„Tantalus”, door Jo van Ammers Kuiler.
II.
Artikel I gaf na eeu korte toelichting van d«n naam „Tantalus", een weergave van de elementen, die in het oeuvre der schrijfster al meer tot openbaring kwamen: met name haar aeiging tot overdadige luxueuse enscèneering, alsmede de Freudiaanscha conceptie.
Lit laatste werd nader geiC03ntuserd in een kort exposé van al de werken van 3o: v. A.—K. , , Tantalus" echter plaatst niet de vrouw, maar den man in het centrum. .
Tenslolte wordt een enkel woord gewijd aan het naturalistisch standpunt van de sc!ir'jfster, die haar kunst te veel aan het deisseilige bindt.
Het gegeven van „Tantalus" is betrekkelijk eenvoudig. Evert Tideman, de rustelooze droomer, altijd op zoek naar de vervulling van zijn gepassioneerde jeugdillusies, heeft als gehuwd man een séjour in Parijs. De soliditeit van zijn geconsolideerde positie in de wereldfirma van zijn schoonvader, de veilige beslotenheid van een eigen home, de groote vrouwenliefde van een rechtlijnige natuur als zijn vrouw. Thora Vogel, — dat alles belet niet, kan niet beletten, dat hij weliswaar geen wetenlooze Don Juan blijft „maar een groote domme jongen, die (zooals Robert Donald het uitdrukt) altijd weer denzelfden waan najoeg. ..., die iedere keer opnieuw de dupe was van zijn eigen illusie" (p. 69). Een jeugdamourette in Parijs ontboeit de eerste laffe heldenkracht en twintig jaar later, als ons verhaal aanvangt, is het precies op dezelfde plaats, dat onder Freudiaansch opvallend-gelijke omstandigheden dezelfde weeke historie zich herhaalt met twee American girls, Violet en Margaret.
Robert Donald, de jeugdvriend, speelt in zekeren zin de Mefisto-rol van verleider en philosoof-cynicus. Hij is de paranymf van • Evert's struikelingen, en nu-endan (wanneer hij aan eigen' cynisme inboet) ook diens réveilleerend geweten, dat hem waarschuwend naroept: „Jouw Thora is meer waard dan vijftig paar Dolly-Sisters". Het is ook Robert Donald, die straks als logé in het huis te Westerwoud aan ^ Thora den raad geeft, om haar oude begrippen van huwelijk en trouw te laten schieten, en te komen tot een „i'evisie van begrippen, waarmee je bent grootgebracht en die je geleerd zijn als de eenig ware en juiste". „We moéten die inzichten immers wel herzien, nu er zooveel is omvergesmeten, ^al we vroeger zoo netjes op rijtjes en in vakjes hadden gezet, nu de verhouding tusschen marmen en vrouwen zoo totaal anders is geworden." Donald vertegenwoordigt dus het liefdesbegrip, dat wisselt mot de practijk, met de koersen der levensmarkt en de huwelijkstrouw, die alleen kaswaarde heeft, zoolang de omstandigheden en eigen aanleg die mogelijk maken. Welnu, deze pragmatische liefdesidee vindt haar philosofie in deze persiflage: „Trouw, „de echtelijke" wel te verstaan, is geen kwestie van wilslffacht of van zelfbeheersching, maar eenvoudig van a a n 1 e g".
