GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Over „God en de Natuur”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over „God en de Natuur”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

't Was in het jaar 1906.

Titius, Professor in de theologie te Göttingen, sinds 1921 te Berlijn, voelde zich gedrongen zich j bezig te houden met de problemen, die de natuurwetenschap had opgeworpen en hun terugslag hadden op het religieus leven en denken der mensch-, heid. Met alle kracht heeft hij zich toegelegd op de bestudeering der natuurwetenschappen, en thans, na '20 jaar, is hij in staat de resultaten van zijn arbeid het publiek aan te bieden. Ze zijn neergelegd ' in het voor eenige maanden verschenen bo-ek: Natur und Gott. Ein Versuch zur Verstandi-' gung zwischen Naturwissenschaft und Theologie, ' von D. Arthur Titius, Professor der Theologie in Berlin. Göttingen. Vandenhoek & Ruprecht, 1926. ! 831 pag. 1)

Wie het compres gedrak'te boek heeft doorgewerkt, zal vol bewondering zijn voor den man, die, met enorme werkkracht ©n ijveren volharding zich heeft eigen gemaakt de belangwekkende resultaten van het natuur-weteaischappelijk onderzoek, waardoor hij' irf staat was een overzicht te gevenvan het huidig natuur-wetenschappelijk' wereldbeeld. 'Prof. Kohnstamm wijdt in het „Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur" "van '15 Oct. 1926 onder het hoofd: „Is Christelijke natuurphilosophie mogelijk", een zeer waardeerend artikel aan djt belangrijke werk. Prof. Kohstamm, O'nge tAvijfeld een bevoegd beoordeelaar, zegt daar o.m. „En dan moet ik verklaren, dat er naar mijh meerling maar heel weinig physici zijh, die over deze vraagstukken (Prof. K. doelt op' de hoofdstukken waarin gehandeld wordt over de mathe^matische natuurwetenschap, en over het vraagstuk va'fl. de

1) Natuur ^n God. Een poginj tot verzoening van natuurwetenschap en theologie.

wetmatigheid en haar grenzen) zoo scherp omlijnd, zoo doordacht, zoo methodisch zuiver zouden hehben kunnen zeggen wat TOOT de physioa het essentieele is, als deze theoloog". We hebben hier dan ook niet het werk van 'een man, diei, behalve dat hij' theoloog is, ook nog wat aan natuur-wetenschap doet, maar van iemand, die èn theoloog èn natuurphilosoof is; een gelukkige combinatie', die beide terreinen van wetenschap ten goede moet komen.

Zooals de ondertitel van het boek reeds aangeeft, heeft de schrijver een poging gewaagd. Natuurwetenschap en Theologie met elkaar in overeenstemming te brengen. Een dergelijk streven zou in de laa.tste decenniën van de vorige eeuw voorzeker, in wetenschappielijke kringen althans, met een schaterlach zijn begroet.

Thans is de situatie anders. De inaterialistischmechanische beschouwing van wereld en leven, met zooveel gejuich begroiet, bleek niet in staat, te geven, wat redelijkerwijs van een wereldbeschouwing kan „worden geëischt. Niet bet verstand kan blijvend oppermachtige heerschappij voeren, ook het gevoel eischt zijn rechten. De mensch, ook de man van wetenschap, heeft niet alleen eea hoofd, maar ook een hart, niet ©en wil alleen, maar ook gevoel.

Merkwaardig is dan ook de onzekerheid, die bij het scheiden der vorige eeuw overal wordt waargenomen. „Er is een disharmonie tusschen ons denken en gevoelen, tussohén ons willen en handelen. Er is tweespalt tusschen godsdienst en cultuur, tusschen wetenschapi en leven". (Bavinck.) Teleurgesteld door de wel opgewekte, maar niet bevredigde verwachtingen, is er weer een vragen naar geestelijke waarden, een verlangen naar „de dingen, die niet gezien worden". De godsdienst, eertijds „opium" voor het volk, is thans tot privaatzaak gepromoveerd. Zelfs kon aan een Religieus Socialistisch Verbond-het aanzij'n woorden geschonken.

