GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Thorbecke, de Advocaat der Regeering.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Thorbecke, de Advocaat der Regeering.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ditmaal onderbreek ik mijn artikelenreeks over Gispen met een bespreking van de kerkhistorische en staatsrechtelijke studie van Mr S. Sybenga: De Afscheiding en het Algemeen Reglement voor het Bestuur der Nederlandsch Hervormde Kerk van 1816.

Verleden jaar, in het nr. van 23 Januari 1931, vestigde ik reeds de aandacht op een polemiek met genoemden jurist in de „N. Prov. Gron. Crt." over Gezant Diekema en Geloofsvervolging.

Evenals toen, doet Mr Sybenga zich ook nu k©nn©n als ©©n eerlijk en ernstig liberaal, die, al acht hij de ongrondwettigheid van het Reglement niet bewezen, het toch ©en dwaas inzicht noemt de geheel natuurlijke en voor de openbare rust volstrekt onschuldige beweging der afscheiding, als een maatschappelijk gevaar te beschouwen. Dat hij daarbij ook meermalen mijn boek over de Afscheiding met instemming citeert, waardeer ik zeer.

Op één punt echter meent hij met mij te moeten verschillen.

Op blz. 46 toch, noot 2, lees ik:

Rullmann heeft blz. 309 § 3 van hoofdstuk XIX Thorbecke den advocaat der Regeering genoemd. Het werkzaam zijn als advocaat onderstelt echter een op een opdracht berustende betrekking tot dengene wiens zaak verdedigd wordt.

Rullmann heeft echter niet duidelijk gemaakt, dat de Regeering een opdracht aan Thorbecke zou hebben gegeven.

Intussohen is het opmerkelijk dat in een door Golenbrander in zijn Gedenkstukken der Algemeene Geschiedenis van Nederland 1790—1840, tiende deel, tweede stuk, blz. 400, bekend gemaakten brief van Casimir Périer aan Molé naar aanleiding van het verschijnen van het geschrift van Groen van Prinsterer: de Maatregelen tegen de afgescheidenen aan het Staatsregt getoetst, het volgende is gezegd:

„Ie Gouvernement a cru devoir répondre a ces „attaques, exposer ses droits et ses principes en „matière de religion et il a chargé de ce sein un pro-„fesseur de 1' université de Leide M. Thorbecke."

Daartegenover moet herinnerd worden aan een brief van Thorbecke aan Groen van Prinsterer van 15 September 1837, medegedeeld door Diepenhorst, Groen van Prinsterer blz. 236, daarin verklarende zich niet als orgaan der Regeering maar als orgaan van eigen overtuiging uitgesproken te hebben.

Verg. voorts het Naschrift hierachter afgedrukt.

Blijkens dat Naschrift vond Mr Sybenga in de correspondentie Gasimir Périer—Molé aanleiding om te onderzoeken, of de rijksarchieven, bepaaldelijk die van het voormalige departement van Eeredienst en die van het departement van Justitie, iets bevatten wat wijst op een opdracht van de Regeering aan Thorbecke tot bestrijding der door Groen van Prinsterer in zijn geschrift Maatregelen tegen de afgescheidenen aan het Staatsregt getoetst ontwikkelde be^ schouwingen. Per missive nu van 19 Mei 1932 deelde de archivaris, Mr C. C. D. Ebell, o.m. het volgende mede:

Het onderzoek heeft geen rechtstreeksch resultaat gehad. Een schriftelijke opdracht van de regeering aan Thorbecke om de brochure-Groen van Prinsterer i» beantwoorden is nergens aangetroffen.

Wel werden gevonden eenige bescheiden die misschien e e n i g licht kunnen geven, maar, wanneer de opdracht is gegeven, door wien en aan wien blijkt rechtstreeks uit niets.

