GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nu ik me na het zomer-oponthoud — vacantie kan ik het in mijn geval kwalijk noemen — weer zet tot hervatting van den arbeid, schrik ik van den datum' J)oven den brief die het eerst aan de beurt is. 'k Heb; van de schrijfster wel veel geduld geëischt. Gelukkig iijn de vragen die ze me zond niet van urgenten aard„ ea geeft me de vriendelijke verzekering aan het slot van haar brief, dat ze niet rekent op een onmiddeUijkej beantwoording van haar vragen hoop, dat de proef waaraan ik haar onderwierp niet al te zwaar was. Den overigen vragers kan ik de geruststellende mededeeling (Üoen, 'dat het stapeltje brieven gedurende het reces jiiet van beteekenis aangroeide — er liggen er nog slechts twee — en dat ze dus spoedig aan de beurt komen.

De eerste van de reeks vragen die onze lezeres W-pie stelt, raakt het bestaan van geesten. Ze begrijpt niet, hoe de meeste Christenen aan 't bestaan vani geesten twijfelen kunnen, terwijl toch het leven gedurig voor feiten plaatst, die zonder dat onmogelijk te veriJaren zijn, en ook de Bijbel in zijn waarschuwing voor heit oproepen van geesten van afgestorvenen, blijkbaar uitgaat van de veronderstelling, dat ze bestaan. Ze vraagt, wat daarvan te denken zij.

Bij de beantwoording van haar vraag moet ik beginnen met een terechtwijzing. Hst ontbreekt n.l. in 'den brief der vraagster aan juiste onderscheiding. En als ik aannemen mag, dat het daaraan óók mangelde in de gesprekken die ze over dit onderwerp met anderen voerde, moet dat aanleiding gegeven hebben tot misverstand-Dat misverstand i s er dan blijkbaar ook bij haar zelve. Want dat er „geesten" bestaan, zal geen enkel Christen ontkennen. Daarvoor spreekt de Heilige Schrift er al te duidelijk en al te dikwijls van-Als onze briefschrijfster een Concordantie bezit, al is het niet de groote Trommius — zoo'n Concordantie is, in 't voorbijgaan, een kostelijk en onmisbaar hulpmiddel bij het Schrift-onderzoek; ik beveel al m'n lezers die er geen hebben ten zeerste aan er een te koopen — en ze slaat die op op het woprd „geest", zal zie er een heele reeks van teksten onder vinden.

Het bestaan van „geesten" staat dus onder ons wel vast. Maar nu moeten we voorzichtig zijn met het gebruik van het - woord-De vraagster schijnt er uitsluitend bij te denken aan geesten van afgestorveneny Doch in die beteekenis ko'mt het in de Schrift slechts een betrekkelijk gering aantal keeren voor. In verre de meeste schriftuurplaatsen worden er mee bedoeld engelen, hetzij goede, hetzij booze (duivelen, daemonen).

In het algemeen is het aanduiding - yan wezens, die geen lichaam hebben, die op zuiver geestelij'ke - wijze bestaan, óf omdat dit Itrachtens schepping tot hun natuur behoort, èf ook, omdat ze van 't lichaam dat bij hen behoort, door den dood gescheiden werden. In 't laatste geval — bij gestorven menschen — spreken we dan doorgaans van „zielen". In dat „ziel" ligt| tlan de herinnering aan 't lichaam waarop ze aangelegd werden, dat ze eeiunaal ook bezaten, maar waarvan ze nu door 'den dood tijdelijk gescheiden zijn.

Niemand, die de Schrift kent, zal er daarom aan( Üenken het bestaan van geesten of zielen van afgestorvenen te ontkennen-Dit zou trouwens niets minder zijn dan een loochenen van de onsterfelijkheid.

Doch dat is het ook blijkbaar niet, wat onze vraagster bij vele Christenen niet plaatsen kan-

Zij jdenkt, zooals bhjkt uit de toelichting van haar vraag, bij „geesten" aan zielen van afgestorvenen, die nog altoos in nauwe of meer verwijderde betrekkingtot het aardsche leven voortbestaan, die invloed hebben op het denken en doen der menschen en op het) gebeuren, en die zelfs mi en dan „verschijnen". En het is daarover, als ik haar goed begrijp, dat ze tot Baarheid wenscht te komen.

Nu, laat me haar dan zeggen, dat de Bijbel van ziilk een voortbestaan der afgestorvenen in onze aardsche sfeer, niets weet en ook niets weten wil-Deze voorstelling is die van het Animisme der natuurvolken, den laatsten tijd, als iets splinternieuws, weer in de giekerstende wereld geïmporteerd door Spiritisten, Theosofen, e.d.

Gods Woord staat daar, met de verzekering, dat de geest des menschen, bij den dood, weer tot God keert, die hem gegeven heeft (Pred. 12:7), en dat de ziel aanstonds na liEiar verscheiden uit liet lichaam zalig) of rampzalig is, lijnrecht tegenover.

Dat ze met zooveel nadruk het vragen van dooden en het bezweren van geesten verbiedt, is daar niet tegen. Evenmin als uit het verbod van het acht geven op vogelgeschrei volgt, dat de Schrift erkent het ver-Bogen van 'deze stomme dieren om toekomstige gebeurtenissen te voorspellen. Beide verboden hebben hierin , hun grond, dat hij, die tot doodenbezwering of tot het acht geven op zoogenaamde voorteekenen zijn toevlucht neemt, daarmee in zijn eigen voorstelling aan het schepsel toekent wat alleen Godes is, en zich door leugenachtige kunstgrepen des duivels laat aftreldcen van het betrouwen op den levenden God.

Wèl heeft men zich hiertegen beroepen op wat de Schrift verhaalt van Saul bij de toovenares te Endór 6a van het verschijnen van Mozes en Elia op den berg der verheerlijking; maar onder de uitleggers is er nog altoos verschil van gevoelen of Samuel te Endor wel m werkelijkheid aan Saul verscheen, en of we in die z-g-n. verschijning niet te doen hebben met zinsbegoocheling. Doch ook, als we daar aan een werkelijk yerschijnen van Samuel te denken hebben, geeft dit w het minst geen recht, den Bijbel 'de veronderstelling toe te dichten, dat de zielen der afgestorvenen nog altoos rondzwerven op aarde. We hebben er dan in te aoen met een machtsdaad Gods, die, met de ijdele bezwering 'der tooveres, Samuels verschijning opzettelijk beschikte, om Saul zijn oordeel aan 'te zeggen. En zulk ^a machtsdaad Gods was eveneens 'de verschijning •*^aii Mozes en Eha op Thabor.

’k Hoop, dat dit antwoord onze lezeres b'evredigen zal, en dat het haar overtuigd zal hebben van 't groote belang van juiste onderscheiding en van een nauw­ keurig raadplegen van de Schrift over dingen die ons niet duidelijk zijn.

In 'Oen yolgend Nr hoop ik haar overige vragen te beantwoorden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 september 1925

De Reformatie | 4 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 september 1925

De Reformatie | 4 Pagina's