GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Nogmaals debat.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nogmaals debat.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In antwoord op mijn onderschrift op het stuk van Dr de 'Gaay Fortman, kreeg ik van dezen, te laat voor het vorig nummer, het volgende wederwoord:

ilij is door de wehvillendheid van Dr Waterink nog een kleine plaatsruimte afgestaan. Vooraf een woord van waardeering, dat mijn stuk uit „Chr. M. O." geheel werd overgenomen. Ben ik hier en daar scherp van toon geweest, dan was . het tegen toestanden en. gebruiken, speciaal in de kerkelijke journalistiek, die ik zeer gevaarlijk acht. lis: heb dat zakelijk gedaan en niet persoonlijk, naar ik meen, al heb ik juist eerlijkheidshalve de betrokken journalisten of do couranten genoemd, omdat juist ook in mijn stukje moest uitkomen, dat vage aanduiding en verdachtmaking te dicht bij elkaar liggen om onderscheiden te kunnen , worden.

Als Dr W. mij dreigt, dat het odiimi van namen en scholen noemen op mij zou vallen, is dat de zaak kunstig onderstboven keeren. Ik vraag hem juist, elke zoodanige aanwijzing in de pers achterwege te laten. Ik vraag hem allereerst, met zijn klachten bij de betrokkenen, dus bij onzfe Yereeniging van leeraren en ; bij den Bond van besturen te komen. Bovendien laakte ik het vage in zijn beschuldigingen in hei) publiek. Zulks is practisch niet anders dan verdachtmaking, cfl willen we gaarne gelooven, dat het niet de doordachte bedoeling geweest is en mag zijn, allerpiinst van een buitenstaander en ook niet van een collega. Als Dr W. dan ook zegt, dat , , van smaad bij hem geen sprake kan zijn, omdat hij het Chr. M. O. ' lief heeft", dan geloof ik het laatste gaarne, maar ik ' constateer een tweede omkeering van logischen redeneertrant bij hem, omdat hij, meer logisch geredeneerd, zijn liefde moest laten b 1 ij k e n door niet te smaden.

Een derde, heusch even vermakelijke omkeering is de gespatiëerde mededeeling van Dr W.: „dat het optreden van de Vereeniging van leeraren (die verontwaardiging heeft uitgesproken over het schrijven van Dr W.) nog niet is gerehabiliteerd", omdat ik nergens bewijs, dat Dr W. in het algemeen het M. 0. heeft verdacht gemaakt.

Ik citeerde van Dr W. de volgende uitdrukking: ; „Er zijn vele (spatiëering van mij) van onze M. 0.-' inrichtingen, op welke de jonge menschen vaker • (spatiëering van mij) spottend dan met eerbied over de kerk en haar ambtsdragers hoeren spreken". Ik wil er dan de nog duidelijker uitspraak aan toevoegen van 20 Febr.: „maar over h et al g em e en (spatiëering van mij) staat ons onderwijs, speciaal ons • Sïiiddelbaar onderwijs, eerder de kerk in den weg dan dat ze haar helpt".

Zooals Dr Reitsma in het No. van 15 Mei van „Chr. M. O." aantoont, krabbelt Dr W. op 8 Mei wel is waar terug door geheel het omgekeerde van de boven geciteerde uitdrukkingen te verklaren, n.l. dat „in het algemeen ons M. O. terecht vertrouwen geniet. Mij dunkt, bij zulke tegenstelling van uitdrukkingen is rehabilitatie na de aanv; mkelijk krasse beschuldiging toch wel geboden.

Dr W. tracht dat te doen, door zijn agressieven harden toon te matigen en er vriendelijke dingem aan ons adres aan toe te voegen. Zulk teruggaan zou te waardeeren zijn, wanneer dit het gevolg was van een ruiterlijke bekentenis van schuld en dan was '; het tevens een volkomen rehabilitatie en zou als zoodanig gaarne worden aanvaard. Zoo oordeelt Dr Reitsma ook. Intusschen verklaart Dr W., dat hij zichzelf is gelijk gebleven, dat hij recht had zich zoo uit te laten over het Chr. M. O.

