GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het kerkgaan van onze Jonge kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het kerkgaan van onze Jonge kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een van de vragen, die reeds geruimen tijd op een antwoord wachten in deze rubriek, geldt het kerkgaan van onze jonge kinderen.

Bij „jonge" kinderen wordt dan gedacht aan knapen en meisjes van zoo ongeveer 5 tot 12 jaar. En de vraag is, of kinderen van dezen leeftijd des Zondags reeds tweemaal met 'hun ouders ter kerk behooren te gaan, en of de ouders hun dat als een plicht moeten voorhouden en opleggen; 5f dat het, met het oog op het bevattingsvermogen der kinderen, dat op een preek nog niet berekend is, en op het gevaar om tegenzin tegen het kerkgaan bij hen op te wekken, of het anders tot een sleur te doen worden — beter is met het ter kerk gaan wat te geven en te nemen, en ze althans, inj)laats van ze mee te nemen naar den tweeden dienst, de Zondagsschool te doen bezoeken.

Deze vraag heeft zeker niet de verdienste van een nieuwe kwestie aan de orde te stellen.

Ze is ouder dan de oudste onder ons. Ze werd duizendmaal beantwoord, en staat toch nog aldoor op de dagorde.

Het beste bewijs, dat er geen categorisch, geen absoluut, voor allen en onder alle omstandigheden geldend antwoord op is te geven.

Dergelijke volstrekte antwoorden hebben we, strikt genomen, alleen op vragen betreffende dingen die God de Heere ons in de Heilige Schrift met zooveel woorden, klaar en duidelijk, heeft geopenbaard. Want zoodra we er zonder gevolgtrekking uit het geopenbaarde niet kunnen komen, blijken, vooral in ónzen tijd, weinig bruggetjes zóó kort en zóó stevig dat niemand het noodig vindt, er een waarschuwingsbord of althans een vraagteeken bij te zetten.

Ook ten opzichte van het kerl^aan onzer jonge kinderen, vinden we in Gods Woord geen uitdrukkelijk voorschrift.

Men heeft er wel een willen lezen in het bevel des Heeren aan Juda (Joel 2:16): Verzamelt het volk, heiligt de gemeente, vergadert de oudsten.

verzamelt de kinderkens en die de barsten zuigen" enz. Maar in de eerste plaats bewijst reeds het uitdrukkelijk bevel des Heeren, ook de Jonge en zelfs de jongste kinderen in deze samenkomst des volks te brengen, dat we bier niet met een regel, maar met een uitzondering op den regel te doen hebben. In de tweede plaats zet het Woord Gods door Joel dit ongewone bevel rechtstreeks in verband met het geheel bizondere karakter der voorgeschreven volksvergadering, als een samenkomst tot verootmoediging voor Gods aangezicht. En in de derde plaats aanvaarden zij, die een beroep op dit woord voor de verplichting der ouders onder ons, om jonge kinderen als waarover het hier gaat, bij eiken dienst mee naar de kerk te nemen, zelven niet het gebod, dat ze er in willen lezen, omdat ze juist voor die groep van kinderen die hier met name genoemd wordt: de zuigelingen, gewoon zijn een uitzondering te maken.

Anderen hebben gezegd: Goed; een uitdrukkelijk gebod Gods mag er dan op dit punt al niet zijn, maar naar de Schrift behooren onze kinderen tot de kerk des Heeren; en als ze tot.de kerk behooren, dan hooren ze ook in elke samenkomst der gemeente.

De praemisse dezer redeneering is ongetwijfeld juist: onze kinderen behooren inderdaad tot de gemeente. Doch dat men zelf de gevolgtrekking niet dwingend acht, blijkt alweer üit het feit, dat men de allerjongste kinderen nóóit meeneemt naar de kerk, en die men doorgaans wèl meeneemt toch bij bepaalde samenkomsten der gemeente — zooals b.v. die, waarin de jaar-verslagen van kerkedienst en armenzorg uitgebracht en allerlei andere mededeelingen aangaande het kerkelijke leven gedaan worden — thuis laat.

Ookhistorisch geeft de Schrift ons hier geen licht.

De Apostelen vergeten wel niet, in sommige hunner brieven óók aan de kinderen te denken, en de Apostel Paulus richt tot de ouders wel menig vermaan ten opzichte van hun opvoeding — doch nergens ontdelcken we in het leven der christelijke kerk in den tijd der Apostelen een spoor van de gewoonte, om de kinderen de samenkomsten te doen hijwonen, en nergens vinden we bij de Apostelen iets dat gelijkt op een vermaan om het te doen.

