GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Iets over het beeld van Jezus in de moderne litteratuur

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Iets over het beeld van Jezus in de moderne litteratuur

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

door W. M. LE GOINTRE.

XX.

Hot Jc'zus-ljocld, dat wij thans voor uw aandacht Isrengen willen, moge, in den engeren zin van liet woord, niet „romantisch" zijn, ik meen het toch het best nu zijn Ijlaats te kunnen geven. Het is hef zuiver-aestlietisch •Jezns-beeld, dat tot dusver in ons overzicht niet voorkwam, terwijl toch zeker een proeve daarvan ook niet ontbreken mag. Ik kies daartoe het 'beeld, dat de bekende, \-ecl-]ie, siiroken en - beschreven, lersohe dichter, tooneelou romanschrijver. Oscar Wilde lieeft geteekend in zijn, in do gevangenis geschreven, „biecht" (zoo ge wilt): „De ProFundis". *) Het is hier niet de plaats, breeder over zijn persoon te handelen, of van zijn werken te gewagen. l'Ien bej^aalde vermaardheid verkreeg deze man door zijn roman „The Picture of Dorian Gray", liet boek der Londensehe decadentie, dat, bij zijn verschijnen, in de kringen, waarin het speelde, een waar schandaal teweegbracht, het verderfelijk werk, izou het genoemd kunnen worden, van een moderne wijsbegeerte van het genoi. Zijn perverse ievenszin komt ook m. n. uit in zijn drama ., Salome", waarin het Bijbelsche gegeven verwerkt is van Heroditts' dochter, dansend voor den koning om iiet hoofd van Johannes den Dooper.

In het jaar 1895 werd Wilde veroordeeld tot twee jaar luchilnusstraf, wegens een zedenmisdrijf. Aan het eind van zijn gevangenschap, toen liet hem vergund was te schrijven, heeft hij, in den vorm van een brief aan zijn verafgoden vriend Lord Alfred Douglas, een poging tot rehabilitatie gewaagd in wat Iiij zelf genoemd heeft „Epistola in carcere et vinculis", een brief in kerker en boeien. Eerst in 1905 is het uitgegeven onder den titel ., De Profundis". Onze dichter Boutens noemt hem, in zijn Inleiding tot dit werk „de meest tragische kunstenaarsfiguur uil onzen tijd", maar zegt tegelijkertijd, dat hij „zeker geen zuiver kunstenaar was"; „hij versmeet en verkwistte zich aan onwaardigen".

Wij zouden dat alles uiteraaj-d nog heel anders zeggen, maar willen nu slechts aanhooren de late biecht van dit versmeten leven, daarop lieeft zelfs een man als deze Wilde, na zijn verscheiden, recht.

Het groote en voorname, dat hij in de vreeselijke gevangenisjaren heeft geleerd, is allereerst: de beteekenis van de smart in het meiischelijk leven, de allesbeheerschende plaats, die liet lijden daarin heeft, behoort te hebben. Naast de ellende van het zoo-vernederende gevangen-zitten, zouder meer, kwam no, !? de tijding van den dood van zijn zielsbeminde moeder. („Wat ik toen leed en nog lijd, kan geen pen schrijven en geen geschrift verhalen.") Terwijl kort daarop zijn beide kinderen hem langs gerechtelijken weg worden ontnomen: „Dat is" (zoo zegt hij dan) , , en zied altijd voor mij blijven een bron van üueindig leed, van verdriet zonder duur of grens". Meen echter niet, dal hij zien blijft op het leed, door anderen hem aangedaan; hij belijdt het:

„Ik moet mij bekennen, dat ik zelf mij te gronde richtte, en dat niemand groot of klein te gronde gericht kan worden dan door zijn eigen hand. Ik ben volkomen bereid het te bekennen. Ik tracht het te bekennen al denkt men op het oogenblik dat het niet zoo is. Deze meedoogenlooze aanklacht breng ik zonder mededoogen tegen mijzelf in. Wat de wereld mij aandeed, moge verschrikkelijk zijn geweest, wat ik mijzelf aandeed, was verreweg verschrikkelijker." En als hij dan zijn leven overziet, waarin hem zooveel rijke gaven waren toevertrouwd, waarvan hij een zoo-buitengewoon slecht gebruik gemaakt heeft, belijdt hij hef: „Wat de paradox voor mij was in de sfeer der gedachte, werd het perverse voor mü in de sfeer van den hartstocht. . . . Onverschillig werd mij het leven van een ander. Ik bevredigde mijn genotzucht waar het mij behaagde, en ging vorder...... Ik liet mij door genot beheerschen. Ik eindigde in afgrijselijke schande. Nu blijfl er slechts èèn ding voor mij over, volstrekte deemoed".

