GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Evangelisatie-motieven uit de werken van Mevrouw Boshoom-Toussaint.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Evangelisatie-motieven uit de werken van Mevrouw Boshoom-Toussaint.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Alles tevergeefs!

IV.

Al had Willem van Aelst onder de vele waarschuwingen zich lichtzinnig en weerspannig betoond, toch bleven Claxa en Geertje zich aldoor ernstig beraden, op welke wijze zij hem haar christelijke liefde konden toonen.

In het tot vertrouwen aanlokkende schemeruur tegenover elkander gezeten, spraJc Clara:

„Zie, juffrouw Geertje! gij weet nu alles wat ik voor dien man had willen zijn, alles, wat ik ook gepoogd heb maar zonder slagen. Kon ik meer voor hem doen? Had ik anders moeten handelen, oordeel zelve."

„Naar mijn gevoelen had mevrouw in dezen niet anders kunnen handelen, en kan met gerustheid zeggen, dat het haar schuld niet is, zoo die maii dus eigenwillig zich in ellende heeft gestort; maar dat geeft, het zij met uw verlof gezegd, nog geen vrijheid, om te onderlaten wat er nog zou kunnen gedaan worden ....

Hij heeft toevallen die hem overrassen, naar zijn eigen bekentenis, als hij daarop het minst verdacht is; hij kan. in zoo'n toeval blijven, en dat oen man als deze! die de spraak der conscientie niet meer schijnt te verstaan, althans opgehouden heeft daarnaar te luisteren, dat is me duidelijk gebleken in de wijze waarop hij spreekt van zijn eigen dood, niet als die eenigszins het oordeel vreest, noch als een christen die door 'tgeloove de vreeze des doods en des oordeels heeft overwonnen; maar simpellijk als een ongeluk, dat hem te eeniger tijd staat te overkomen, waar hij niets tegen veimag, maar waar hij ook niets van wacht noeh hoopt, alleen rekenende op de ruste der vergetelheid of der vernietiging. Is dat een staat daarin men een zieke mag laten rusten, kan men den naaste dus overlaten aan zichzelven, om weg te sterven als de onredelijke dieren of erger nog — want stomme dieren hebben geen zonde en hebben geen ziele te verliezen — maar als een heiden, die eigenwillig de duisternis heeft gekozen, daar hijl in 't licht had kunnen wandelen? "

„Moeten niet wij, die de schrikkehjke beteekenis keun& n van een eeuwigheid zonder ho_pe, van een ziel die verloren gaat, moeten niet wij het uiterste dcen olm hem den blinddoek van de'oogen te rukken, zijn conscientie voor te lichten, en hem in onrust te brengen over zichzelven eer het te laat is, eer die vreeze des doods over hem komt, waarin hij den Heere zou zoeken en niet vinden."

„En nog, welke beteekenis heeft ook veelal dat zoeken onder de angsten der doodsvreeze? Het is waar, alle dingen zijn mogelijk bij God, ook dat een weerspannige inga nog in zijn laatste ure, maar toch, wellieve zuster! ik hechte niet veel, ik bouwe zeer weinig op 'sterfbedsbefceeringen."

„Alzoo ik te eer is het aan ons om te doen wat onze hand vindt om te doen, vóór het tot dit laatste gekomen is."

Dit ernstig vooimemen deed beide vrouwen, die .., in zusterlijke gelijkheid het hart voor elkaar hadden uitgestort" tot elkaar spreken: „Wij' zullen samen gaan, niet waar? " Maar weldra vernamen zij dat op dien avond de lustige broeders vain t schildersgilde hun ouden confrater kwamen begroeten en huldigen. Er was reeds een druk gewoel op straat. Dit deed de vro'uwen op haar weg terugkeeren. „Voor 't geen sinjeur van Aelst ^11 ik met elkaar tei bespreken hadden, " zei Geertje, „is het nu geen geschikt oogenblik."

Enkele uren later vernamen zij het ontzettende bericht, dat hij op een brooddronken Belsazarsfeest, waarbij hij den wijn met volle bekers zwelgde, dood neergestort was. "

Een prachtige begrafenis was ten zijnen aanzien hier op aarde het laatste bedrijf.

Grooter tegenstelling laat zich niet denken dan die tusschen Maria van Oosterwijt en sinjeur Willem van Aelst. 't Is het contrast van de wèl blinkende, maar schrikkelijke armoede en leegte van den dienst der wereld, met die van den uiterlijk geringen en nederigen, onuitsprekelijken rijkdoan, het hart en leven vervullende blijdschap, van de vreeze Gods, van het leven des geloofs. En dat contrast teekende zich in des te scherper lijnen af naarmate beider leeftijd klom.

Willem was reeds oud vóór den tijd des ouderdoms. Des te pijnlijker, omdat hij niet oud wilde wezen. Vruchteloos verlangde hij, dat toch het levens-elixer ware gevonden, om nog weer eens jong te worden. Toen hij gevoelde, dat het leven; hem ging ontvallen, klemde hij zich met te meer stevigheid er aan vast. Maar 'twas al te vergeefs. Hij was verlept, verkild, verdord, geheel versleten in den maalstroom van zijn zondig leven. Na iedere nederlaag in den strijd met de zonde zwakker geworden. Zijn hart werd altijd meer eng en dor, zijn gemoed altijd meer stug en steeds minder vatbaar voor edeler inspraak, 't Was één ruïne, enkel afbraak, „tot hij zich als voelde wegzinken in de diepste, somberste eenzaamheid, waartoe een mensch hier op aarde vervallen kan: de eenzaamheid zonder God, de ouderdom zonder God."

„Want zijn kille, werkelooze erkenning van dat hooger Wezen, waartoe hij gevoelde in geenerlei betrekking te staan, noch ook wilde staan, was langzamerhand tot een al woester en werkzamer ongeloof overgeslagen. Zijn geweten was wel eens een enkelen keer ontwaakt; dat hem dan onrust en pijn veroorzaakte, die hij had moeten stillen, om zijn gewone sleur te gaan, door de poging om zich gerust te stellen met lichtzinnige ontkenning. Dat denkbeeldige Wezen, welks nabijheid hij nooit had gezocht, welks inwerking hij nimmer had gevoeld, was voor hem heel gemakkelijk weg te cijferen, weg te spotten; en tegenover die influisteringen van het geweten, die al zachter en meer onzeker werden, stelde hij zóp harde, zóó plompe, zóó vermetele tegenspraak over, dat zij verstomden. Tóen eindigde het in de winterrust van den dood, in den winter van het leven."

J. P. TAZELAAR.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 mei 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Evangelisatie-motieven uit de werken van Mevrouw Boshoom-Toussaint.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 mei 1932

De Reformatie | 8 Pagina's