GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Boeddhistiche Christus.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Boeddhistiche Christus.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

Zoo-heeft de litteratuur van den nieuweren tijd ons O'p verscheiden punten getoond een neiging naar de Boeddhistische denkrichting en religiositeit.

Het zou de moeite waard zijn, nog op-andere Verschijnselen te wijzen, die aan dit verwant zijn. Maar het bestek van deze artikelen (tijdelijk is door bepaalde omstandigheden deze rubriek vooj enkele weken door mij in beslag genomen) laat breedeie bespreking niet toe. Slechts aan Böntens willen we nog even herinneren, die de „Honderd Kwatrijnen" van Omar Khayyam heeft vertaald en daarmee ook den Westerling heeft heengeleid naar den man van het Oosten.

Men zou kunnen opmerken, dat in deze axtikeleü toch eigenlijk zeer weinig over den Christus zelf is gesproken. De opmerking zou juist zijn; maar ze neemt niets weg van hetgeen we zeggen wilden. Prof. Aalders heeft eens geschreven over de „schaduw van Jezus". In gelijken' zin zou ook te handelen zijn over de schaduA? van Boeddha; en in die schaduw van Boeddha nu wordt door zoovelen ook de Christus gezien en verkondigd. Zoo woidt de naam, de idee van een Christus wel behouden; maar om hem iieen komt de sfeer van het Boeddhisme. Hem wordt toegeschreven die hooge, strijd-looze rust, dat oneindige medelijden, dat zacht verglijden in den dood. En het is geen wonder, dat de Westerling, die naar het Oosten zijn ziel te luisteren zet, zijn Christus niet aanstonds met opzet afzweren wil. Kwam hij niet als de man, die met het dogma had afgerekend? Was hij sterker geweest, minder naar den geest vermoeid, hij zou Tagora niet hebben vergeven, w, a, t hij zijn eigen christelijken overburen met sterke woorden heeft verweten, toen hij nog tot krachttermen ontwaken kon: de dogmatische belijning! Want Tagore is minstens even dogmatisch in zijn Boeddhisme', als de christelijke uitroeper van de antithese het was voor den decadenten Westerling. Heeft Tagore niet met bewusiheid uitgesproken, dat hij van den Christus niet weten wilde; dat hij van zijn zijde Christus niet met Boeddha wilde vereenigen, om zelf in beider schaduw te loopen? En dat hij nog minder Christus voorop wilde doen gaan en Boeddha in zijn schaduw stellen? Men leze maar eens uit welk dogmatisch-boeddhistisch „nest" (want waarom zou de term in het Oosten anders luiden mo'eten dan in het Westen voor eerlijke menschen? ) Tagore is voortgekomen, voor den dag gekropen. Zijn vader Maharshi Devendrja, th Tagore heeft in zijn autobiografie, die in het Engelsch vertaald is 1), zelf meegedeeld, nog wel in de infeiding van zijn boek, dat hij eerst had samengewerkt met Keshab Chandra Sen, eveneens een „oosterling". Maar deze laatste leerde den Bijbel 'der christenen kennen en sloot hem niet, zonder een diepen eerbied voor den Christus, dien de Bijbel predikt. Beiden spraken toen over de verhouding tusschen Boeddhisme en Christendom; en over de vraag, in hoeverre hun apostolaat voor de idee van hun religie gebruik kon maken van den Bijbel. Maar Tagore, de vader, wenschte tusschen bijbelsche Christusvisie en Boeddhistische religie geen verbond te sluiten.

„Alleen uit Indische geschriften wilde hij zijn godsdienst opbouwen. Keshab evenwel wenschte dit te doen uit alle religies” 2).

Het verhaal van de breuk tusschen de twee vrienden is voor het Westen leerzamer dan het zelf wel weten jvil. De vader Tagore zegt in zijn levensbeschrijving: ik heb Christus niet noodig. , De zoon, gelijk we reeds hebben gezien, - vindt een biograaf in Noto Soeroto, die, precies als Tagore's vader, maar dan nóg sterkeï en nóg meer bewust, afwijst elke gedachte aan inspireerende kracht, die het Christendom zou kunnen hebben op de ziel 'van den Boeddhistischen Oosterling. ZoO' zijn vader , en zoon beiden „dogmatisch" op hun wijze; beiden roepen de antithese uit tusschen Christus en Bo'eddha. Daa, rna trekken ze naar het Westen; en dat Westen, nog wel bij monde van een Utrechtsch hoogleeraar, jubelt, dat het nu eindelijk uit het Oosten gehoord had, wat het Westen te weten noodig had. Toch lag achter Tagore's woorden dezelfde „dognaatische belijning", die hij in 't Westen al zoo vaak had beweerd, dat Boeddha en Christus twéé zijn, en tot den jongsten dag blijven ook. Die Westerlingen heetten in het Westen leelijk en plat en ook waren zij opi z'n best nog maai in staat de dominees-poëzie te creëeren. Maar Tagore was een openbaring.

Decadent was het wel.