Hij heeft in de gevangenis tijden doorgemaakt van woeste wanhoop, van schrikkelijke en onmachtige woede, bitterheid, haat, tenslotte kon hij de gedachte niet dragen, dat zijn lijden zonder Jiedoeling zijn zou: „Nu vind ik ergens ver-weg in mijn natuur een verborgen ding dal mij zegt dat niets in do geheele wereld 'zonder bedoeling is, en lijden allerminst. Dat ding diep in mii begraven als een schat in den akker, is Deemoed. Het is het laatste wat in mij overgebleven is, en het beste: de uiterste ontdekking waartoe ik geraakt ben, het uitgangspunt voor eene vernieuwde ontwikkeling".

Hij leert het nu inzien: „de geheimenis des levens is lijden. Dat is het wat verscho'len is achter alles". Eens heeft hij, over deze dingen handelend, tegen iemand gezegd: , , dat er genoeg lijden was in een namve Londensehe steeg om aan te toonen dat God de menschen niet liefhad, en dat als ergens eenige smart heerschte, al was het slechts het verdriet van een kind dat in zijn stadstuintjo zit te weenen om iets dat het al of niet misdreven heeft, het gelaat der gansche schepping geschonden was.

Ik bad geheel en al ongelijk.... Nu komt het mij voor dat de eene liefde of de ander© de eenig mogelijke verklaring is van de buitengewoon groote som van lijden op de wereld. Ik kan geen andere verklaring beseffen. Ik ben overtuigd dat er geen andere is, en dat, als de wereld wezenlijk, zooals ik zeide, opgebouwd is uit smart, zij opgebouwd is door de handen der liefde, onidat op geen andere wijze de ziel des menschen, voor wie do wereld geschapen werd, de volle gestalte van hare-volmaaktheid kon bereiken."

Het barre leven in gevangenschap maakt den mensch opstandig, maar hij erkent, dat hij juist dat heeft af te loeren: „Hij die in den staat der weêrspannighe'id is, kan de genade niet ontvangen, om de uitdrukking te gebruiken, die de Kerk zoo zeer bemint, — 200 zeer te recht bemint, dunkt mij —; want in het leven zoowel als in de kunst stopt de opstandige gezindheid de toegangen der ziel en sluit de ademen des hemels buiten".

Het behoeft niemand onzer te verwonderen, dat Wilde al deze dingen, de beteekenis van het lijden, het dosl der smart, niet naar diepste wezen heeft verstaina; ook dit alles werd voor hem middel temeer tot zelfverwerkelijking van den kunstenaar in hem. "De smart is hem niet .alleen, ds opperste aandoening, waarvoor een mensch vatbaar is, maar tegelijk de grondvorm en toetssteen van alle groote kunst. Vroeger dreef hem enkel genot, ook tot zijn artistiek produceeren (zoo kan hij zelfs nu nog zeggen: „Geen enkel oogenblik heb ik spijt dat ik geleefd heb voor genot"). i\'u zal dan de smart worden do groote motor van zijn kunst.

