GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Nog eens artikel 40.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nog eens artikel 40.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van den h-eer C. 'Guijt, voorzitter van de afdeeling Den Haag van den cfcristelijken .ambtenaarsbond, ontving ik het volgende sohrijven, dat ik gaarne een plaats geef, omdat hoor en wederhoor, vooral in de quaestie van art. 40 een gebiedende eisch is.

Hooggeachte Heer en Broeder,

Uw beschoumng over art. 40 ia het jongste nummer van de „Reformatie" acht ik zeer vreemd. Niet de intrekking, doch de optuame van art. 40 is volgens U onrechtvaardig.

Eigenaardig is, dat in Mei en Juni 1922, toen zeer veel over dit artikel gesp'roken is, niemand het, voor zoover mij bekend, onrechtvaardig achtte. In „Antirevolutionaire Staatkunde", deel I § 3 zegt Dr A. Kuypier: „Op wat goed of. slecht is, reageert, veler besef soms zwak, op Wat waarheid at leugen is reeds veel steiker, maar 't sterkst is de reactie, zoo men voelt dat er onrecht plaats grijpt. Dit kan niet geduJd. Hiertegen komt schier ieder vanzelf, en vaak met storma-chtige geestdrift op."

Herhaaldelijk bindt de Regeering zich financieel voor een reeks van jaren. Bijl de uitgifte van iedere leening, behoudens het recht van conversie. Bij de garandeering van dividend aan de aandeelhouders der Nederlandsche spoorwegen. Bij het toekennen van pensioenen. Al deze handelingen zijln niet in strijd met het recht. Evenmin de creatie van art. 4< 0. Alleen moet worden toegegeven, dat in een tijd. Waarin het ptrij'sniveau allerminst stabiel is, ©en dergelijke garantie onvoorzichtig is..

Deze onvoorzichtige belofte wil de Regeering tei-ugnemen. Reeds een jaar nadat ze werd gedaan, in welke tijdruimte de financiëele positie van ons land zich niet noemenswaard heeft gewijteigd. Welnu, het terugnemen dezer belofte, zonder toestemming tot intrekking door de groep, aan wie de belofte Werd gedaan, acht ik onrechtvaardig. En als tegenstanders ons zeggen, dat de handeling welke dit kabinet thans verricht, immoreel is, kan daartegen geen goed argument worden gesteld.

Met de beschouwing, die de Kromekschrijiver van het „Gereformeerd Jongelingsblad" in September j.l. over dit onderwerp gaf, kan ik mij geheel vereenigen. Ik betreur het, dat een man van onze richting zich tot het uitvoeren van deze onrechtvaardige daad heeft opgemaakt.. En als wij des Zondags worden opgewekt tot gebed voor onze Overheid, en inzonderheid voor den Minister van Financiën, kan ik daarop geen ander gebed opzenden, dan dat het Gode moge behagen te verhoeden, dat in dezen tijd van rechtsontwrichting onze mannen zich tot een daad zouden leenen, welke het rechtsbesef der natie bedenkelijk zou verzwakken.

Men wachte zich zelfs voor den schijn van het kwaad!

Ik vertrouw, dat U dit schrijven in „de Reformatie" zult willen opnemen en beantwoorden.

Met broedergroete,

Hoogachtend

Uw dn.

C. GUIJT.

La.at ik den heer Guijt het volgende mogen antwoorden.

In de eerste plaats wil ik eerlijk' bekennen, dat mij in 1922, toen volgens den heer G. zeer veel over dit artikel gesproken is, deze quaestie in dien zin is ontgaan, dat ik geen reden .vond haar speciaal in „De Reformatie" te behandelen. Alles wat op sociaal en politiek terrein zich afspeelt, kan in deze rubriek niet worden besproken. Maar wel kan ik dit zeggen, dat; indien de beteekenis van dit artikel, zooals we haar nu kennen, toen zoo scherp aan het licht was getreden als thans, mijn oordeel moeilijk anders h-ad 'kunnen luiden. Ten tweede moet ik opmerken, dal het citaat van Dr Kuyper in dit verband mij niet recht duidelijk is. Het is zeer wel mogelijk, da, t het onbillijke van een of andere zaak niet terstond in zijn volle scherpte wordt gevoeld, en dies ook de reactie van het rechtsbesef niet oogenblikkelijk zich openbaart. Dat kan later komen, wanneer het volle licht op de bedoelde quaestie valt, of de tijdsomstandigheden en het p.ractisch effect haar nader accentueeren. Nu is het mij niet onverklaarbaar dat wie door de intrekking van't bewuste artikel getroffen worden, tegen deze daa.d in verzet komen. I!k kan z'elfs begrijpen, dat zij zulk een geste - een oogenbliki als onrecht gevoelen, omdat hun een belofte gedaan werd. Maar zij moeten kunnen verstaan, dat anderen in die belofte iets onrechtmatigs zien, omdat daarin iets wordt vastgelegd, wat tot onbillijlcheden leidt.

