GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Albrecht Rodenbach. 23 Juni 1880 — 23 Juni 1930.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Albrecht Rodenbach. 23 Juni 1880 — 23 Juni 1930.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Er bestaat een machtige tegenstelling tusschen het prachtige Middeleeuwsche Vlaanderen èn het Vlaanderen van thans, dat onderdrukt en onmondig gehouden wordt.

Deze tegenstelling is een felle pijn voor iedere bewuste Vlaming, niet 't minst voor de Vlaamsche dichters. Albrecht Rodenbach, de vader der Vlaamsche Studentenbeweging is er schier door verteerd; hij heei^ het Vlaamsch intellect in de strijd geworpen, om van het oude Vlaanderen zooveel mogelijk te doen herworden: Vliegt de Blauwvoet —Storm op zee!

De Blauwvoeterij is met Rodenb'ach's naam verbonden ; zij' vond haar oorsprong in Roeselaere. Het was de reactie tegen de Fransche taal en geest in het college, die zich openbaarde, de neergedrukte veer, die plotseling lossprong. Zie hoe groote hoop hout een klein vuur aan brand steekt I „Vliegt de Blauwvoet — storm op Zee" was het aloude wachtwoord der Blauwvoeters uit Veumeambacht, was een paswoord uit De kerels van Vlaanderen. Het werd de seminaristen door de overheid verboden, deze spreuk te herhalen; eerst toen werd zei voor hen van 't hoogste gewicht. Wat niet hardop gezegd mocht worden, fluisterden de Vlaamschgezinde studenten elkaar in 't oor, ze gebaarden het met de hppen, ze hoestten het op de slaapzaal, het vervulde de coUege-zalen als een geest.

Neen, het was een geest, de geest van Vlaanderens heropstanding.

Het wachten was slechts op het moment. En dat moment kwam, te eerder, omdat de geestehjke overheid de dwaasheid had de Vlaamsche studentenbeweging te willen tegenwerken in plaats van haar te leiden. De uitbarsting der ontevredenheid vond plaats op het feest van de Overste, zomer 1875.

De inrichting van dit j^arlijksch feest was, als altijid, toevertrouwd aan de leedingen der poësisklasse. Rodenbach en de zijnen besloten, het feest op zijn Vlaamsch te vieren en twee Vlaamsche koren uit te voeren: „Het Lied der Vlaamsche zonen" en „Het lied der Dichters". Die heer Opziener stelde de leerlingen voor het alternatief: Fransch te zingen, of niet te zingen.

Rodenbach sprak de makkers geestdriftig toe:

„Geen Franschl Dan zingen we liever niet!"

Het feest ging door, maar de gasten vermaakten zich kwalijk. Surveillant Deprez zong een lustig Fransch liedje, om de stemming er ira te "krijgen. Het refrein: car ils sont cuirassiers zouden allen meezingen. Ze deden het, maar zonder vuur. Doch hoor, 'daar, aan gindsche kant bij' de Rodenbachianen:

Car nous sommes cuits Car nous soimmes cuits Car nous sommes cuits... assez...

Dat was het moment, de superior, die gemeenlijk rood was van wezen — zooals Rodenbaeli's broer schrijft — wierd purper en van alle kleuren, en liep weg. Die eigen avond was „De Vlaamsche teeuw" niet van de seminarielucht af en weerklonk te allen kant Albrecht's „Blauwvoet". Nóg had de opstand kunnen geleid, maar de Overste verklaarde _ zelf d: e oorlog aan de Vlaamsche geest, die in de door hem bestuurde jongeren ge^ varen was; de .professors werd verboden de 'studenten in hun beweging te steunen, de volgende dag werd Jules de Vos onmiddellijk uit het gesticht weggejaagd, zonder zelfs zijn gewezen makkers te 'mogen vaarwel zeggen. Rodenbach, die eveneens ernstig werd vermaand, wijdde Jules de Vos een hartstochtelijk lof-en strijddicht: De eerste martelaar. Hij beeldt daarin uit een tafereel uit vroeger eeuw, een moment uit de nooit volstred en strijd tusschen Klauwaarts en Lteliaarts: een kloek© kerel slaat te midden van de vlammen, de armen open, wankelend.

Ende hij die sterven ging een stonde Opende zijne oogen die verflauwden; en zij knielden allen rond hem zwijgend, en hun hoofden bogen en hij zei hun stervend: „Broeders, leve God en Vlaandren! in uw midden zal mijn ziele blijven binst het woelen van den slag en strijden; Sterker zal ik, ja, Vlaanderen strijden waar ik ga nu. Leve God en Vlaanderen!"

„Dit oproer — zegt Dr Leo van Euyvelde — heeft Rodenbach gewijd tot dichter der Vlaamsche studenten: toen werd hij zich bewust van zijn roeping om den opwekker te worden van het jonge Vlaamsche volk".

