GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Hemelvaartszangen van Jacob Revius.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hemelvaartszangen van Jacob Revius.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Men zal zich misschien herinneren, hoe ik eenige maanden geleden (in 't nummer van 23 Januari 1.1.) besproken heb de uitgave van Jacob Revius' „Over-IJsselsche Sangen en Dichten", door den bewerker. Dr W. A. P. Smit, genoemd „het epos der Godsgeschiedenis".

Dit eerste deel — want een tweede, dat de uitgave van Revius' werken completeert zal eerlang volgen — bevat twee boeken. Ik heb daarop gewezen in het genoemde artikel en daarbij ook het rerband aangegeven, dat tusschen deze twee ^„boeken" bestaat. Immers, het eerste boek handelt over des menschen schuldstaat voor God tengevolge van den zondeval en de ontluistering' van Gods schepping, het tweede over de verzoening, die in Christus geschonken is en over de vruchten van Zijn middelaarswerk in het hart en het leven der geloovigen.

Naar dit hoofdthema vinden we in dit tweede boek achtereenvolgens gedichten over Christus' geboorte, besnijdenis en doop, over Zijn omwandeling op aarde. Zijn lijden, sterven, opstanding, hemelvaart, „een wonderschoone cyclus van verzen" zooals ik schreef in het artikel van 23 Januari „die gedragen worden door de trillende tonen van liefde en dankbaarheid". Daarbij sluiten dan aan een Pinksterzang, gedichten over eenige belangrijke momenten uit de Handelingen der Apostelen en toepassingen op de practijk van het Christelijk leven (vernieuwing, geloof, bekeering, het kindschap Gods, Rechtvaardigheid, de Gemeente en haar ambtsdragers, enz. Het slot van dit tweede boek vormt het uitvoerige dichtwerk „Laatste Oordeel", dat ik in het vorige verband reeds heb genoemd.

De gelegenheid van den tijd brengt mij alsvanzelf dit „boek" in de gedachten. Het is gewoonte, dat we bij de christelijke feestdagen in deze rubriek mede de feestklanken doen hooren en nu ik dus weer voor een desbetreffende keuze sta neem ik gaarne de Hemelvaartspoëzie van Reyius over. Tegelijk heb ik daarin een aanleiding, om nog eens iets uit deze waardevolle, zuiver Calvinistische poëzie te citeeren.

Ik vond in dezen bundel drie Hemelvaartszangen en, daarbij aansluitend, een gedicht over Christus' zitten ter Rechterhand Gods. Dit viertal wil ik dan in dit artikel weergeven, om in het volgende nummer, vlak voor Pinksteren, Revius' Pinksterlied af te schrijven.

Het eerste Hemelvaartsvers luidt aldus:

Elias was alree int hemels hof geseten

Als hem wt misverstant de kinders der-propheten Noch sonder onderlaet i) na-trachten 2) hier benee'n Door bosschen, berch en dal drie dagen achter een, Maer alsse te vergeefs lang' hadden lopen swerven Sij sagen op het lest dat sy hem mosten derven En keerden wederom te huyswaert, moe en mat. 'T verdwaelde Christendom gaet noch denselven pat: Want Christus is voorlang' ten hemel opgestegen. Noch soeckt men hem alhier op ongebaende wegen. Of in een enge slot"), of in een verre lant*). En meest in broot en wijn 5), die doch ter rechterhantj Sijns Vaders is verhoocht, daer soecken hem sijn vrinden. En die hem elders soeckt en sal hem nergens vinden.

Het tweede, echt in den trant der mystiek, spreekt den ten hemel gevaren Heiland aan:

Ten hemel vaerdy op, o Jesu, om een stede Voor my int paradijs by u te maken rede. En ick leg' hier alsnoch (en isset niet een schant? ) En denck niet aen myn buys noch aen myni vaderlant.

Ick heb alree geleeft veel langer als mijn Heere, 'T is immer eenmael tijt '^) dat ik mij opwaerts keere, O siele, vliecht omhooch, o aerde neemt het lijf. WantJesus, dunckt mij, roept waer ick so lange blijf.