En dan vangt het Christus-hoofdstuk in dit werk a; m. Hij begint dan te zeggen, dat de grondslag zelf van Christus' natuur dezelfde was als bij de natuui" van den kunstenaar. — één felle en vlamgelijke verbeelding. Hij geeft Christus dan ook zijn plaats bij de dichtfi's. „Daai' blijft voor mij iets bijna ongeloofelijks in het denkbeeld van een jong Gallilaier van het la.nd, die zich voorstelt dat hij op zijn eigen schouders zou kunnen dragen den last der geheele wereld, al wat reeds gedaan en geleden was, en alles wat nog gedaan en geledon moest worden en die zich dat uiet enkel voorstelt, maar het in werkelijkheid volvoert, zoü'dat nog op dit oogenblik al wie in aanraking komen met zijn persoonlijkheid, zelfs al buigen zij zich niet voor zijn altaar noch knielen voor zijn priester, meer of min ervaren dat het terugstoetende van hun zonde is weggenomen, en d© schoonheid van hun smart is - geopenbaard, "

Jezus' leven zelf noemt hij „het wonderbaarlijkste aller gedichten". En niets ter wereld acht hij ook maai' vergelijkbaar met het laatste bedrijf van Christus' lijden. „Het eenvoudige avondmaal met zijn gezellen, van wie één hem reeds voor een som golds verkocht heeft: zijn zielsangst in den rustigen maanverlichten hof; de valsclie vriend die hem nadert 0111 hem te verraden met een kus; de vriend die nog in hem geloofd© en op wien hij als op eon rots gehoopt had een huis van toevlucht voor den mensch te bouwen, die hem verloooheiit op het oogenblik dat de haan kraaide naai' den dageraad; zijn eigen volstrekt© verlatenheid, zijn onderworpenheid, zijn berusting in alles; en daaitusschendoor zulke tooneelen als de hoogepriestar der orthodoxie, die in zijn toorn zijn kleed verscheurt, en de ambtenaar der wereldlijke rechtspraak, die oni water roept in do ij iele hoop zicli te reinigen van die vlek onschuldig bloed, die hem tot de schar.aken figuur •der geschiedenis maakt; d© kroningsplechtigheid der smart, een der wondorbaarlijkste dingen in de kronieken der tijden; de kruisiging van den Gerechte voor de o.ogen van zijn moeder en van den discipel dien hij liefhad; de soldaten die het lot werpen om zijne kleederen; de vreeselijke dood waardoor hij der wereld haar eeuwigste symbool schonk; en ten laatste zijn bijzetting in het graf van den rijken man, zija lijk gezwachteld in Aigypliscli lijnwaad met kostbare specerijen en reukwerken als ware hij een koningszoon geweest...."

, Toch aarzelt hij niet het geheele leven van Christus

door W. M. LE GOINTRE.

(„zóó geheel en al kan smart en schoonheid eengemaakt worden , in haar betoekeuis en openbaring") in werkelijkheid een idylle te noemen. „Men denkt altijd aan hem als aan een jongen bruidegom met zijn gezellen. Ziine wonderea lijlïen mij even. kostelijk als de komst der lente, en even natuurlijk. Ik zie geen bezwaar te gelooven dat de bekoring zijner persoonlijkheid een zoodanige was, dat zijn enkele aanwezigheid vrede kon l)rengea aan beangste zielen, en dat zij die zijn klee-(leveiL of zijn handen aanraakten, hun pijnen vergatent, of dat als hij voorbijkwam langs de heirbaan des levens, measchen die nooit iets hadden gezien van levens geheimenis, die helder zagen of dat booze hartstocliten vluchtten bij zijn naderen.... of dat wanneer hij leerde aan de berghelling, de schare haar honger en dorst en de zorgen der wereld vergat; en dat als zijn vrienden naar hem luisterden terwijl hij met hen aanzat, het gemeene voedsel hun kostelijk scheen en het w-atsr hun smaakte als uitgelezen wijn eu het geheele huis vervuld werd met den reuk en d(> zoetheid van nardus."

-\1 verder heet het: „Christus was niet alleen de opperste individualist, maar hij was de eerst© individualist der geschiedenis. De menschen hebben getracht i'cu gewoon philanthroop van hem te maken, of hebben hem als idtruïst gelijk gesteld met de onontwikkelden en de sentimenteelen. Maar hij was in waarheid geen vMi twee. Medelijden had hij natuurlijk met de armen, met hen, die in gevangenissen zijn opgesloten, met do nederigen van staat, met do ellendigen. Maar hij had veel meer medelijden met de rijken, met de verharde hedonisten, met hen die hun vrijheid verspillen door de slaven der dingen te worden, met hen die zachte kleederen dragen en wonen in koningspaleizen. Rijkdommen en genot schenen hem in werkelijkheid grootcr ongelukken te zijn dan armoede of .-^mart".

