GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De toekomst van het Calvinisme.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De toekomst van het Calvinisme.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

Het Calvinisme bezit de groo tste diep te èn de groO'tsle breedte.

Het kenmerkt zich door de hoogste gebondenheid èn de hoogste vrijheid. Het geeft de d i e p s t e r u s t en wekt de k r a c h-tigste activiteit.

En nu eindehjk is er nog een laatste punt, dat in dit verband onze aandacht vraagt. Het Calvinisme, zoo zeiden wij, sluit in de sterkste wereldverachting èn tevens de moedigste wereldaan vaarding.

Dat eerste, dat het insluit de sterkste wereldiverachting, is in den laatsten tijd in sommige kringen nog al eens vergeten. Als één ding voor het humanisme kenmerkend mag heeten, is het wel de blijmoedige, ja zelfs enthousiaste wereldaanvaarding — men zou bijna nog beter van wereldverheerlijking kunnen spreken —, die men daar vindt. Die heeft het reeds getypeerd vanaf de dagen der Renaissance. Vóór dien tijd hgt bij Rome heel de wereld, heel het natuurlijke leven onder den vloek. Het is 't lagere, 't ongewijde, dat hoogstens als onderbouw voor de hoogere, geestehj'ke wereld beteekenis heeft, maar in zichzelf daartegenover toch waardeloos is.

En dan komt aan het eind der Middeleeuwen de reactie. Het natuurlijke herneemt z'n rechten. De mensch ontdekt eigenlijk voor het eerst sinds de dagen van Hellas weer de schoonheid, de heerliikheid van deze wereld. Men gaat het weer als een lust zien te leven en in de wereld te staan.

Dat wordt nu ook karakteristiek voor de humanistische religie, zooals wij b.v. in het Modernisme van de vorige eeuw daar één van de duidelijkste uitloopers van zien. Dat moet van ascese, van wereldmijding niets hebben. Dat ziet de religie echt als een nieuwe blijde kijk op deze wereld en als een bezield aanvatten van zijn levenstaak in die wereld. Dat is gespeend aan alle eschatologisch besef, d.w.z. dat verstaat niets van de allesbeheerschende beteekenis van de toekomst van Christus. Dat weet alleen maar van den geest van Christus (let wel: den geest; niet: ' den Geest), die nu in het heden in deze wereld tot heerschappij moet komen.

En niet het minst is dat nu, volgens sommigen, mee ontstaan door 't Calvinisme. Bij Luther is er nog veel meer een spanning tusschen 't Koninkrij'k Gods len deze wereld en tengevolge daarvan heeft de Luthersche levensbeschouwing iets „Weltfremds", iets van deze wereld afgekeerds. Doch het Calvinisme meent men daartegenover wel met moedige wereldaaD.vaarding gelijk te mogen stellen; ja, er zijn er, die niets sterker in het Calvinisme verheerlijkten dan zijn religieus cultuuroptimisme.

Dat lijkt ons een ernstige, noodlottige vergissing. Zeker, in de Angelsaksische landen, speciaal in Amerika, vindt men stroomingen, die zich nog Calvinistisch noemen, maar intusschen zich steeds meer in die cultuur-optimistische richting bewegen en meenen zoo maar eens heel het wereldleven in den weg van geleidelijke ontwikkeling tot Koninkrijk Gods te kunnen omvormeai. Men spreekt van dit verschijnsel wel als van de „social gospel", het sociale evangelie, iets dat vooral ook in de nieuwere Amerikaansohe Zending in grooten kring zoo rampzaligen invloed oefent.

Zooals echter nog voor kort doox DT Visser 't Hooft in zijn dissertatie over dit onderwerp is aangewezen, is dit Amerikanisme, zooals men 'took wel noemt, een volstrekte ontaarding van 'torigineele Calvinisme van Calvijn en onze vaderen. Wil men, 't essentieele daarin gaat allerminst terug, op Calvijn, maar berust veel meer op modem wetenschappelijke en wijsgeerige ideeën, speciaal de idee van de evolutie óf ontwikkeling en inplaats van Calvinisme heeft men hier volop met modem idealisme te doen.

Leest men daartegenover de werken van TIalvijn, dan ademt men in een volstrekt andere sfeer; dan is er van cültuur-optimisme daar geen sprake. Men zie b.v. maar eens die ontroerende hoofdstukken in de Institutie over „het Christelijk leven in het teeken van het Kruis dragen". 'Zoo rustig en zoo nadrukkelijk mogelijk herinnert hij daar de Christenen er telkens weer aan, dat zij deze tegenwoordige wereld in al haar heerlijkheid in het licht van en in vergelijking met de toekomende wereld — dat laatste mag er per se niet bij vefrgeten worden! — moeten verachten.