Zoo kom ik tot een derde punt.

Het gaat niet om een fin, anciëele verbintenis .als zoodanig.

Het gaat om deze quaestie of een regeering tegen haar ambtenaren kan zeggen: de wedden, die ge nu geniet, blijven u gew.aarborgd en kunnen (want dia.arop komt het neer), nooit of te nimmer verminderd worden. En dit meen ik te moeten ontkennen. Zoo iets mag een minister nimmer beloven. Dat is een belofte, van wier vervulling hij niet zeker is. Diaarin belooft tij te veel; gaat hij boven zijn kracht, en wek't hij verwachtingen, die, en dit blijkt nu reeds, jammerlijk ^bedrogen uitkomen. Want salarissen en loonen zijn geen onwankelbaar-vaststaande waarden, en wisselen, naarma, te de kosten voor levensonderfioud en de financiëele toestanden rijzen of dalen. En een regeering, die heden belooft, weet niet, hoe in de toekomst de omstandigheden wezen zullen. Zou het verantwoord zijn, wanneer de tekorten al grooter en grooter werden, en door een wet van Meden en Perzen , aan geen enkel salaris mochit getornd worden? Geeft een fabrikant ooit zulk een belofte? En zou men willen, dat, om aan een onverbreekbre toezegging te ontkomen, massa, - ontslag werd toegepast, om de ontslagenen terstond weer te benoemen, maar dan op andere voorwaarden? Ik doe deze vragen, omdat ik ze om mij hieen hoor, en - de beschouwing van art. 40, die velen huldigen, verduidelijken. En w, ait niet het minst onbillijk is: wa, arom deze belofte in art. 40 wel gegeven - aan (hen, die op 1 Juli 1922 in dienst waren, en , aan de anderen niet? Diat gevoelt de heer Guijt toch wel als onrecht. Dit zou leiden tot een meten met twee maten, waarvan de gevolgen voor het sociale leven m.i. jammerlijk moeten zijn.

Diaarom kan ik nog niet van meening veranderen.

Wel gevoel ik de groote teleurstelling der anabtenaren.

Zij zijn door het bewuste artikel op een dwaalspoor gebracht.

Hun is iets voorgespiegeld, da, t de zekerheid der werkelijkheid miste, maar waaraan zij zidh. hebben vastgeklemd. En nu is de ontgoocheling bitter. Maar wie zich ernstig rekenschap geeft van den nood, die heerscht, en van de noodzakelijkheid der bezuiniging, wil deze teleurstelling gewillig en ook met fierheid dragen. God geve allen, wien het geldt, daartoe kracht.

En nu nog iets.

Op de uitlating van den toeer G. over onze m , a n n e n zal ik niet ingaan. Ik 'betreur het, dat

ons Jongelingsblad zoo scJierp den minister heeft bestreden. Van rech'tsrerkracihting is m.i. geen sprake. Docih ik wil een andere opmerking maken. Er wordt van meer dan een zijde sterk aangedrongen op hoogere belasting van de goederen in de doode hand. M.i." terecht! Maar waar deze |aandiiang vooral geoefend wordt van een kant, waar de naam Rome reeds een rilling door het bloed jaagt, mag wel de vraag gedaan, of men niet vergeet, dat dan ook aangepak't worden de rijke kerkeen pastoriegoederen, die vooral in het Noorden vele hervormde gemeenten tot kapitalisten maken.

K. D.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

Nog eens artikel 40.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1923

De Reformatie | 8 Pagina's