Moge voor don kunstenaar uiting de eenige en uitsluitende voriii zijn waaronder hij het leven kan opvatten, voor Christus w^as het anders: „Zijn verlangen was om voor de tienduizenden die geen uiting gevonden hadden, te zijn als een bazuin waardoor zij tonden roepen naar den hemel. En daar hij met de kuustenaarsnatuur van een voor wien lijden en smart vormen waren. Waardoor hij zijn opvatting van het schoone kon verwezenlijken, gevoelde dat een idee •ieen waarde heeft voor zij belichaamd is en tot een beeld gemaakt, maakte hij van zichzelf het beeld van den Man van Smarten, en heeft als zoodanig de kunst geboeid en beheerscht zooals nooit eenigen Griekschen üod gelukt is".

„Uit den timmermanswinkel te Nazareth is een persoonlijkheid voortgekomen, grooter dan eenige andere die mythe en legende geschapen had, en di'e, wonderlijk genoeg, bestemd was aan de wereld de mystieke beteekenis van den wijn en de wezenlijke schoonheid va.n' jie leliën des velds te openbaren zooals geene ; mdere, op den Kithairoon of in Enna, ooit •gedaan had."

Gaf Wilde, naai we zagen, Christus in het algemeen als hij zegt: „Het is de hooge verbeeldingskracht in Christus' eigen aanleg, die hem tot dit bloedlevende centrum der romantiek maakt. Overal waar er een romantieke beweging in de kunst is, daar is, hoe en onder wat gedaante dan ook, Christus of de ziel van Christus", waarvan hij dan menig voorbeeld geeft, naar zijn inzicht.

De Evcingelie-beschrijvingen zijn voor hem „vier prozagedichten", die hij den laatsten tijd van zijn gevangenschap ijverig heelt bestudeerd. „Met Kerstmis gelukte het mij een Griekscli Testament machtig te worden, en eiken morgen als ik eerst mijn cel had schoongemaakt en mijn tingerei gepoetst, las ik een stuk uit de Evangeliën, een twaalftal verzen op goed geluk opgeslagen. Het is een verrukkelijke wijze van den dag aan te vangen. Iedereen, zelfs in een verontrust, slechtgeordend leven, moest evenzoo doen."

Hij eindigt zijn beschouwingen ter zake, met de mededeeling, dat hij, als hij straks nog weer komt tot schrijven, zich allereerst begeert te uiten door de behandeling van dit onderwerp: „Christus als voorloopar der romantieke beweging in het leven", iets waarvan hij dan ook al, met een enkel woord, gaat aanduiden. Waarbij hij tot uitdrukkingen komt, als deze: „Maar vooral wanneer Christus met een zondaar vandoen heeft, is hij meest romantiek, in den zin van meest zichzelf. De wereld had altijd den heilige , bemind als de dichtst mogelijke benadering van Gods volmaaktheid. Christus schijnt, door zeker goddelijk instinct, altijd den zondaar bemind te hebben als de dichtst mogelijke .benadering van'des menschen volmaaktheid". Het oogenblik van berouw noemt hij het, oogenblik der inwijding, het middel waardoor men zijn verleden verandert. „De Grieken achtten dat onmogelijk. Christus toonde aan dat de gemeenste zondaar het kon, dat het het eenige was, dat hij kon doen. Als men er hem naar gevraagd had — ik ben er volkomen zeker van — zou Christus gezegd hebben, dat de verloren zoon in het oogenblik dat hij op zijn knieën viel en weende, de verkwisting van zijn vermogen met lichtekooien, zijn zwijnenhoeden en zijn hongeren naar den draf dien zij aten, tot schoone en heilige oogenblikken in zijn leven maakte."

En tenslotte nog dit: „Inderdaad, dat is, alles te zamen genomen, de bekoring die van Christus uitgaat: hij is volkomen als eea kunstwerk. Onderwijzen doet hij ons in werkelijkheid niets, maar door het feit dat men in zijn tegenwoordigheid gebracht wordt, wordt men iets. En ieder is bestemd voor zijn tegenwoordigheid. Éénmaal tenminste in zijn leven wandelt ieder mensch met Christus naar Enimaüs".

