GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De strafhepalingen tegen openbare godslastering en vloeken.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De strafhepalingen tegen openbare godslastering en vloeken.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Nadat het rapport over de rijk'sstrafwet heeft gehandeld, zet het uiteen, dat oöki in de gemeentelijke veioiideningen pilaats is voor een strafbep, aling inzake Godslastering. Met dezö zaa'k is n.l. gemoeid het in art. 135 der gemeentewet genoemde „belang 'der openbare orde" en vooral dat der „openbare zedelij'kheid", en de gemeentelijke overheid heeft hier een taak, inzoover in de rijkswet deze dingen niet geregeld zijn. Wat het „vloeken" 'aangaat, moet dit begrip worden omschreven als: openlijk'ja o ds • n aam vloekende misbruiken, en 'is het gewenscht, dat. tegen deze oveitreding, wegens haar ernstig karakter uitsluitend hechtenis bedreigd wordt.

Nog andere middelen k'unnen worden aangewend.

De overheid 'kian de zonde tegen het derde gebod tegengaan bij de uitoefening van den piublieken dienst, te weten in de voorschxiften en veioideningen'voor de ambtenaien, werklieden etc; in gebouwen en op maikten door speciaal verbod; in spoor-en tramwegen, en in het leger. Al deze maatregelen kunnen uitnemend werken, en op de vraag naai de practische waarde zegt het rappioxt:

We mogen niet nalaten, een enkel woord te wijden aan de vraag, welke praktische beteekenis aan overheid smaati'egelen, gelijk in het voorgaande zijn aan de hand gedaan, is toe te schrijven.

Zoover er — in de gemeentelijke wetgeving — ten onzent reeds bepalingen gelijk de boven voorgcslagene bestaan, levert voor de beantwoording dezer vraag ook de praktijk reeds eenig materiaal.

De strafwetgeving bedoelt het kwade, zoover het gepleegd is, te straffen, en zoover het nog niet gepleegd is, door hare strafbedreiging te keeren.

Daarom kan de praktische beteekenis der bestaande verordeningen niet zonder meer worden afgemeten naar het aantal veroordeelingen, die op grond ervan zijn uitgesproken; hare schoonste werking oefenen ze juist, wanneer ze preventief het kwade keerén, zoodat veroordeeling achterwege blijft.

Natuurlijk moet men zich er wel van doordringen, dat het niet voldoende is, zoo eene verordening slechts op het papier staat; op dé uitvoering komt het aan. Hierbij hangt uit den aard der zaak zeer veel af van de houding van rechterlijke macht en politie. Bij eene enquête, door ons ingesteld bij de gemeenten, waar een plaatselijk vloekverbod bestaat, werd ons dan ook van ééne gemeente gemeld, dat de politie, met het oog op de houding der rechterhjke macht in dezen, maar geen procesverbaal meer opmaakt. Daarentegen luidden in de andere il gevallen de antwoorden veel'gunstiger, en op meer dan ééne plaats meende men ook eene vennindering van het openlijke vloeken en dus eene preventieve werking der.verordening te kunnen constateeren.

Overigens is uit al het bovenstaande wel duidelijk geworden, dat men zich voor overdreven voorstellingen aangaande de praktische beteekenis van dergelijke wetten heeft te wachten.

De ontheiliging van den Naam Gods moet bovenal met geestelijke wapenen worden bestreden. Wat de overheid met haar straf kan treffen is slechts de buitenzijde van het kwaad, en hiervan dan nog weer slechts de uiterste zoom. Zoo staan, op het gebied der Godslastering naast de enkele uitingen, die onder de strafwet zijn te brengen, de tallooze andere, die niet minder Godonteerend zijn, en die de overheid ongestraft móet laten. Daarom heeft men steeds scherp in het oog te vatten, dat de eigenlijke kracht tot verweer ook tegen deze zonde schuilt niet in het vleeschelijke zwaard der overheid, maar in het , geestelijke zwaard van Gods Woord.

Ook ten opzichte van het vloeken meene men nooit, dat overheidsbepalingen de zedelijke bestrijding zouden kunnen vervangen; veeleer zal de laatste steeds de hoofdzaak moeten blijven.

Maar dit alles mag de ove.rheid niet weerhouden, hare roeping in dezen te volbrengen. Het gaat om een hoog belang: e eere van Gods heiligen Naam. Wat zij hierin kan doen, moge betrekkelijk weinig zijn, toch zal het voor haar iets groots zijn, zoo ze ook in dat weinige getrouw wordt bevonden. Want ook hier geldt het woord: Die Mij eeren, zal Ik eeren, maar die Mij versmaden, - zullen licht geacht worden", 1 Sam. 2:30.