De brief van Casimir Périer is tot dusverre het eenig gevonden stuk, dat melding maakt van een opdracht aan Thorbecke door de regeering

De grootste moeilijkheid is, dat niet vastgesteld kan worden, wat tussohen den Koning en van Maanen bij de mondelinge behandeling is voorgevallen. Men zou haast denken, dat v. Maanen hier en daar terloops te kennen heeft gegeven, dat het wel goed zou zijn, wanneer de brochure van Groen van Prinsterer bestreden werd, en dat daarna deze bestrijding van drie zijden is losgekomen, m.a.w. dat de regeering niet zoozeer een opdracht tot bestrijden heeft gegeven, dan wel deze heeft uitgelokt.

Hoe kwam Gasimir Périer op 10 September 1837 echter aan de wetenschap, dat de opdracht juist aan Thorbecke was gegeven? Hoe wist hij, dat het naamloos verschenen artikel in het Journal de la Haye van de hand van Thorbecke was?

Wat nu mijn betiteling van Thorbecke als „advocaat der Regeering" betreft, wil ik op gezag van een jurist als Mr Sybenga gaarne aannemen, dat in het burgerlijk procesrecht „het werkzaam zijn als advocaat een op een opdracht berustende betrekking onderstelt tot dengene wiens zaak verdedigd wordt". Maar hij neme mij niet kwalijk, dat ik de benaming „advocaat" hier niet in zóó streng juridische beteefcenis gebruikte, evenmin als toen ik schreef, dat Mr Van der Kemp, 'door zijn. opkomen voor de eere der Ned. Herv. Kerk, reeds eenigermate het ambt van „advocaat der Gereformeerde Kerk" had aanvaard, en, zóó ook op aanmoediging van Le Roy, het geschrift van Mr van Appeltere weerlegde. Dit veronderstelt toch waar-- lijk niet, dat de Afgescheidenen aan Van der Kemp

een opzettelijke opdracht tot verdediging van hun zaak hadden gegeven, evenmin als dit het geval was met hun pleitbezorger Groen van Ptinstere-r.

Waar ik Thorbecke „de advocaat der Regeering" noemde, heb ik daarmee dan ook volstrekt nog niet willen beweren, dat de Regeering een opdracht aan Thorbecke zou hebben gegeven.

Merkwaardig is intusschen wel, dat de benaming „advocaat" in dit verband niet van mij, maar van Thorbecke zelf afkomstig is. Hij toch schreef op 23 Augustus 1837 aan Groen: „Ik heb wel lust om als ad vocaat^), uit overtuiging, tegen u op te komen". Vandaar dan ook, dat Groen boven dezen brief van Thorbecke aantee^ kende: „Voornemen om, als advocaat van de R e g e e r i n g 2), uit overtuiging tegen mij op te komen".

Jammer genoeg, heeft Groen van zijn antwoord op dezen brief geen afschrift bewaard. Maar het ligt voor de hand, dat hij Thorbecke daarin verweten heeft „pleitbezorger der gouvernementale Kerk en orgaan der groote Pjrotestantsche partij" te worden. Zie: Nederlandsche Gedachten, dl. IV, blz. 276. Althans, dan wordt begrijpelijk, hoe Thorbecke, blijkens zijn volgenden brief, 15 beptember, behoefte gevoelde om aan Groen te verzekeren, dat hij in zijn pleitmemorie „het orgaan niet van het Gouvernement, maar van zijn eigen overtuiging was."

De Bosch Kemper echter, in zijn fciitaatkundige Geschiedenis na 1830, dit verhalende, voegt er hij: Qui s'excuse, s'accuse.

Althans, zoo vermeldt A. Brummelkamp Jr. in de Levensbeschrijving van zijn vader, blz. 94.

Ik kon het echter bij De Bosch Kemper niet vinden.

Weet iemand misschien waar het staat?


') Spatiëering van mij. R.

°) Spatiëering van mij. R.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 augustus 1932

De Reformatie | 4 Pagina's

Thorbecke, de Advocaat der Regeering.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 augustus 1932

De Reformatie | 4 Pagina's