En tegenover dezen duisteren achtergrond nu van Donald's brutaal-cynische levenswijsheid en van Tideman's onbeheerschte liefdesnervositeit, prijkt de reine, warm-vrouwelijke zielsgesteldheid van Thora Vogel, Evert's vrouw. Geniaal is hier de karakterteekening volgehouden van een zakendochter, groot gebracht onder de strenge principes van tucht en eerbaarheid, maar wier liefde schrijdt tot de grens van het uiterst begrijpen van Tideman's zóó hevig met haarzelf contrasteerende natuur. Tegenover de zakelijk-zedelijke critiek, die haar eigen milieu van vader en broers intuïtief tegen den decadenten, altijd absenten Evert Tideman doet gelden, neemt zij altijd onmiddellijk-vanzelf den immer gehekelden echtgenoot in bescherming. Het is eveneens haar liefde, die telkens weer de steeds verkapte èn ontmaskerde „hobbies" van haar man pijlsnel naar hun gevoelswaarden taxeert en ze duldt, en die eveneens dit stellig weet, dat wat haar besliste, hechte, rustige vrouwelijkheid hem geeft toch het eenige is, wat hij nooit missen kan. Bij het doorgronden van Thora's ziel bereikt Jo v. A.—K. dus ook haar voortreffelijkste resultaten. Hoe prachtig is het gevoeld, dat niet de levenswijsheid van Robert Donald haar welwillend, maar niet kunnend hart tenslotte dien vrede geeft, waarvan het in alle schommelingen steeds verder wegwijkt, maar dat het de broer is, de alledaagsche zakenman, Bernard met de conventioneel-practische principes van alle leden der familie Vogel, in wiens beperkt fatsoensbegrip zij telkens weer eigen begrip en eigen persoonlijkheid hervindt, en die het vermag zonder een enkel woord haar verdofte ziel in tranen te breken.
Het eerste boek, dat de handeling zet in Parijs en Westerwoud, geeft de hierboven vermelde moreele verstoordheid aan, die het huwelijksleven der Tidemans teisterend vernielt. Het tweede beschrijft de zakenreis van Evert in Amerika; het terugvinden van zijn cynischen mentor Robert Donald; het losse Amerikaansche leven met z'n week-ends en „moon-bathings"; het krankzinnig verliefd worden van Tideman op Gyp, de geëmancipeerde zus van Donald's geëmancipeerde „vrouw". Dan een dancing-night in een feestpaleis en de
daarop volgende hoon en vernedering, als liij Gyp's walging van zijn plomp-egoïstische intenties begrepen heeft. Na dagen van moreele inzinking opéóns de overspannen droom, waarin het enkele jaren geleden in Parijs doorleefde met de American girl Violet weer dwingende gestalte krijgt: op de gevels van een landhuis verschijnt het woord „The Cedars", — het adres door Violet in Parijs op een visitekaartje nagelaten. Dan, door Freudiaansch fatalisme gedreven, gaat Tideman Violet in „The Cedars" opzoeken; rnaar vindt alleen haar zuster Margaret weer. Volgt natuurlijk een liaison mei Margaret, die de moraal van haar tijd terdege verstaat, dat de vrouw moet werven om den man. Het vertrek van Tideman naar Holland brengt voorloopig scheiding, hoewel zij verzekert hem later te zullen volgen.
Het derde deel laat ons zien, hoe dit fatale plan inderdaad tot uitvoer gebracht wordt. Na een kortstondig opleven van Evert's huwelijksgeluk met Thora, komt plots de schuwe inzinking, het ontwaakte geweten. Dan steeds meer verwijdering — ook van de kinderen. En in dezen tijd komt het bericht, dat Margaret in Den Haag is. Door angst geslagen zoekt Evert haar onmiddellijk op, maar valt in de trucs van een sluwopgezette machinatie. Dan volgt de onvermijdelijke scheiding met Thora. De laatste hoofdstukken laten nog zien de groote „vergissing" van Evert's tweede huwelijk en do onmogelijkheid van een hereeniging met Thora, zélfs niet tenville van de kinderen — alleen, omdat zij onmogelijk het offer brengen kan van de , .revisie vau haar ingewortelde begrippen".
Bevredigt deze nieuwe roman nu in litterair en ethisch opzicht? Is dit verhaal een innerlijke eenheid, een artistiek geheel, een „stuk leven" geworden? Wij zullen deze vragen niet gaan beantwoorden door met den vinger telkens en telkens aan te wijzen het onmiskenbaar groote talent van de schrijfster, omdat wij dit als bekend mogen veronderstellen. Vooral in het eersie deel, waar de toon het meest gespannen en do materie het meest bezonken is, ontwikkelt zich haar zielsontledend talent tot een soms beangstigendscherpzinnige nervositeit. Op iedere bladzij huivert het u tegen: wat ziet deze vrouw de toestanden, vooral van menschen-onder-elkander, toch èvergevoelig-scherp en onmeedoögend-waar. En toch — diezelfde heftig koele analyse wordt straks in het tweede en derde deel even onmiskenbaar de zwakheid van dit boek.