Berten Rodenbach heeft het terecht aldus begrepen, dat, wilde de Vlaamsche poëzie zich veredelen en verbreeden, het Vlaamsche volk eerst moest herleven, moest gecultiveerd worden, ontdaan van 'fransche smuk en slenters. Men heeft Rodenbach wel eens genoemd de Vlaamsche Perk, maar beide dichters verschillen te zeer, dan dat dit gerechtvaardigd zou zijn.

Geen natuurpoëzie, zelfbespiegeling, helder ópklinkende sonnetten treft men bij Berten aan, maar poëzie, „die — zegt Cyriel Verschaeve — die menschen schept en leven doet, vermits ze maar 'smenschen leven en geschiedenisse verbeelde".

Angstig schier was zijn blik naar de historie gericht: „In het verleden ging hij het groote Vlaanderen zoeken, vergrootte het nog en spreidde het voor de tijdgenooten bizonderlijk voor de jongelingen uit als een tafereel met verblindende en bedwelmende schittering".

Rodenbach Jjle^f daarmee ifl 'de hj'n. Wat heeft Gezelle niet gestudeerd in de geschiedenis, in het bizonder van Vlaanderens taal. En Hugo Verriest! Uit de eerste voordrachten van deze hoogvereerde meester haalde de vurige jongeling zijn eerste gedachten over de beweging, die hij ging versnellen en leiden, voordrachten over het grootsch verleden van Vlaanderen, Breydel en de Coninck, Artevelde en Yoens, Sneyssens. Al die helden door Verriest's meesterlijke schildering herleefd voor al zijn hoorders, veroverden in een enkel uur de warmste plaats in Rodenbach's hart. Talloos zijn de historische herinneringen, figuren en symbolen in Rodenbach's werk. Ge ontmoet er de fiere Gentenaren, die aan hertog-graiaf Filips om vrede smeekten, maar weigerden dit knielend te Hoen. Ge ontmoet er de Brugsche Macekliers, die de gevangen deken De Coninck verlosten. Ge ontmoet er Sneyssens, de vaanderik, die op een bloedige lijkenwal tegen tientallen vijanden stand hield en eindelijk meenzonk.

Door die heldendaden der vaideren te doen leven voor de nazaten van het vervallen en vernederde Vlaanderen in zijn dagen, heeft hij in tallooze lauwen, tragen en onverscihilligen, de oude klauwaartsgeest gewekt of versterkt en heeft hij, allereerst in de studentenwereld, maar daardoor en daajma ook in breede kringen daarbuiten de Vlaamsche strijd verscherpt en verdiept. Rodenbach's naam is een vaandel, een bazuinstoot, een wapenkreet geworden; Rodenbach heeft in zijn sterven meer vijanden geveld dan bij zijn leven.

Gij' waart, aldus een gedicht „Op den dood van onzen diepbetreurden dichter en vriend Albrecht Rodenbach" in „Rond den Heerd" van 4 Juli 1880:

Gij waart een man, bekwame ons arme vaderland te redden uit de schand waar het zoo diep gezonken was; Uw oog, waar men de vlaamsche fierheid las, sprak luide aan eikendeen van eeuwigen kamp en strijd voor 't ware en 't schoone aleen. Gij hadt een hert vol liefdegloed, een ziel, getemperd in het staal van vlaamschen heldenmoed, waar duizend droomen in bewogen die gij in machtige dichtertaal deedt leven voor onze bogen! ' De helden vdn ons groot verleden begraven in den nacht der tijden, lang vergeten, kost gij in roerend tafereel met wonderbare kracht herscheppen op 'ttooneel

Berten's wachtwoord, dat hij met bronzen stemme over de slapende Vlaamsche gouwen heeft uitgogild: „Wat Walsch is, valsch is! Vlaanderen de Leeuw!" is gehoord en heeft duizenden gewekt, en zij bidden het hun groote pionier na:

God onze Heer, eertijds loecht ge op Vlaanderen: 't bloeide on was groot op land en zee, ten heugen kamp voerd het zijn vaandelen, koningen schonk Vlaanderen den vree.

God onze Heer, schouwt op onze schanden Vlaanderens Maagd slaapt in haar vaan, hier wilt men 't Kruis uit hare handen, daar doemt men haar in uwen naam.

God onze Heer, wil 't jong diet aanhooren: wij zagen Vlaanderens schande en nood, en hand in hand w' hebben gezworen „Voor Recht en Eer" kampen tot den dood.

Lijk 'tGildenheir langs de Leiebanen, wij knielen neder voor 't gevecht: Sterk onzen Bond, zegen die vanen, zegen ons Roer, zegen ons Recht.

M. J. DEENDERTSE.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juni 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

Albrecht Rodenbach. 23 Juni 1880 — 23 Juni 1930.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juni 1930

De Reformatie | 8 Pagina's