Bij het zoeken van een antwoord op de vraag die ons bezig houdt, zijn we derhalve aangewezen op algemeene beginselen.

Die algemeene beginselen zijn: Ie de verhouding onzer kinderen tot de kerk des Heeren, en 2e karakter en doel van de samenkomsten der gemeente.

De verhouding onzer kinderen tot de kerk is daarbij van de eerste orde.

Van haar moeten we uitgaan.

Hebben onze kleinen met de kerk des Heeren niets van doen — .dan steekt er weinig of geen belang in de vraag, of we ze al of niet zullen meenemen naar haar samenkomsten, tenzij dan als een vraag van utiliteit. Van een verplichting om ze er te brengen zou dan — behalve ook al weer uit utiliteitsoogpunt — in elk geval geen sprake vallen.

Maar heel anders komen de dingen vóór ons te staan, als onze kinderen wèl tot de kerk behooren. In dat geval behooren ze in principe ook in de samenkomsten der gemeente'. Hebben ze van Godswege recht om daar te zijn, en legt dit recht onzer kinderen op' ons, hun ouders, de heilige verplichting, om zooveel mogelijk te zorgen, dat ze er kómen.

Dan móéten ze er zijn —• tenzij er gegevens zijn, die hun vooralsnog praktisch ontzeggen, wat hun in principe toekomt. En die gegevens moeten dan liggen in de kinderen zèlven in verband met karakter en doel van de samenkomsten der gemeente. In hun kinderleeftijd, en wat daarmee samenhangt, moet dan een verhindering liggen, om deel te nemen aan wat de gemeente in haar samenkomsten dóét, en deel te hebben aan wat ze er van 's Heeren wege ontvangt.

Natuurlijk is dit dan niet bedoeld in volstrekten zin, d.w.z. zóó, als zouden onze kinderen niet mee op mogen gaan, zoolang er ook maar iets was in de godsdienstige handelingen der gemeente, waaraan ze nog niet met volle bewustheid en op de meest ideale wijze deelnemen kunnen; en zoolang ze niet gebleken zijn, in staat te wezen, om deel te erlangen aan alles wat Christus naar zijn instelling en belofte zijn volk in hun wettige samenkomsten heeft beloofd.

Want wanneer zouden we onze kinderen kunnen meenemen naar de kerk, zoo ze aan dezen dubbelen eisch moesten voldoen? Dan zouden er nog wel andere dan de jonge kinderen thuis moeten blijven. Dan zou de vraag geen lééf tij ds-vraag meer zijn. Ook niet enkel een vraag van natuurlijke ontwikkeling. Dan zou ze een kwestie van gelóóf en van godsvrucht warden. Méér nog: dan zou een hoogere trap van genade dan nu de meeste van Gods kinderen bereiken, voorwaarde worden voor den kerkgang. Dan zouden de kinderen niet alleen thuis moeten blijven, maar ook de óüders. En geen waarlijk godvruchtige vader of moeder zou den moed vinden om een plaats voor zich in de samenkomsten der gemeente te zoeken.

Niet positief, maar negatief moet — in erkenning van de saamhoorigheid der kinderen met de kerk — de vraag gesteld: Niet: is er bekwaamheid tot dit en vatbaarheid voor dat? Maar: Is er verhindering?

En dan bedenke men, dat ook die vraag naar verhindering niet zóó mag gesteld, dat zoo er bij een kind ook maar iets aan de natuurlijke bekwaamheid of vatbaarheid zou ontbreken — dat weinige en eenige het dan al zou moeten uitsluiten van de samenkomsten.

In dat geval zouden alleen onze volwassen zoons en dochters met ons ter kerk mogen gaan. En zij allen? En wij zelven?

Het bewust deelnemen aan elk deel van den dienst eischt reeds in natuurlijk opzicht zoo ontzaglijk veel — dat juist de beste, d.w.z. de ernstigste kerkgangers gedurig weer over wat ze er in tekort schieten, zich schamen.

Zien we nu, wat karakter en doel onzer kerkekelijke samenkomsten is, en in hoever onze jonge kinderen er al of niet door uitgesloten worden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 mei 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

Het kerkgaan van onze Jonge kinderen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 mei 1931

De Reformatie | 8 Pagina's