Intusschen heeft de ontwikkeling van de natuurwetenschap haar voortgang gehad. Belangrijke ontdekkingen hadden plaats. Röntgenstralen en vooral ook de radio-actieve stoffen verschaften een inzicht in den bopw der materie, die den spoit dreef met al de simpliciteit van de vorige eeuw. In de radio-actieve stoffen heeft men een vergaan van reeds aanwezige en een gehjktijdig ontstaan van nieuwe stoffen, een verschijhsel, dat zich zéker vroolijk gemaakt zal hebben oiver de starre onveranderlijkheid waarmee het element door den man van wetenschap was toegerust. Het onveranderUjk'e in het element moest plaats maken voor een iDegrip', waarmee zelfs de Alchemist uit vroeger dagen gelukkig zou zijn geweest. Daarnaast ontwikkelden zich machtige theorieën, opgetroikken opj gedurfde, geniaal gegrepen hypothesen. Geleid door Bohr, werd althans een voorloopig inzicht verkregen in den bouw van het atoom. In plaats van het starre, ondeelbare gedachtending van weleer, verscheen een elegant systeem, bewegeUjIk' als het zonnestelsel. Naar men tegenwoordig algemeen aanneemt, bestaat het atoom uit een kern, geladen met poBitieve electriciteit, waaromheen elecltronen, op. te vatten .als negatieve electriciteit, loopen. Tusschen de kern en de electronen bestaan geen andere krachten dan de aantrekking en afstooting die voortvloeien uit de electrische ladingen. Daar deze krachten •dezelfde wet volgen als de algemeene aantrekkingskracht (zwaartekracht), komt de beweging van een electron om de kern met die van een planeet m de zon overeen; het k'air cirkels of ellipsen an allerlei vorm en grootte beschrij'ven, echter ebonden aan zoogenaamde quantenvoorwaarden. ngewikkelde mogelijkheden doen zich hier voor, oo zelfs, dat niemand minder dan Nemst rekening oudt met de „mogelijkheid, dat voor het probleem an de quantitatieva berekening dezer elementairste erschijnselen ons denlivermogen te kort (zal) chiet(en)!"

Van groot gewicht is ook de samenhang, die tuschen de verschillende elementen bestaat. De toom-theorie bracht van dezen samenhang merkaardige dingen aan het licht. Rutherford heeft de eronderstelling aannemelijk gemaakt, dat de keren der atomen van de verschillende elementen pgebouwd zijn uit heliumkemen, waterstofliemen n electronen. De heliumk'ernen zqb. waarschijnlijk og weer opgebouwd uit waterstoffcemen. Hiermee omen , we dus tot de aanname, dat de materie pgebouwd gedacht kan worden uit waterstofkeren en electronen. De grooite verscheidenheid der aterie is hiermee teruggebracht fol deze weinige grondbegrippen. Merkwaardig in dit verband is wat rof. Bakhuis Rooseboom aan het slot van zij'n in 1904 gehouden rede over: De "tegenwoordige stand en de problemen der chemie, opmerkt: ^, Hoe verder we zullen doordringen in de kennis der nu nog onontgonnen terreinen, hoe meer oorzaak' er zijh zal voor bewondering der Goddelijke wereldorde, die zich op 't gebied der natuur openbaart, en weUce ie menigvuldige verscheidenheid terug laait leiden tot eenige weinige grondgedachten". Tot eenzelfde conclusie komt Titius: Wie het werk bestudeert, zal herhaaldelijk gewezen worden op het doelmatige, op de groote orde, regelmaat en harmonie van den wereldloop, die tenslotte zich laat herleiden tot weinige „wunderbar einfachen Grundregeln". De natuuronderzoeker is meestal dan ook geneigd, de eenvoudigste oplossing van een probleem voor de meest juiste aan te zien. Hiermee is volstrekt niet gezegd, dat de verschijkiselen van het natuurgebeuren alle even eenvoudig zijln. Integendeel. Ik wees reeds op een uitspraa'k van 'Nemst, die uitdrukt • de geweldige gecompliceerdheid van den atoombouw. Daarnaast zijn vele andere voorbeelden te noemen. Zoo is het b.v. gebleken, dat eiwitstoffen, dit zijn belangrijke bestanddeelen o.a. van het menschelij'k en dierlijk lichaam, opgebouwd zijn uit amidozuren. Indien we nu een eiwitmolecule met b.v. 20 amidozuurresten nemen, dan volgen alleen reeds uit de verschillende groepeering der zuurresten 2.3 trillioen mogelijkheden. Hierbij komen nog andere redenen, waardoor het aantal mogelijkheden „nagenoeg onbegrensd" wordt. „Het is zoo groot, dat men de mogelijkheid inziet, dat ieder levend wezen, (dat van ieder ander verschillend is) zijh eigen individueel eiwit bezit, en dat de oneindige vormen-rijkdom, die de georganiseerde wereld aan ons oog vertoont, gedeeltelijk zijn oorzaak in de isomeric, (hiermee zijn de verschillende mogelijkheden bedoeld) der eiwitmoleculen zoude kunnen hebben", aldus Prof. Holleman. Terecht kan dan ook Titius opmerken, dat de tegenwoordige natuuronderzoeker vol bewondermg is voor het groote en majestueuse van het wereldgebeuren. Tegelijk echter is hiermee gekenschetst een toestand, die oudtijds de religie deed opbloeien; een „begrepen" wereld is haar dood. Zoo zijn we clan van de „begrepen" wereld uit het eind der 19e eeuw gekomen'bij' de, ^, onb tegrepen" wereld van nu. De eerste, een voedingsbodem voor materialisme en atheïsme, de laatste geschikt om religieus leven to't groei te brengen.