Onder het uitlezen van dezen roman heb ik dit overwegend gevoeld: dat de innerlijke spanning niet tot het eind is volgehouden. Het is alsof de veer, die tot schrijven dwong, op een gegeven moment verslapte. Maar als de artistieke impuls gebroken wordt, dan worden de toch al zoo extravagante gegevens waarmee Jo V. A.—K. werkt: de overdadige weelde van het huis Vogel, het lichte nachtleven van Parijs, waar de tallooze roodo lichtreclames als even zooveel „mene meno tekels" gloeien tot hoog in een i-ouwzwarten hemel, de lawaaierige hurry van New-York met z'n sky-scrapersprofiel „als van een verbrokkeld gebit" — dan wordeti al deze gegevens tot evenzooveel banaliteiten. Het talent der schrijfster gaat dan niet meer met feillooze nauwkeurigheid uitzoeken, wat zij voor de precieuse enscèneering van haar tooneelen strikt noodig heeft, maar we krijgen een overvoering van drukke, sensationeele levensbeelden als in een dwaze, dolle film, — even wansmakelijk, als vervelend, 't Is weer dezelfde fout van het derde deel in „De Opstandigen", die zich hier in het grootste deel van „Tantalus" herhaalt, ten koste van de overigens zoo talentvolle, psychologische qualiteiten van Jo v. A.—K., en dus eveneens ton koste van het geslaagd-zijn van haar roman.
Hiermee ontkennen we niet de werkelijkheid, dat inderdaad na den oorlog het mondaine leven in de oorlogslanden geworden is één zotte, razende santekraam, maar we kunnen onmogelijk de visie der sctirijtster aanvaarden, die ons al die geëxalteerde uiterlijkheden met blijkbare, levonskennis als „het leven van tegenwoordig" komt ratelen op het geduldig-witte scherm van onze belangstelling. Natuurlijk — het leesbibliotheek-publiek houdt van zooiets. Voor dat publiek zal elke gedurfd roman van Jo v. A.—K. wel weer een openbaring zijn, — een openbaring van eigen verholen-donkere aspiraties. Maar het schijnt mij voor een auteur altijd bedenkelijk liet peil van z'n werk te regelen naar den smaak van — nu ja, het publiek. Op die manier een populaire schrijfster te zijn, is ongetwijfeld voor het aristocratisch-trotsche, waarvan de stijl van Jo v. A.—K. ook onmiskenbaar de sporen weer draagt — een \i-anhopige aanfluiting, afgezien dan nog van het immoreele van de zaak.
Het wordt meer dan tijd dat ons HoUandsch publiek, wakker geschud, zich de aristocratie van zijn Christendom weer eens bewust wordt tegenover de fiinest-vulgaire invloeden, die van een dergelijk litterair geknoei uitgaan. O, natuui'lijk zullen er ook onder ons wel weer heel wat edele cultuuraanbidders zijn, die in ieder woord van critiek een onchristelijk element meenen te moeten ontdekken en — wien „Christendom" alleen maar toeschijnt: het vermogen om het extravagante en amoreele der „wereldcultuur" vooral nog Ie kunnen waardeeren.... alsof de wereld iets van zulke hulde begeeren zou en er het Christendom erkentelijk om hoogachten!
Het opvallende in „Tantalus" is, dat de meeste litteraire schoonheid, ondanks Tideman als hoofdfiguur, zich tödi verbindt met het lijden van Thora. Waar Jo v. A.^K. de heiligheid van deze geweldige smart teekent, hef conflict tusschen het anders moeten en het niet anders kunnen zijn, — daar leggen haar handen telkens weer stralende juweelen van ontroerend menschelijke schoonheid bloot. Voor twee, drie van zulke klare weergaven mag mij de rest met z'n Parijsche nachtkroegen en z'n Amerikaansche week-ends graag gestolen worden. Met die eene alinea van pag. 98, het bezoek van Bernard Vogel na het vertrek van Donald, bereikt de schrijfster een ongezochte litteraire triomf, waarvan de lezer niet weet, wat hij het meest bewonderen moet: het scherp afgebrokene contrast öf het toch zoo volslagen harmoniëerende van die beide zielsverwanten — Bernard en Thora.
