaan, brengt hij de ware lief: de niet in praktijk.

Doch heeft de Overheid in het geheel niet te rekenen met degenen, die gemoedsbezwaren hebben om in den krijg te dienen? Moeten wij die stem der conscientie hardhandig het zwijgen opleggen? Hebben die getuigenissen geen waarde? Doet de regeering igoed lalle principieele anfi-militairisten met gevangenisstraf of andere straffen te treffen? xM.i. niet. Naar mijn meening dwaalt hun conscientie, Imaax de overheid heeft, (zooals reeds onze vaderen leerden), ook die dwalende oonscientie zooveel mogelijk te eerbiedigen. Zij moet allen oonscientiedwang vermijden, gelijk Dr Kuyper in „Ons Program" uitvoerig heeft uiteengezet. De oonscientie is, zoo zegt hij, „het sohild der toenschelijke persoonlijkheid, de bron van het nationaal geluk. En nu weten we zeer goed, da, t in onze zondige toestanden ook' ten opzichte dier conscientie twee verkeerdheden kunnen voorkomen: lo. dat men zijn conscientie misbruikt als huichelachtig voorwendsel, en 2o. dat de conscientie dwaalt in wat ze wil. En we begrijpen dan ook' uitnemend, dat de overheid o zöO' gaarne van die omstandigheid gebruik zou maken om ook dat laatste bolwerk, dat haar dusver weerstond, te overrompelen, door ons diets te m^aken, dat te ZiWiohten voor een zoo onziekere oonscientie, Jilaiar oere te na komt. Maar al geven we het bestaan dezler moeilijkheid volkomen toe, dan aarzelen we toch nog geen oogenblik, om liever noodeloos tiennijaal voor een verkeerde conscientie uit den weg te gaan, dan ook slechts een enkele maal een goede conscientie te onderdrukken. Tienmaal beter een staat, waarin enkele zonderlingen een tijdlang door misbruik van de conscientievrijheid zichzelf belachtelijk kunnen makten, dan zulk een, Waarin men, orn deze excentriciteiten te vooA'omen de conscientie zelve dorst aanranden. En daarom staat het bij ons boyenaan, als jheilige, als onomstootelijke regel: zoodra een onderdaan zich op zijn conscientie beroept, wijke de Overheid uit eerbied voor het heilige terug. Dian dwinge ze nooit. Noch tot de eedsaflegging. Noch tot den krijgsdienst. Noch tot schoolbezoek. Noch tot vaccinatie, of wat dies meer zij. Wiant in trouwe, als ïiet op een strijd van het vaderland voor zijn vrijheid aankomt, zal uw onafhankelijkheid tienmaal beter beveiligd zijn door een krachtig conscientielevenin de natie, dan door een honderd Mennonieten m'eer in het gelid."

Welke houding heeft nu een christen tegenover den oorlog in te nemen. Het anti-militairisme vindt geen steun in de Schrift, maar fwordt daarmede door ons de oorlog verheerlijkt? Behooren wij, als we tot deze conclusie kom'en, tot hen, die in geestdriftige biewoordin, gen den ktijg: prediken, en er over juichen, wanneer een volk' in den strijd zijn 'moed en ktach't Kan openblaren? Het spreekt wel vanzelf, dat een christen aan die verh'eerlijking niet mag meedoen, en alle krachten heeft in te spannen den oorlog te bestrijden. Al heeft de overheid in den uitersten nood het recht om het zwaard te trekken, en , al is de oorlog niet absoluut ongeoorloofd, hij blijft toch in velerlei opzicht een kwaad, dat niet genoeg' kan weerstaan worden. Nu zit voor velen hierin juist de moeilijkheid. Zij 2; eggen: gij noem't den oorlog een kwaad, en gij predikt, dat een christen nochtans den dienst niet mag weigeren, en hoe zijn die beide te rijmen? Doch op deze vraag ontvangt ge terstond een antwoord als ge slechts even derikt aan het recht tot straffen, die de overheid en ook ieder ouder heeft. Daarbij doet zich dezelfde quaes tie voor. De straf is altijd een kWaad (een kwaad des tijdens wegens een kiwaad van bedrijf), want niemand zal durven beweren, dat het opsluiten in de gevangenis, het toedienen van lichamtelijk'e kastijding, het straffen zelfs met den dood, een 'goed kan genoemd worden. Toch heeft tot het voltrekken van siraf, ieder, die met gezag bekleed is, het volste recht, en denkt ook de anti-militairist er niet aan, dit recht te betwisten, of alle straf op elk terrein af te schaffen. Hij zou in eigen gezin door zulk' een mlaatregel reeds terstond een chaotischen toestand veroorzaken.

Zoo Sitaat het nu ook met het probleem' van den oorlog. 'Al draagt de overheid het zWaard niet tevergeefs, en al hebben wij haar, als zij ons tot den krijg; oproept, te gehoorzamen, de oorlog blijft een k'waad, een ramp, een catastrophe, wier ontzetting eiken lofzang op haar zegeningen doet verstommen. Hij is in strijd met den vrede, dien het Evangelie predikt en staat, gelijk Prof. Bavinok heeft opgemerkt, buiten en verre beneden dat Evangelie van Christus. Dit hebben wij als christenen te erkennen, en de drang naar vrede, die vooral in een christenhart moet leven, doet ons als vanzelf van den oorlog gruwen. Dit legt op ons een tweevoudige verplichting. In de eerste plaats hebben wij tegen den oorlog en voor den vrede met alle kracht te ijveren, en mogen wij ons niet door een argument: het baat toch niet, tot zwijgen laten brenjgen. We weten wel, dat hier de bergen geen vrede 'zTillen dragen, en dat het ideaal van het pacificisme in deze bledeeling niet ifi vervalling 'gaat, maar die wetenschap geeft ons geen recht, om stil te zitten. Wij moeten aan den arbeid, en al ijveren wij in het besef, dat op aarde nimmer, zoolang deze wereldtijd aanhoudt, de heilstaat neerdaalt, wij z'ullen toch de handen ineen slaan, fen lals christenen in de voorste reien protesteeren tegen het kSvaad van den oorlog. Hiermede dient, gelijk' .als vanzelf spreekt, . gepaard te gaan jhet inwer*ken op het terrein der overheid, en indien door de gansche christenheid over heel de aarde bij de machthebbers een krachtige vredespropaganda werd gevoerd, z!ou dit ongetwijfeld vruchten dragen. Christus' 'k'erk is immers de vredes-kerk. leder christen moet een vredesapostel zijn, en in groote ontroering over de ontzaggelijke ellende dezier tijden, zullen wij voor den vrede en tegen den oorlog ijveren en bidden.

Inzonderheid — en ziedaar een tweede taak — dit laatste. Wij hebben vooral een geestelijke roeping. Zonder ophouden zal ons gebed tot God op-, Stijgen. Vol verootmoediging znllen we naderen tot Zijn troon, en de ellende der wereld voor Zijn aangezicht neerleggen. En daarbij hebben we predikers te zijn van Zijn Woord. De wereld ziet alleen den dageraad, als zij terugkeert tot Zijn wet en getuigenis. De volkerenvrede komt slechts in den weg der bekeering. Tot dien onamekeer hebben we ons volk op te roepen. In het publieke leven zullen we voor Christus strijden, en ieder, die den naam des Hoeren belijdt, zij getrouw in dezen heiligen oorlog, waarin niemand aan den .Koning der koningen den dienst mag weigeren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 januari 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

Onze houding tegenover de vredesbeweging.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 januari 1923

De Reformatie | 8 Pagina's