GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Evangelisatie-motieven uit de werken van Mevrouw Bosboom-Toussaint.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Evangelisatie-motieven uit de werken van Mevrouw Bosboom-Toussaint.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

De eiscb der bekeering afgewezen.

I.

Gelijk bij het aanschouwen van Bosboom's protestantsche bedehuizen, schrijft Busken Huet, zoo gevoelt de lezer van de romans van des schilders echtgenoot zich de gevangene van iets machtigs en hoogs, i) Waarin dat machtige en hooge bestaat beschrijft IProf. J. Prinsen aldus: „Haar werk is echt en eerlijk geboren uit den drang naar schoonheid, maar drang naar schoonheid, die samensmelt met haar geloof. Dit vormt de groote didactiek van haar werk. Zoo kan zij haar voltooiden arbeid dankend on biddend opdragfen aan God." ^)

Dit moge ons blijken, als wij ©enige Evamgejisatie-motieven uit haar geschriften aangeven. Deze eerste proeve is ontleend aan het tweede deel vaa haar Gideon Florensz, Hoofdstuk XXH, •") dat op aangrijpende wijze teekent de laatste ontmoeting van Ada Rueel met Nicolaas de Maulde in den kerker. Het brajidpunt humier samenspreking wordt in het opschrift van dit artikel aangegeven.

De jonge baron Nicolaas de Maulde, zoon vaii den heere Mansart, was ter dood veroordeeld vanwege hoogverraad tegen de belangen van Holland.

Zijn gevangenneming bracht in Leiden zeer groote opschudding teweeg, en lokte bij velen ontboezemingen van beklag en spijt uit. Boven alle anderen was het hart van Ada Rueel, zuster van een der rechters over de Maulde. met diepe deernis over hem vervuld. Tusschen Ada en Nicolaas was tevoren een bijzondere liefdesbotrekking, die door hem op trouwelooze wijze verbroken was. Niettegenstaande deze nog altijd pijndoende brouk, was haar hart op het diepst geschokt door zijn gevangenneming; en een onweerstaanbare drang leefde in haar ziel, den ongelukkige in zijn gevangenschap te bezoeken.

Haar broeder, Wijndrik, ofschoon hij haar dien uiterst zwaren tocht had ontraden, vergezelde haar. Zij wisten, dat zij in die gevangenkamer niets anders zouden vinden dan troostelooze wanhoop of doffe afmatting. „De muren, die don eenzame omsloten, hadden kreten en klachten weergalmd, die wel uitingen waren van het diepste des harten, maar die niet opgingen tot God, omdat ze niet tot Hem werden opgezonden. Want niet iedere angstkreet der ziel over verloren begoochelingen, over eigen, dwaasheid, over een uitkomst, waarvoor men siddert en die men toch niet weet te ontgaan, al is die kreet ook geuit onder aanroeping Gods, is een bede aan Hem, een zoeken van Hem. O p gedachtenlooze klanken antwoordt de Heer© niot."

Toen de gevangene den tijd zijner terechtstelling wist, was de schrik des doods hem om het hart geslagen, en maakte hem bijkans tot een stervende. Het schrikkelijke vooruitzicht van een lijdelijken dood 'door de hand van den schorprechter kon de dappere krijgsman onmogelijk dragen.

Maar hij hoopte nog op den invloed en den sterken aandrang zijner vrienden, op zijn berouw en bekentenis van schuld, op zijn jeugd... en

waarop hoopte hij niet al!... Slechts op Ada hoopte hij niet. En toch, op eens stond zij daar voor hem,

„Een plotselinge gloed vloog over zijn doodsbleek gelaat, toen. zijn oog viel op de vrouwengestalte in zijn gevangenkamer. Zijn doffe blik verlevendigde zich. In de meening, dat het Maria de Brimeux, nu zijn „zoogenaamde"' minnares was, liep hij met uitgestrekte armen op haar toe, hartstochtelijk roepend: „Maria, Maria! dat is hoopl dat is leven, dat gij tot mij komt!"

Maar Ada trad terug en hief schielijk haar sluier < .»p, zonder iets te zeggen. Als verplet stortte hij zich aan haar voeten; zijn hocfd raakte den grond; hg hief het niet op om haar aan te zien, terwijl eeii gesmoord „Vergiffenis!" aan zijn lippen ontgleed.

De arme Ada was doo* den eersten indruk zóó geschokt, dat zij niets kon antwoorden. Haar broeder schoot haastig toe en leidde haar naar een stoel. Daarna vermaande hij den gevangene toch t» trachten naar wat voegelijke kalmte.

— „Gij hier, Rueel! Gij, mijn rechter! — Ja, omdat mijn zuster het wilde, die ver-L'; ingde.; .u .een - woord te spreken tot afscheid.

--Tot afscheid^ altijd tot afscheid. Iedereen en alles spreekt mij hier van heengaan, van sterven, alsof zij meenden, dat dit mij licht valt! En God weet, ik kan nog niet, ik ben nog niet vaardig. Ben ik dan een uitgeleefd man in mijn twintigste jaar, dat ze mij schrappen uit de rij der levenden?

— Rueel gaf den rampzalige tenantwoord: overdenk de vertroosting van den godsdienst, en aanmerk, dat een goed einde...

— Altijd mot hun einde! Als gij niet hier zijt, fjan mij liulp en redding te bieden, ga, en laat mij met mijn wanhoop alléén.