Het derde vers, eveneens in den allocutie-, den aanspraak-vorm, richt zich tot den Vader met het:

Ghy hebt van ons een pant ten hemel opgenomen, Ghy laet tot ons een pant weer van den hemel komen.

Het pant dat ghy ons naemt was onse vleys en bloet, net pant dat ghy ons gaeft was uwen trooster soet.

Het pant dat ghy ons naemt seyt dat w; y na het • sterven De plaets die ghy besit in vrede sullen erven.

De plaets die ghy besit in vrede sullen erven. Het pant dat ghy ons gaeft betuyget dat gewis De volheyt uwes Geests ons toebereydet is.

De volheyt uwes Geests ons toebereydet is. Weest vrolijck vleys en bloet, dewijl het eeuwicb leven

U in u O'verhooft') soo sèker is gegeven.

Men behoeft niet een bijzondere kenner van de IVe eeuwsche stichtelijke poëzie te zijn om haar hier aanstonds te herkennen. Er is die eigenaardige mystieke inslag, die steeds zich richt op de tegenstelling gij — ik; er is dat typisch didactische, dat aan het belijden tegelijk altijd het karakter geeft van leeren; er is die neiging tot woordspeling en vernuftig werken met tweeërlei beteekenis. Zoo is immers ook het werk van De Decker, Willem Sluyter, Jodocus van Lodensteyn.

En wanneer men deze „Over-IJsselsche Sangen en Dichten" aandachtig gelezen heeft herkent men hier óók den dichter Revius. Hem teekent immers, naast wat er is aan algemeene karakteristiek, een zekere dogmatische wijze van stofbehandeling verweven door het mystieke, een altijd toepassen van de feiten der Godsopenbaring op het persoonlijk leven van den christen met accentueering van diens tekortkomingen of diens niet voldoende verstaan welke rijkdom hem geschonken is.

Het gedicht, dat bij dit drietal behoort, over Christus' zitten ter Rechterhand Gods, is op het eerste gezicht geheel op woorden-spel gebaseerd. Maar geeft men nauwkeuriger acht op wat er aan bedoelen achter staat, dan ziet men, zooals dat bij Huygens steeds het geval is, dat toch de essentiëele gedachte van het onderwerp volkomen tot haar recht komt.

De Vader in den Soon, de Soon is in den Vader.

Die beide sijn maer een, sy heerschen oock te gader.

De Vader van den Soon is 't eeuwige begin.

De Soone is daerom in hoocheyt niet te min.

De Soon ter rechterhant sijns Vaders is verheven.

Den Vader is daerom de slincker niet gegeven.

O wonder ongehoort, en lycheweH) gewis. Dat een ter rechter en ter slincker geen en is.

Het zitten ter rechterhand des Vaders is teeken, dat den Zoon heerschappij is gegeven. Maar daarom is de Vader niet de mindere. De Vader is aan den Zoon, de Zoon aan den Vader gelijk. Juist dat de Zoon ter rechterhand des Vaders is gezeten en geen ter linkerzijde is, bewijst dat. Dus wordt hier de eigenlijke inhoud van het zitten ter rechterhand: de eenheid van het Goddelijk Wezen, metterdaad aangegeven.

Zoo dicht Revius over Christus' Hemelvaart en de beteekenis daarvan.

Daarnaast plaatst hij dan zijn Pinksterzang, die ik in het volgend artikel hoop te citeeren.


1) sonder onderlaet = zonder ophouden.

2) na-trachten = najoegen, zochten.

3) slot = kloostercel.

4) bij het maken van een pelgrimstocht.

5) in de Mis volgens de leer der transsubstantiatie.

6) het is hoog tijd.

7) het is hoog tijd. ') overhooft = overste, n.l. Christus.

8) evenwel.

Deze verklaringen zijn door Dr Smit aan den voet der bladzijden gegeven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 mei 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

Hemelvaartszangen van Jacob Revius.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 mei 1931

De Reformatie | 8 Pagina's