Daarop' volgen de conclusies:

1. De openlijke Godslastering'; voorzoover zij het karakter draagt van een hoonen of smaden van God, behoort in de Nederlandsche Strafwet strafbaar te worden gesteld, omdat eene dergelij'k'e ontheiliging van Gods Naam een zoo ktasse inbreidv . is op de goede zeden, die ten óplzïchte der gedraging jegens den hoogsten Souverein onder een 303 Christelijke natie behooren te gelden, da.t de overheid, als zijnde voor haar deel en op hare wijze handhaafster van Gods wet, haax niet straffeloos mag gedoogen.

2. Daar de Heilige Schrift (oo'k' gezien het feit, dat eene strafbepaling tegen het vloeken in de Mozaïsche wetgeving niet wordt gevonden), geen grond geeft om zonder meer te zeggen, dat eene overheid, die het vloejcten niet strafbaar stelt, schuldig staaf voor God; en daai thans in Nederland een algemeen vloe'kvexbod niet genoegzaam steun in de vol'ksconscientie zou vinden en ook om andere oorzaken bezwaarlijk te-handhaven zou zijn, zoolang die volk'sconscientie niet ten goede is omgezet, eene algemeene strafbaaistelling van het vloeken noch als eisch van Gods Woord noch als wenschelijk worden beschouwd.

3. Zoolang eene Rijk'swet (tegen Godslastering en) tegen het vloeken niet bestaat, kan de pla; a, tselij'ke overheid (de openlijke-, hoonende Godslastering en) het openlij'fc'e vloeken strafbaar stellen; ze behoort dit te doen (wat de Godslastering betreft overal waar daartoe aanleiding bestaat en) wat het. vloeken betreft in die 'Gemeenten, waar men op goede gronden kan verwachten, dat een dergelijk verbod genoegzamen steun zal vinden in de volksconscientie.

4. Het behoort tot de roeping der overheid, op die terreinen, waar zij bijzonder zeggenschap heeft en haar dientengevolge andere middelen tot wering van Godslastering en vloeken ten dienste staan dan algemeene strafbepalingen, van deze middelen een gepast gebruik te maken.

Tenslotte zijn aan dit gewichtige advies nog enkele bijdragen toegevoegd. In de eerste plaats wordt een geschiedkundig overzicht gegeven van deze materie; ten tweede volgt de delictomschrijving van de overtreding van godslastering; de derde bijlage gaat over de wettelijke bevoegdheid der gemeentelijke overheid, en de vierde over het militaire straf-en, tuchtrecht. Uit dit laatste wil ik alleen iets overnemen, en wel, dat in het nieuwe reglement op de krijgstucht, vastgesteld bij K. B. van 31 Juli 1922 is vastgesteld: den militair is verboden a. het bezigen van vloeken en godslasteringen, van onzedelijke taal of liederlijke uitdrukkingen, zoowel buiten als in dienst, enz. Door deze bepaling is, dus het vloeken of het uiten van godslasteringen door een militair tot een krijgstuchtelij'k vergrijp gestempeld.

Tof zoover het rapport.

Een gewichtig stuk.

De commissie ad hoc (bestaande uit de heeren M.r J. P. Chardon, Dr J. Ridderbos, Mr V. H. Rutgers, P. A. Schwartz en M r J. We d e-ven) heeft er alle eer.van, en het komt mij voor dat deze moeilijke quaestie van alle kanten is belicht en zuiver is gesteld. Wel zullen er op dit terrein zwarigheden overblijven. Het is m.i. niet licht vast te stellen of en in hoeverre een vloekverbod steun zal vinden in de vol'ksconscientie. Aan welke eischen moet dan de gemeente beantwoorden? En in de tweede plaats, wordt in dit rapport niet te scherp onderscheiden tusschen godslastering en vloeken? Elke vloek is ten slotte een smaden van God, en het zal voox een ovexheid niet altijd even gemakkelijk zijn vast te stellen, of zulk smaden opzettelijk of onbewust is geschied. Vooral wanneer zul'k' een overheid vreemd is aan de christelij'ke zeden, zal haai deze zuivere onderscheiding en juiste beoordeeling moeilijk , vallen.

Doch daarover nader in een slotaitikel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juni 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

De strafhepalingen tegen openbare godslastering en vloeken.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juni 1924

De Reformatie | 8 Pagina's