't Was nu, dat Ada zich oprichtte. Met zachte, snelle schreden ging zij tot hem, en even zijn schouders aanrakend met den top van haar vingers, zeide zij vleiend:

Zoo zendt gij mij toch niet weg, Nicolaas! want ik kom u niet spreken van afscheid, maar van behoud, van redding, van leven!

En zij hief de gevouwen handen naar hem op, zacht smeekend: Wilt gij dat niet, Nicolaas? Maar hij zuchtte diep 'en schudde somber het hoofd

— „Dan kunnen wij gaan! sprak Rueel, zich bij zgn zuster voegende.

— Voorwaar neen! zeide Ada kalm, maar ernstig, ik blijf nog, om n dien vrede te helpen zoeken, die den priljkel des doods wegneemt, en dat leven to vinden, waardoor men zal leven, al is men ook gestorven: "....

Wijl zij meende, dat, als hien met een stervende had te spreken over zijn eeuwige belangen, èlk getuige te veel was, verzoclit zij Wijndrik heen te gaan. Deze liet hen nu, ofschoon noode, samen.

„Men kan zich indenken, wat deze vrouw aan dien man in den laatsten avond van zijn leven in, Christus' naam had te zeggen.

Het ontbrak haar niet aan vastheid des geloofs, noch aan vurigen ijver, noch aan dien ernst der Christelijke liefde, die innige teederheid aan volkomen getrouwheid weet te paren. Maar de ongelukkige wist de boodschap des heils, de woorden des vredes niet te verstaan, hoe klaar en eenvoudig ook aan hem voorgedragen. Met schuw opzien dacht hij aan de eeuwigheid, maar hij had O'ver de ontzaglijke eeuwigheid zich niet dan zeer onbestemde begrippen gevo-rmd, of eigenlijk had hij daarover nooit met volkomen ernst en geloovige belangstelling nagedacht.

„Daar is een zin om te verstaan de dingen, die van boven zijn, en die zin ontbrak den ongelukkigen jonkman, of wel, hij had dien verstomd en verachteloosd in een leven, gewijd aan de oppervlalikige genietingen der zinnen en der zinnelijkheid, en wat hij niet verstond, kon hij oot niet aannemen, niet zóó aannemen althans, dat het bij hem van wezenlijke kracht kon zijn.

„Naast de boodschap des heils stond de vordering der bekeering en voor deze bleef de jonge edelman allermeest doof. Hij bekende schuld te hebben tegen Ada, tegen de Heeren Staten, maar legen God, • neen, dat was een aJ te duistere opvatting van zijn levenswandel! Tegen God had hij geen schuld. Hij was geen groot zondaar, dat hij zich behoefde te bekeeren; hij was noch spotter, noch huichelaar; hij was een goed bloedverwant geweest, een goed vriend, een edelmoedig vijand zelfs... hij had zijn zonden en zijn zwakheden gehad, dat was zoo; hij had geleefd zooals ieder jonkman van zijn tijd, maar iedereen kon ook niet leven als Doctor Gideon Florensz, en als Ada Rueel; vroom was hij niet, en hij zou het in deze laatste ure ook wel niet worden! Het zou wel hard zijn, zoo hij daarom uitgesloten moest wezen van de goedertierenheid Gods, en het was wreed van Ada, dat zij hem in dezen, juist in dezen stond nog kwam ontrusten met de mogelijkheid van zulke uitsluiting!

„Zoo was het. Ooren hebbende, hooren zij niet, oogen hebbende zien zij niet!

Het is zoo. Hij die der dooven ooren opent, en de blinden doet zien, kon ook dezen blinde naar de ziel een plotseling inzicht geven op zichzelven, en tot een opzien brengen tot Hem, dat genoeg was voor zijn redding. Zoodramenhettusschentreden stelt van Gods onwederstande-1 ijke genade, zijn alle hoogten geëffend en all© sterkten geslecht. Ook heeft geen menschenoog kurmen bespieden, wat er nog in dat menschenhart is omgegaan éér het scherpe zwaard den levensdraad afsneed; maar dit bedoelen wij, d© indrukken en dwalingen van geheel een leven, den sterken wederstand, die er school in dit zwakke gemoed tegen den weg des Heils, haar flauwheid, haar dorheid waren hindernissen, niet te overwinnen door menschelijke toespraak."

En zoo moest Ada Rueel van den zielsgeliefde scheiden voor het leven, met de schrijnende droefheid in het hart, dat zij hem tot niets nut was geweest dan tot eenige afleiding en eenige vluchtige • opheffing uit zijn gezonkenheid, en dat zij toch eigenlijk niets VOOT hem vermocht, dan... hem zegenen en opdragen aan den Heere.

Met diepe smart keerde zij huiswaarts, doch 'in het besef: wat menschen vermochten, is voor hem gedaan!

De geweldig© emotie had haar toch reeds gebroken krachten geheel uitgeput. Nog vóór de Mauld© het schavot beklom was zij „ingegaan tot de onverstoorbare ruste". Heemstede.

J. P. TAZELAAR.


1) Litterarische Fantasiën en Kritieken, Deel II, blz. 82.

2) Handboelc tot de Nederl. letterkundige Geschiedenis, blz. 608.

3) Uitgave D. Bolle, Rotterdam. • ••' . - "-.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 februari 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Evangelisatie-motieven uit de werken van Mevrouw Bosboom-Toussaint.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 februari 1932

De Reformatie | 8 Pagina's