In zijn studie: „Soul of Man under Socialism", vertaald onder den titel: „Individualisme en Socialisme", 2) die Wilde eerder schreef, komen deels verwante, deels tegengestelde opvattingen aan ' het woord. Naar het woord „Vooraf" van Boutens, is die studie: „eene toekomstig gedachte verwezenlijking der menschelijke persoonlijkheid bij wege van vreugde. De Profundis: de voorshands mogelijke verwezenlijking dierzelfde persoonlijkheid bij wege van smart".

Hier geeft hij geheel andere beschouwingen over het leed, waarvoor in de nieuwe toekomst geen plaats meer zal 'zijn: „Het nieuwe individualisme, in welks dienst het 'socialisme, of het dat begeert of niet, aan het werk is, zal volmaakte harmonie • zijn. Het zal volledig zijn, en elk mensch zal er zijn vervolmaking door bereiken. Het nieuwe individualisme is het nieuwe Hellenisme".

In dat werk acht hij de boodschap van Christus, waarin het leed noodwendig is, als wijze van zelfverwerkelijking, in sommige streken van de wereld nog onmisbaar. Hij verwijst daarvoor dan m. n. naar Rusland. „De geest der middeleeuwen, met zijn heiligen en martelaren, zijn liefde voor zelfkastijding, zijn wilden hartstocht voor zeltverwonding, zijn messteeken en geeselslagen, is de ware geest van het Christendom; de middeleeuwsche Christus is de waarachtige Christus."

Inderdaad, in zijn „De Profundis" laat Wilde andere klanken hooren over de beteekenis van het lijden ea krijgt ook Christus nog in zijn leven een blijvende en geen voorbijgaande plaats, is het woord van Christus hem geen overwonnen of zelfs maar te overwinnen standpunt. Wezenlijk beschouwd echter, lijkt het mij nog questieus, of Wilde waarachtig van inzicht is veranderd. Uit zijn leven, na zijn vrijlating is, voorzoover mij bekend, niets openbaar geworden, wat daarop wijst. Bovendien: de Christus-en zelf beschouwingen in „De Profundis" blijven, naar ons inzicht, hopeloo'S arm. De aestheticus-bovenal, is, zelfs door al, wat Wilde heeft ervaren, ondanks al, wat hij bekent aan eigen schuld en rept van deemoed en berouw, naar het ons voorkomt, nog niet getroffen, daar, waar wij allen getroffen moeten worden, n.l. in het hart, zóó, dat verbreking, in den Sclirifl^uurlijken zin van het woord, er het gevolg van is. De smart, het leed, is niet, vooral, schoon, wij weten, dat de schoonste wereld daagt, dan. als het lijden voorgoed zal zijn voorbijgegaan. En liet onuitsprekelijke lijden van den Christus was in de totaliteit van zijn ontzetting, tot in de Godverlatenheid toe, noodzakelijk ter voorbereiding ook van die allerschoonste, leedlooze wereld, waarin alle, alio dingen nieuw zuilen zijn.

Merkwaardig: deze mensch, die zoo fel geleefd, ook zwaar geboet heeft, sterft eenzaam weg, in het jaar 190Ü, ergens op een kale hotelkamer in Parijs, na een zwaren doodsstrijd. In zijn laatsten nood heeft hij geroepen om een priester, die ook gekomen is. Toen is Oscar Wilde gedoopt en zijn ook hem de sacramenten der stei-venden bediend. Was hij verbroken en heeft hij, vlak vóór den donkren dood, het beeld van Jezus Christus gezien, den Zaligmaker van zondaren?

1) Twenty-eighth edition. Melhuen & Co. Ltd. 36 Essex street W. C. London. Ik citeer hier uit de geautoriseerde vertaling van P. C. B'outens, Met eiifcel6 Brieven van Wilde, Derde druk, 1919. Uitgave Wereldbibhothesk, Amsterdam.

^) Eveneens vertaald door P. C. Boutens, zelfde uitgave, 1913

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

Iets over het beeld van Jezus in de moderne litteratuur

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1929

De Reformatie | 8 Pagina's