En zóó kwam het geval te staan: in het Oosten riep Tagore's vroegere medewerker Keshab de eenheid tusschen Westen en Oosten uit in den Christus »); en in bet Westen zeiden velen, dat het Oosten nu van Tagore geleerd haid, dat de eenheid tusschen .Westen en Oosten lag in den Boeddha.. Het Oosten had het zelf gezegd. Maar het Oosten zei nog iets anders, dat het Westen niet hoorde.

Geestelijke inzinking als hier aan het licht getreden is, roept nu eenmaal geen kruistochten uit; evenmin vóór als tegen den Christus. Men mocht Christus wel behouden; maar: hij moest in Boedha's schaduw loopen. Heel schokkend was het niet; want op Boeddha wierpi ook niemand eenig zoeklicht; het was alles wat schaduw-achtig. Maiar daarom ligt ook achter veler godsbegrip een boeddhistische omvorming van het Christendom: de

naam Christus wordt behouden; maiar zijn middelaarschap is voor goed bij deze schaduwschim. inige religie zonder eenige grimmigheid weggedaan; de , , ethische" mensch was nu de eenige niet, die zich er op beroemde, dat hij den bijbel voortaan beter las, dan vroeger: immers, sedert de littera, ratuur, ook van Tagore, hem had leeren bijbellezen, „vergeet hij de loca prohantia", hij „verleert het schermen met teksten" *). Maar Tagore heeft de loca probantia. wel degelijk onthouden; loca probaiitia zijn teksten, waarmee de wa, arheid, de dogmatische waarheid woidt bewezen voor het geloovig denken. Tagore vergat do loca probantia uit de Oepanishaden, zijn Boeddhistische Heilige Schriften, niet; hij schermde wèl me't teksten; alleenlijk hij deed dat in het Oosten. En de afstand is altijd welkom voor wie graag wil zien en hooren wat hem niet zeer mag doen. En daarom heeft b ij den „ethischen" mensch zich gevoegd de aesthetische mensch; en ze hebben samen den bijbel gelezen, maar van de „loca probantia", die Christus en Boeddha scheidden, hadden ze heusch geen last meer. Toen hielden ze Christus over; maar als ornament in den stillen ommegang om Boeddha. Ze dachten Tagore's leerlingen te zijn; maar ze verbeeldden zich da, t maar; deze meester had gekozen; zij niet.

En dan proeft men den geest van Boieddha; ook zonder diens naam te hooren nog in ander werk van Boutens dan zijn vertaling van Omar Khayyam.

Hoe over brandend blind bazalt Vind ik den weg naar Lethe? — O alles te vergeten Eer de avond valt. O blanke ziel, O' roode bloed O hart, verdwaald daartusschen — Wie zal in slaap u sussen. Tezamen en voorgoed?

Boeddha in zijn Versenkung neemt graag verdwaalde harten aan, om ze te sussen. Maar Christus, met blanke ziel, doch rood van bloed, roept „met groote stem" in zijn dood, die daad is; hij roept verdwaalden wakker en zegt tot allen, dat ze weenen zullen, niet alleen over zichzelf met een smart, die te sussen is, maar ook over de kinderen; dat is de smart, die niet rusten kan, omdat ze de toekomst tegengaat. Wie zóó weent, komt met Boutens niet terecht in

' .... het droomverloren land, waar de slaap zijn lotos plant en de volle velden staan spieigeldubblend in de maan, waar de bleeke erinnering eet tot zij blij zich-zelf vergeet.

En tot Christus kan hij niet zeggen, wa, t Boutens van den Hermes van Praxiteles heeft gezegd en door anderen op den Christus aan het kruis heeft hooren toepassen

Hoe reè vergat mijn ziel den ijdlen roem Van 't luide leven om - uw stillen staat, Uw water-klare wijs van niet-te-zijn. 5)

En bij de rauwe waarheid van den gekruisten Christus, die na zijn opstanding de Emmaüsgangers niet in „stilte" zet, maar hen hun hartebrand leert ontdekken en aanblazen, kan h ij' niet meezingen, die christen, van den , , maneblijden God" die hem geleidde

.... waar hij in de eigen blanke plooiemoeten Het linnen laken op de tafel spreidde over het sober maal zijn zegen breidde Eer hij verdween op stille gode-voeten.... Ifc weet, hij' is daar bij den leêgen stoel. En nimmer durf ik de oogen tot hem beuren* en Zijn oogen zien, die 'k onveranderd voel.

Want Christus Jezus keert slechts dan tot ons in met „Godevoeten", wanneer hij als waarachtig mensch, en vooral: levend en profeteeren d bij Emmaüsgangers heeft avondmaal gehouden.

Tenslotte komen dan de dichters, die alles door elkaar mengen: Boeddhisme, Christendom, middel-•eeuwsch verlangen van graalridderdom en moderne religie. Het kruis, de doornenkroon, van Christus worden verheven tot in het ijle:

Ik maak voor Bralmians Licht Hem waard'ge graal Van zijn heelal-herhalende trezoren. En rood als bloed, met stekelige doren. Is 't dienend voetstuk van smartlijk koraal; En boven torenbouw van aardsch metaal Zwevende hangt godlijk zijn zalig gloren.

