GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De verbondslijn bewaard.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De verbondslijn bewaard.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Josia was acht jaar oud toen hij Koning werd, en regeerde één en dertig jaar te Jeruzalem.En hij deed dat recht was in de oogen des Heeren, en wandelde in de wegen zijns vaders David en week niet af ter rechter, noch ter linkerhand. 2 Kron. 34:1, 2.

Een lichtende gestalte is de jonge koning Josia. Zóó, als bij het donkeren van de avond de avondster haar vriendelijke stralen laat schijnen — zóó is Josia. De avond valt over Juda. Donkere wolken

pakkea zich samen over het rijk. Niet alleen in politieke zin. Want wel nadert het Assyrische onweer van ver. Wel maakt zich het herwaakte Assyrië gereed, heel West-Azië, ook Juda, te vermeesteren. Wel zal binnen een halve eeuw Babel het rijk in smadelijke ballingschap voeren, waarin het zeventig jaar lang zuchten zal.

Maar de ergste donkerheid is dat nog niet. Zonde maakt het donker. En het duister van de zondenacht valt over Juda heen. Het is in Juda nacht in godsdienstige zin. Afval en goddeloosheid grijpen schrikbarend om zich heen. Het volk is verzonken in afgoderij en beeldendienst. In stad en land vreet het zedelijk en religieus bederf voort.

Zóó is de tijd op het oogenblik waarop dit woord van Kronieken ons verplaatst. En in die tijd beklimt Josia de troon in Juda. Een kind nog maar. Acht jaar oud als hij koning wordt. Maar reeds in het achtste jaar van zijn regeering bleek, dat de vreeze des Heeren woonde in zijn jonge ziel. Midden in de afval zit in Jeruzalem een koning op de troon, die zich niet schaamt, den Heere te zoeken, der vaderen God.

Dit is een bewijs van moedige godsvrucht. Men lacht in Jeruzalem onder de rijksgrooten en hofedelen over godsvrucht en vroomheid. In het ge-'iieim maakt men zich vroolijk met de vreeze des Heeren bij den jongen koning. In zijn jonge jaren, waarin het immers tijd is om te genieten van het mooie jonge leven, verkniest Mj zich met vroomheid, met psalmen en met de Wet des Heeren. Men is maar eenmaal jong, maar het is, of koning Josia het niet begrijpt en zijn mooie zonnige jeugd maar vergooien wil met de ouderwetsche dienst van Jehova.

Moedige godsvrucht. Midden in de uitbrekende goddeloosheid van zijn dagen durft Josia dienen der vaderen God. Zóó is Josia een voorbeeld in de dagen van afval en ontrouw. _„Die Mij belijden zal voor de menschen zal ik ook belijden voor Mijn Vader die in de hemelen is", heeft onze Heere gezegd. Maar ik weet niet of al onze jonge en oude menschen wel zoo moedig uitkomen voor hun belijdenis en voor hun God als Josia deed.

Een jongeling als deze jonge koning roept ons toe .„Weest getrouw".

De vroomheid van koning Josia verwondert ook nog in ander opzicht. Hij is immers de zoon en opvolger van den goddeloozen Amon. In schrikkelijke goddeloosheid is hij zijn volk voorgegaan. „Hij deed dat kwaad was in de oogen des Heeren, ; g6lijk als zijn vader Manasse _gedaan had, " schrijft diO geschiedschrijver in het voxige hoofdstuk. Maar zijn schuld was meer dan die van Manasse, want hij vernederde zich niet voor het aangezicht des Heeren, gelijk Manasse zijn vader zich vernederd had, maar deze Amon vermenigvuldigde de schuld." Hij is ver van God afgezworven en heeft Hem met beslistheid de rug toegekeerd.

En als dan zijn zoon Josia de troon beklimt, wordt hij een wonder Gods, want hij wandelde in de wegen zijns vaders Davids en week niet af ter rechter-noch ter linkerhand. De vader doolde weg van den God des Verbonds en de zoon keert terug.

Daarin wordt openbaar een gedurig weerkeerend verschijnsel. Daarin is een gebeuren, dat in een formule kan worden gezegd: De afgebroken verbondslijn wordt hersteld. Het tweede of het derde geslacht keert weer.

Genade is geen erfgoed, maar afval en verloren gaan is het nog minder. Daar zwerven er weg uit de kringen van het Verbond der genade. Ze keeren God de rug toe en gaan de wereld in. Men weet het geval. Men kent de man of de vrouw. In openbaar ongeloof leven ze. Misschien in uitbrekende zonde als Amon. En sommigen weten nog dat ze vrome ouders hadden. Dat ze kinderen zijn van het Verbond der genade. Dat er vroeger verwachting van hen was. Maar later zwierven ze weg. Gods genade is souverein. Hij ontfermt zich over wie Hij wil.

Maar een kind of een kleinkind keeren weer terug. De zoon van den goddeloozen Amon is Josia. Achaz werd gevolgd door den vromen Hiskia. In het kind van Jerobeam werd reeds iets goeds voor den Heere gevonden.

Een verschijnsel, dat telkens weer is op te merken. Het is de verbondslijn die daar is te zien. D© Heere gedenkt Zijn verbond in eeuwigheid. We zien het steeds weer. Daar komt iemand midden uit de wereld tot bekeering. Vroeger bekommerde hij zich om God noch gebod. En dan komt hij door een ander middel tot bekeering en geloof en hij doet belijdenis des geloofs en wordt een sierlijk lid der ^gemeente. Midden uit de wereld kwam hij, ja. Maar als men even informeert naar zijn familie en zijn afkomst, blijkt soms het wonderlijke verschijnsel: hij had nog een vrome moeder of godvreezende grootouders. De Heere gedenkt in eeuwigheid aan Zijn verbond.

Zóó sterk is die verbondslijn, dat nog na twee of drie geslachten de kinderen van menschen, die geheel de wereld waren ingegaan, terugkeeren tot den God der vaderen.

Als dat zoo is, mogen ouders ook lang hoop hebben VOOT kinderen die wegzwerven. Het is hïsrd en bitter, bij het opgroeien een of meer te zien, die geen lust toonen te hebben in de dienst des Heeren. Maar niet te snel behoeven de ouders zulk een kind als verloren te beschouwen. De verbondslijn is sterker dan wij vermoeden.

En als iemand weggaat, de wereld in — God is vrijmachtig. Souverein. Wie zal tot Hem zeggen: „Wat doet Gij? " Maar dan nog gedenkt Hij Zijn verbond. Want uit het tweede of het derde geslacht keert misschien iemand terug.

Zóó, als Josia, de zoon van den goddeloozen Amon, den Heere reeds zocht als kind. En later bleef hij getrouw aan zijn eens gedane keus.

De verbondslijn kwam in het volgende geslacht weer schitterend te voorschijn. Tot zaligheid van Josia. Tot roem van de verbondstrouw des Heeren. Als vervulling van het Psalmwoord:

Hij zal 't verbond Met hen in eeuwigheid bewaren.

O. B.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juni 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

De verbondslijn bewaard.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juni 1931

De Reformatie | 8 Pagina's