Nog iets, dat de hoofdzaaK toch eigenlijk in het algemeen betrekt. Ik acht het zeer gevaarlijke journalistiek om menschen en ook heele groepen van tmenschen aan te vallen, te signaleeren in ongunstigen 1 zin en voor het publiek de les te lezen, zonder dat aUe andere niet publieke middelen om de zaken te verbeteren hebben gefaald.

Dr W. vreest de consequentie, die dit voor de pers tmet zich brengt. Ik meen integendeel, dat zulk een specifiek Christelijke methode, die naar ik meen ook de Schrift ons op menige bladzijde leert, voor de Christelijke pers allereerste levensvoorwaarde is. Zeker zou minder lichtvaardige en minder sensationeele copie voor de Christelijke pers het gevolg zijn, maar dat zou winst zijn te achten in elk opzicht/ Het direct bewegen van volksmenigten is een journalistieke methode van de overzijde, v/aarvoor wij ons bijzonder moeten wachten.

J. P. DE GAAY FORTMAN.

Slotwoord.

Gelukkig kan ik beginnen met te zeggen, dat het mij verheugt, dat Dr d. G. F. een ongetwij'felid gelukkiger toon vond, dan in zyn eerste schrijven.

Wanneer ik nu antwoord, dan herhaal ik, wat ik in het eerste antwoord op zijn stuk zeide: van-harte hoop ik van alle scherpheid verre te blijven, en wanneer het soms wat hard mocht klinken, wat ik zeg, dan is dat werkelijk tO'ch geschreven in alle vriendelijkheid, zonder eenige harde bedoeling.

Welnu, wanneer ik daji het stuk van mijn geachten opponent behandel, dan wil ik wel doen opmerken, dat het debat door dit schrijven min of meer dreigt te verloopen in een soort woordenen zinnen-spel. Temeer, waar ik meen, dat in alle genoemde gevallen het misverstand volkomen aan de zijde is van hem, die mij bestrijdt.

Ik volg het stuk op den voet. Gemakshalve nummer ik de gevallen.

1. Dr d. G. F. zegt: „als Dr W. mij dreigt, dat het odium van namen en scholen noemen op mij zou vallen, is dat de zaak kunstig oarderst boven keeren. Ik vraag hem juist, elke zoodanige aanwijzing in de pers achterwege te laten".

Ik dreigde niet en met niets. Vanwaar toch zulke barbaarsche gedachten?

Maar feit is, dat Dr d. G. F. dit schreef:

„Neen, zoolang het vage-beschuldigingen blijven, moeten we m.i. alleen opheldering vragen; het eenige, dat laster en waarheid beide noodig hebben. Laat men ons feiten, scholen en personen noemen" (ik spatiëer). (Zie „De Ref." van 1 Mei.)

Nu zeg ik nogmaals: goed, ik za.1 het doen — maar hoewel ik wel de verantwoiOrdelijkheid aandurf tegen een algemeen bekend euvel te waarschuwen, durf ik niet de verantwoordelijkheid te dragen aan uw verzoek te voldoen, Dr d. G. F. O E wilt u die verantwoordelijkheid dragen?

Maar wie zette nu de dingen onderst boven?

2. Dr d. G. F. vraagt allereerst met de klachten; bij de besturen etc. te komen. En bovendien laakte hij het vage in mijn beschuldigingen. „Zulks is practisch niet anders dan verdachtmaking".

Tegenover deze bewering zette ik mijn standprmt reeds in een vorig onderschrift uiteen. Het heeft geen zin tweemaal hetzelfde te zeggen. Tegen een algemeen dreigend gevaar heeft de pers, die het algemeen belang publiek dient, in het algemeen te waarschuwen.

3. Een tweede omkeering van logischen redeneertrant wordt bij mij geconstateerd. Als ik zeg: men smaadt niet hetgeen men lief heeft, „dan moet ik mijn liefde laten blijken doo-r niet te smaden."