Hier is de transfiguratie van den verwonden 'Christus' (maar zuiver als idee gezien) d© weg, althans voor de symboliek der kunst, tot de apo-Iheose van het bloed en de doornenkroon; maar zij zij'n van Christus afgenomen; uit den Bijbel zijn wel de beelden, maar in den kring der Oepanishaden, de oude geschriften, die de boeddhistische gedachte hebben helpen vormen en volgens enkele ïnenschen dezer eeuw de mystiek van het christendom hebben bevrucht f'), worden ze ingebracht. De ruil van Bijbel tegen Oepanishaden is dan ook bewust: „Jehova" heeft afgedaan; de „marche funèbre op Gods ondergang" is aangeheven, de Zion, die ook eens door Christus' voet gedrukt is, staat in brand '

en tragisch paars lag op Jeruzalem en 't vroom heroëndom van 't Heilig-Land.

Straks knettert Zion in wereldbrand, als Jehova ondergaat:

.... en op ijle snee Van oogenblik schommelden Ja en Neen.

Als Zion is ondergegaan, dan staat de rij van Israels profeten „op tragisch puin van Zion's heiligheid". Wat van Jehova bleef, zijn niet de historiën van Christus, die uit de Joden is, maar de ledigheid van de klacht van Jeremia, en alle profeten zingen zijn klaagliederen mee; en het woord, dat er , , geen smart is als Jeremia's smart" loopt bij d e z e menschen geen gevaar meer van verdieping in den Christus-Messias en z ij n smart. Want hier is Christus ook ter uitvaart geleid; wie hem beweenen wil, doe het» bij den klaagmuur van het heelal.

Maar Boeddha, de Oepanishaden, geven toch andere liederen dan klaagliederen:

De vonkjes eer 'k, uit wier heilig verband Ik ben, een vlam, meer dan hun som, geboren, Zooals een Boeddhabeeld, dat als een toren Over de wereld ziet, uit korrels zand.

En de oud-chrislelijke processie om het „Heilig Hart" is nu vrijmoedig naar binnen verlegd, want het Heilig Hart, dat is niet van Jezus, maar dat is het Hart van den Dichter, die het heelal leidt in processie om zichzelf; dat de „leer van Jesus" kan heeten, „medicijn en balsem"; dait is een stelling, die uit de leerkamer van „grootmoeder" komt; dan weten we genoeg. Maar weetgierigheid drijft grootmoèder's verlichten kleinzoon naar de Oepanishaden; hij vindt er, niet de mystieke unie van Christus, maar van Gautama, ook al een Boeddhistische figuur; en die wekt hem tot comtemplatie. Zoo is Boeddha machtiger dan Christus:

Ik ken de hemelmachten: Zij boorden niet mijn klachten. Geen Christus luisterde naar mijn gebed.

Ja, de uitlating is te gruwelijk, om ze niet te onthouden als teeken van den tijd:

„Gekotst heb ik van Christus en Zijn God”. Maar:

„Wie Brahman voelt, zijn zonden zijn verbrand”.

Zoo is het kruis der verzoening weggedaan. Geen verzoening van zonden door de smarten van Christus, die met Gods Recht worstelt, maar vertering van zonde uit eigen zielebrand , van gevoel, is nu verlossing.

Wie dan ook den dood van Christus zou willen verkondigen, wete, dat voor deze aanbidders van het Oosten de dood van Christus niet kan wekken tot reine verkondi< ; ing der onreine harten, die in Hem gelooven. Maar wie den Bijbel met zijn Christus heeft verlaten en de Oepanishaden met Boeddha en Brahman heeft aanvaard, die heeft de eucharistie in zichzelf: de schoonste herhaling van Christus' offer bij Rome, vindt hier een haar overtreffende schoonheid: want voor den onreine, en den dwaas „golft bloédloos verlossing bij het daaglijksch Avondmaal" van dezen dichter-god') met zijn gruwelijken hoogmoed; den man, wiens naam we alleen daarom mèt zijn woorden noemen, omdat hij bewijst, dat wie begint Christus een plaats te geven naast Boeddha, straks hem rangschikt achter Boeddha, totdat de Christus Gods met scheldwoorden van hoogmoedigen wordt heengezonden.


1) Door Satyendranath Tagore en Indra Devi uit he' Bengaalsch.

2) M. A. P. C. Poelhekke, Kultuur en Leven. Amsterdam, Van. Munster's üitg-. Mij, z.j. bl. 144.

3) Keshab Chandra Sen, Jezus Christus, Europa en Azië, 1935.

4) Aldus J. Petri, Christeltjke Litteratuur en het Ethisch Beginsel, Baarn, Hollandia-Drukkerij, 1924, bl. 27/8.

5) „Stemmen".

6) Herman Oldenberg, Die Lehre der Upanishadeti und die - Anfange des Buddhismus, Göttingen, 1915, vooral 198, 199.

7) Zie Johan Adreas dèr Mouw (Adwaita). Brahman, I, Amsterdam. Versluys, 1919, bl. 7, 17, 21, 27, 36, 64, 67, 88, 113, 142, 169, 170, 171.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

De Boeddhistiche Christus.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1925

De Reformatie | 8 Pagina's