„Wetenschap en religie, ze vormen in werkelijkheid geen tegenstellingen, maar in ieder erastig nadenkend mensch hebben ze elkaar tot wederzijdsche aanvulling noodig. Het is voorzeker geen toeval, dat juist de grootste denkers van alle tijden tegelijk diep religieus waren aangelegd, al stelden ze ook niet gaarne het hun heiligste opi de publieke markt ten toon", aldus Max Planck, een bekend physicus van tegenwoordig, opi blz. 52 van zijn in 1928 gehouden rede over: ' Kausalgezetz und Wiliensfreiheit. De arrogantie, waarmee, naar Bavinck ons meedeelt. Specht alle grooten in het rijk des geestes als aanhangers van het materialisme dorst verklaren, vindt in de woorden van dezen geleerde, die mee den stoot gaf aan de ontwikkeling van onze moderne atoom-theorie: , haar verdiende terechtwijzing.

Met het bovenstaande bedoelden we niet een wetenschap'pelijk vertoog te leveren — trouwens hier ook niet op zijn plaats — dat ten volle doet zien den grooten onakeer, welke op; het terrein der natuur-wetenschappien, speciaal oo'k op dat der p"hysica, heeft plaats gegrepen. "Wel hopen we, dat het ons gelukt is, te doen aanvoelen, dat er inderdaad veranderingen plaats grepten, welke niet zonder invloed bleven op het denken der menschheid. ^}

Ongetwijfeld is er in de erkenning van Tiet groote en . onbegrepene, in de erkenning zélfs van een nooit-zullen-weten, ook in het vragen naar geestelij'ke waarden, iets dat ons toespreekt. Oo'k hier hebben we den dag der kleine dingen niet te verachten. Van een terugkeer tot de Christelijke Belijdenis is natuurlijk geen sprake. Maar wel is waar wat Titius in zijn voorwoord opmerkt, dat „het tegenwoordig nahauronderzoek staat midden in een verandering, die tot zijn laatste grondslagen terug gaat en die aan het geestelijk leven, als een leven van eigen wetten, meer tegemoet kom! dan het geval was bij de onderzoekers der beide laatste geslachten". Het is dan ook niet van belang ontbloot, dat juist nu, iemand als Prof. Vollenhoven, die ook op natuur-wetenschappelijk gebied den weg weet, een plaats kreeg aan de V. U. Met 'belangstelling zullen dan ook ' velen, inet name ook de Christen-natuuronderzoekers, den arbeid van 'dezen geleerde volgen.

Tenslotte, wat bet boek nog betreft, gaarne zien we het in handen van velen, zoowel van natuuronderzoekers als van theologen en anderen. Vooral van de theologen, die aan onze 'Christ. Scholen voor Hooger-en Middelbaar Onderwijs het godsdienstonderwijs hebben te geven, zullen velen er mét vrucht en daarom ook teen dankbaar gebruik van kunnen maken.

Vooral de Gereformeerde zal zich aiet in alles kunnen vinden, wat het boek geeft. Hij' zal daarom niet zonder kritiek lezen, wat natuurlij'k hemzelf bij' zijn studie zal ten goede komen. , •'

2) Eenzelfde gedachte vindt gij vertolkt in de rede van Dr C. H. Kok: „De nieuwe tijd voor de natuur-wetensc!hiaj> in het algemeen en de geneeskunde in 't bijzonder", dit jaar gehouden voor de Christ. Ver. van Natuur-en Genees-•kundigen in Nederland en opgenomen in het orgaan van die vereeniging, aflevering 3. VerscluUende leden konden, zich met de strekking van het betoog wel vereenigen. Dr Heidema bv noemde ..Bavino'k's rede: „De overwinningl der ziel" in dit verband; wel werd er, on mi. terecht, bezwaar gemaakt tegen den plotselingen overgang, dien de heer Kok meende te kunnen oonstateeren bö de ontdekking der röntgenstralen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 december 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

Over „God en de Natuur”.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 december 1926

De Reformatie | 8 Pagina's