GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het gesuste geweten.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het gesuste geweten.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

In ie dagen als do Richters richtten, zoo geschiedde het, dat er honger in het land was; daarom toog een man uit Bethlehem-Juda om als vreemdeling te verkeeren in de velden Moabs, hij en zijn huisvrouw en zijn twee zonen. (Ruth 1 : 1.).

Elimelech heeft het o zoo mooi beredeneerd, toen hij met zijn gezin besloot naar Moab te trekken om zich daar voor den honger te bergen.

Er is honger in het land. Zelfs in zijn woonplaats, om zijn spreekwoordelijken overvloed en om de vruchtbaarheid van zijn velden en akkers Bethlehem, dat is, broodhuis, genoemd, is geen brood meer en heeft de honger zijn intocht gedaan. Gods slaande hand is over Israël.

Vandaar, dat Elimelech met de zijnen besluit, naar Moab te trekken.

Daar is wel de dienst der afgoden; daar is de zuigkracht van het heidensche leven; o, men mocht zich wel duizendmaal bedenken, eer men naar dat Moab zijn toevlucht nam — maar Elimelech waagt het met de zijnen. De broodkwestie verdringt al het andere.

Hebben hij en zijn vrouw dan het gevaar met gezien van het gaan naar het heidensche land? Hebben ze niet gevraagd, of ze het wel mógen doen, om Gods wil, om hun ziel, om het gevaar voor hun kinderen, die ze nu toch zullen brengen in de sfeer der zonde?

O ja; ongetwijfeld. En misschien heeft hun geweten ook wel even geklopt, toen ze aarzelend het besluit namen.

. Maar toen hebben ze er iets qp gevonden, om dat onrustige geweten in slaap te sussen: ze hebben tot elkaar gezegd, dat ze er ook maar voor een tijd heengaan. Ze zullen wel oppassen, er slechts zóó lang te blijven, tot het ergst© nijpen van den honger voorbij zal zijn. Dan gaan ze aanstonds terug.

En ze zullen wèl oppassen, 'in dat heidensche land niet in te burgeren. Ze gaan er immers heen, hebben ze troostend en sussend en vergoelijkend tot elkaar gezegd, ze gaan er immers heen, om er als vreemdeling te verkeeren.

Als vreemdeling. Neen, naar Moabs burgerrecht zullen ze niet staan. In den kring in Moab zullen ze niet trachten in te dringen. Vriendschap zullen ze in Moab niet gaan sluiten. Als vreemdelingen zullen ze in Moab verkeeren. En als zoo nu en dan bij de voorbereiding van de verhuizing dat lastige geweten eens klopt, zeggen ze weer tot elkaar: we gaan er alleen maar heen om er als vreemdeling te verkeeren.

Met dien troost voor hun geweten gaan ze op reis.

Het geweten is gesust.

Elimelechs redeneering wordt nog lieden gehouden.

Nog zoo vaak meent een belijder van den Naam des Heeren, dat hij niet wel anders kan, dan zich te begeven in de kringen van hen, die God niet vreezen, en Jezus den Heere niet kennen. Dat moet wel; om de zaken; om de toevallig eens aangeknoopte relaties. Om allerlei redenen.

Dan komt het contact met de wereld. In conversatie. In een gezelligen avond. In het meegaan naar een plaats, waar anders een Christen niet hoort.

Verbaasd vraagt men dan: zou 'het geweten van die broeders nu niet meer spreken? "O ja. Ze voelen het wel.

Maar dan houden ze er de redeneering van Elimelech op na: we zullen er als vreemdeling verkeeren. Ze zullen wel goed oppassen, niet te ver te gaan. Ze zullen zich wel goed ver houden van wat er nu absoluut niet door kan. Ze hebhen immers hun gezond verstand.

En als ze Zondagmorgen in de kerk komen, zullen ze meezingen, dat oude lied: „Ik ben, O' Heer, een vreemd'ling hier beneen". Neen, ze zullen eit als vreemdeling verkeeren.

Zóó is het voorzichtig verdrag, dat met den duivel is gemaakt.

Geweldig verstandige menschen, zulke Christenen.

Want zoo kvmnen ze alles tegelijk doen en allen tegelijk dienen: God en de wereld; de gemeente en de kennissen buiten den eigenlijken kring.

En dat lastige geweten is in slaap gesust.

Elimelech heeft in Moab een benauwende arvaring gemaakt: Moab heeft zuigkracht. Vol optimisme zijn ze samen naar Moab getrokken. Vreemdehngen zouden ze zijn, en zijn ze ook eerst geweest.

Maar niet voor altijd. Het is in Moab zoo geheel anders gegaan, dan ze hebben gedacht. Het is hun erg meegevallen, ge merkt het uit het verloop der dingen wel.

Het leven in Moab valt erg mee — daarom blijven ze er jarenlang.

De menschen in Moab vallen mee — er komt relatie. Eerst kennis; dan vriendschap; en eindelijk verwantschap. De beide zonen vaii Elimelech trouwen met Moabietische vrouwen.

Wie zegt, hoe vaak ze tot elkaar dat hebben gezegd, dat het in Moab toch heusch zoo kwaad niet was; lang zoo erg niet, als men op een afstand zeggen zou. In Moab hebben ze geleerd, wat ruimer van blik en van opvatting 'ïe worden. Dat bekrompene van vroeger hebben ze vaarwel gezegd. Vergeten is de vreemdelingschap, waarmee ze hun consciëntie vroeger hadden gepaaid.

Het gaat heden evenzoo.

Er is in het contact, dat soms belijders sluiten met kringen, waarvan ze ver en vreemd moesten blijven, wilden ze Christenen zijn, een wonderlijk verschijnsel.

Het wordt eerst gelegd onder beding van absoluut vreemdeling te zijn en te blijven. Verschillende goede voornemens worden geuit. Bijbelteksten worden er-bij gehaald. Het zal o zoo mooi gaan en zoo voorzichtig.

Maar als de jaren voorbijgaan, merkt men, dat het vreemdelingsbesef verslapt. Ge hoort die belijders al zachtjesaan anders spreken. Het valt in.die „wereldsche" kringen toch wel mee. Aardige menschen. Gezellige toon. Heusch, men kan zich er wel thuis voelen.

Als ge het ziet, lezer, bij een belijder, herinner het u, dat de wet der zuigkracht daar heerscht. Herinner u, dat die belijder voor God en Zijn dienst verloren is — tenzij er iets bizonders gebeurt; wat maar zelden het geval is.

Het lied der vreemdelingschap is al lang vergeten.

En Satan lacht over de onnoozélheid van belijders, die meenen, dat men ongestraft met de wereld der zonde koketteeren kan.

Het lied der vreemdelingschap, lezer, moet beleefd, eer het contact wordt gezocht en gelegd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 mei 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

Het gesuste geweten.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 mei 1930

De Reformatie | 8 Pagina's