Ik herhaal: alle smaad - was mij verre. Kent Dr d. G. F. niet Tret verschil tusschen: waarschuwen voor een gevaar, dat het object der liefde bedreigt, juist omdat men zoo zeer liefheeft — en: het object smaden? Is het een smaad voor onze partij, wanneer iemand waarschuwt tegen een geest van laksheid? Is het een smaad voor de sociale actie, wanneer iemand wijst op de zucht naar grootdoenerij, die sommige menschen beving? Is het een smaad voor onze kerken, wanneer iemand met een bloedend hart spreekt over het feit, dat zoo weinige intellectueelen meeleven en dat dat een .gevaar is voor de kerken? Wias het een smaad voor de gereformeerde actie, toen iemand klaagde over „verflauwing der grenzen"? Meer voorbeelden zijn werkelijk overbodig.

4. Dan iets, dat een zeer goeden schijn heeft van waarheid. Ook Dr Reitsma zei hetzelfde in zijn artikelen in het blad van Chr. M. O.

Het is de kwestie, dat ik eerst zei: „in het algemeen staat ons onderwijs, speciaal ons M. O., eerder de kerk in den weg, dan dat het haar helpt".... en later zei ik: j, in het algemeen geniet ons M. O. terecht vertrouwen".

Dat is dan' toch wel erg inconsequent. Hier is zegt Dr d. G. F., „een tegenstelling van uitdrukkingen".

Wacht eens even. Eerst deze opmerking: waarneer iemand zichzelf tegenspreekt, dan kan dat alleen, indien hij veranderd is, of indien hij' oneerlijk is. Wehiu, veranderd ben ik niet, dat zei ik later ook nog. Dus dan ? ?

De consequentie zal toch ook Dr d. G. F. wel niet trekken?

Och de oplossing is al heel eenvoudig. Wanneer men maax Nederlandsch kan lezen. Maar het gebeurt meer, dat exegese iemand piarten speelt. Zie eens: dit beteekent de eerste uitdrukking: ten opzichte van de kerk staan in het algemeen (dat is dus: de meerderheid onzer inrichtingen) m.i. onze M. O. inrichtingen niet beslist genoeg; en het tweede beteekent: In het algemeen — (dat is ten o, pzich te vam de meeste zaken van leer en leven, zede en godsdienst) geniet ons M. O. terecht vertrouwen.

In het eerste geval gaia, t het over de scholen in het algemeen — in het tweede over de punten, op welke men vertrouwen heeft te geven. Zóó is het bedoeld. Ook al kan het blijkbaar anders wo-rden verstaan. Maar waarom dan die opvatting van tegenspraak dadelijk gehuldigd? Intusschen geef ik toe, dat het misverstand kón ontstaan.

Maar is er zóó wel eenige tegenspraak?

5. Over de kwestie van het schrijven in de krant over gevaren, die men ziet, meen ik verder gevoegelijk te kunnen zwijgen. Er schijnt daarover tusschen ons een blijvend verschil van meening te bestaan. Betrof het personen, ik zou Dr d. G. F. gelijk geven, — maar het betreft ons onderwijs. En werkelijk, de getrouwen, die er gelukkig nog vele zijn onder onze leeraren en leeraressen, kennen onze menschen spoedig genoeg.

Noem den naam Kolkert, en men weet met een man, een van óns te doen te hebben. Noem den naam van And el, en men zegt u allerwege, dat die naam een waarborg is, omdat van And el ieders vertrouwen geniet. En zoo kan ik wel doorgaan: Reitsma, de Jong, Mulder, en zooveel meer. Zou men denken, dat het vertrouwen in zulks broeders één oogenblik werd geschokt door wat ik schreef? Eer het tegendeel!

Tenslotte nog één opmerking.

Het spijt me heel erg, dat men op deze wijze te-en mijn stukken in het geweer is gekomen. Wer­ kelijk ik zie gevaren, die ons christelijk gezinsleven bedreigen. Daarover ging het. En ik vrees nog steeds, dat ons M. O. niet dat geeft, in menig geval, wat we er van zouden kunnen verwachten.

Maar het zwaartepunt blijft desondanks in het gezin liggen.

Zooals ik het van meet afaan zag.

En het geschrijf over het M. O. is een intei-mezzo, waarin iets is, dat me niet bevalt.

Intusschen zal ik gaarne — zooals ik .verleden week schreef — eèn broederlijke discussie voortzetten in het blad van de leeraren bij het M. O.

J. WATERINK.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

Nogmaals debat.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1925

De Reformatie | 8 Pagina's