Maar tenslotte, — het gaat in dezen roman niet in de eerste plaats om Thora, maar om T i d e m a n. En waar blijft dan, na het eerste deel, de psychologische diepte van aanvaarden en verstaan? Merkwaardig, als de m a n voorgoed verdwaalt en valt — dan is alles ineens veel vlakker, veel onbeteekenender geworden. Het tweede deel, dat in New-York handelt, mist vrijwel alle dieper zielsrelief — ook in de litteraire conceptie en uitwerking. Als een benauwde hittegolf gaat dat „pikante" verhaal van heel dat drukkende zwoele verblijf in New-Y'ork over u heen. Werpt iemand tegen, dat de schrijfster dat hoogdruk-effect van laaiende passie juist bereiken wilde, dan is hiertegen toch op te merken, dat het schrijvend talent daar toch zélf niet do dupe van had mogen worden.
En zoo ergens, dan blijkt het hier, dat de veer van Jo V. A.—K.'s artistieke impuls eigenlijk reeds in dat deel verslapt was. Had het koel-Ware van haar geest hel niet allang verstaan, dat geen enkele hartstocht blijvende waarde in en om zichzelf heeft, en zeker niet de moeite waard is, om er z'n heele leven lang bij „stil te staan"? Maar hierdoor is dan tevens ook de mislukking verstaanbaar, als zij wil Irachten de realiteit van Tideman's passie uit te beelden. Dan glijdt telkens iveer het koele vouwbeen van haar snijdenden geest tusschen de bladzijden, de tafereelen door. Overal een uitbundige weergave maar met de passielooze reserve van de schrijfster moordend op den achtergrond. De passie Avórdt dan weergegeven, 't is waar, maar niet vol, niet ongebroken, niet innerlijk, niet als een macht. We krijgen een stumperig-décadente ruïne voor oogen, „een zak vol scherven", des te gebrokener, omdat de schrijfster met haar realistische kunstopvatting zeker het tegendeel wilde geven: do passie óm de passie.
l'here is something broken in this book! Het analyseerend denken van Jo v. A.—K. is allang ontzenmvd aan de groote passie, die eens ook voor liaar het leven de moeite waard deed zijn. En al spant zij nog zoo al haar virtuositeit in — dat komt nooit weer terug, tenzij een hooger Macht de natuurdrift omschept tot geestdrift. Maar zelfs de opperste kunstenaarsfantasie toovert die verouderde werkelijkheid niet meer terug. Dat is voorbiji.'-En dat — wordt de dood, ook voor haar kunst. ' • •
Die Krahe schreien Und schwirren Fluks zur Stadt, " Bald wird es schneien Web' dem, der kein Heimat bat! (Nietzsche)
En nu wordt het begrijpelijk — die heele moderne toestel van onverzadigd cultuurleven, die Jo v. A.—K, ons telkens ^veer prompeus en nonchalant i.iit komt stallen.
Het is het gloeiend decor, dat de innerlijke leegheid telkens w^eer verbergen móet. En breekt die innerlijkheid toch door — dan schreit zij, zóó dat wij allen me© gaan schreien. Het is het grof-misleidend masker, uit welks leege gaten twee vermoede, uitgeblusclite oogen de leege wereld in staren. En ik dachl aan een w-oord van la mère .Angélique Ai'nauld, de devote abdisse van Port Royal, niet zoo heel ver van de plaats waar Tideman de Tantaluskwellihg weer-onderging: „Geschriften, die niet zijn. de vruchten van gebed en tranen, zijn nutteloos voor wie ze lezen, en schadelijk voor' wie ze schrijven".
De argeloozo lezer heeft hier meteen een antwoord of „Tantalus" , , ook iets voor hèm zou zijn".
CHR. W. J. TEEUWEN.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1929
De Reformatie | 8 Pagina's