Het is mee ook wel om die reden, dat Troeltsch het Calvinisme nog als typisch Middeleeuwsch heeft gekwahficeerd. Hij noemt deze geesteshouding ascese, in wezen niet verschillend van die van Rome.

Nu is stellig dit oordeel van Troeltsch in dien, vorm geheel onjuist. Want de evangelische zelfverloochening, zooals, volgens Calvijn, Gods Woord die van den Christen eischt, heeft met Roomsche ascese niets te maken. Roomsche ascese veracht, onder Stoïcijnsche invloeden, deze natuurlijke wereld als zoodanig, aclit het natuurlijke in zichzelf minderwaardig, althans voor den Christen. Zoo is het echter bij Calvijn allerminst. D© wereld en al het natuurlijke is als zoodanig schepping Gods en in dien zin dus in geen geval te verachten.

Maar al dient daar, tegenover Troeltsch, met kracht aan vastgehouden te worden en elk verwijt van ascese, in dien geest verstaan, beslist te wo^nien afgewezen, dat neemt niet weg, als Troeltsch bij Calvijn, wat zijn houding tegenover de wereld betreft, een zeer diepgaande tegenstelling met den geest van den modernen tijid meent op te merken, is dit laatste alleszins juist te achten.

Inderdaad, als het humanisme van den modernen tijd wil een zonder meer vrije en 'blije aanvaarding van deze wereld en dit leven, als dat wil, dat wij aan het wereldleven zonder voorbehoud ons geven om daarvan te genieten en daar ook arbeidend onze diepste levensbevrediging te vinden, ja, dan staat het Calvinisme, zoolang het nog werkelijk dien naam verdient, daar vierkant tegenover.

Want vooreerst, het weet het, er is er maar Eén, die in dien volstrekten zin op onze liefde en onze overgave recht heeft, en dat is niet de wereld maar God, niet het schepsel maar de Schepper, niet het rijk dezer aarde maar het koninkrijk der hemelen.

Maar in de tweede plaats ziet 't Calvinisme deze wereld altijd onder Gods vloek, altijd in 't teeken des Kruises, altijd als de wereld der gebrokenheid, zoodat; van deze wereld de hlik en de liefde der geloovigon steeds weer zich richt op de wereld' der toekomst, op' het nieuwe Jeiruzaleni, op de nieuwe aarde, waarop recht en gerechtigheid zal wonen en niemand leed zal doen noch verderven. „Wij hebben hier nu eenmaal geen blijvende stad maar wij zoeken de toekomende."

Waar het Calvinisme zich daarom steeds door onderscheiden heeft, is die eigenaardige, min of meer gereserveerde houding tegenover de dingen dezer wereld. De Christen moet daar niet in op'gaan, moet daar z'n hart niet op zetten. Hij moet er innerlijk vrij van zijn en vrij van blijven. Hij heeft een roeping voor God en voor de andere wereld, voor het koninkrijk der hemelen. En nooit moet hij zich bij het volbrengen van die roeping door de dingen van beneden laten ophouden. Hij verstaat, als hij een echt Christen is, wat Jezus bedoelt met dat merkwaardige woord: „Groet niemand op den weg", of dat andere: , ; Wi6 de hand aan den ploeg slaat en achterwaarts ziet, is onbekwaam voor het Koninkrijk Gods".

Maar wil dat nu zeggen, dat het Calvinisme daarom zich uit deze wereld terugtrekt en die wereld en het leven daar laat VOOT wat het is? Niets is minder waar dan dat.

Wie dat in C'alvijn's dagen wèl deden, waren de Dooperschen. Die verwachtten ook het Koninkrijk Gods. Of liever zij verwachtten dat niet, maar in geestelijk ongeduld wilden zij zelf het bouwen. Maar dat Koninkrijk Gods was bij hen de volstrekt nieuwe wereld, niet de herschepping, maar de nieuwe schepping, met dit gevolg, dat zij om heel het tegenwooTdige wereldbestand, b.v. in politiek en cultureel opzicht, zich niet bekommerden.

Maar tegen de revolutionaire wereldverachting van de doopersche geestdrijverij heeft CaMjn — zooals b.v. Alfred de Quervain in zijn mooie boek over Calvijn zoo' treffend heett laten zien — dan ook niet minder scherp positie gekozen als tegen de vlakke wereldaanvaarding van humanisten van zijn dagen als Erasmus i).

En hoe komt dat? Al heeft Calvijn nog zoozeer gezien de vloek Gods, die om der zonde wil op deze wereld rust, hij heeft, zooals wij boven reeds even opmerkten, toch steeds met kracht gehandhaafd de belijdenis, dat deze wereld met al haax schuld en ellende toch Gods wereld is. En in gehoorzaamheid aan God den Schepper — niet alleen uit het inzicht, dat het toch onmogelijk gaat, zooals bij Luther meer het geval is — beeft hij daarom uit deze wereld niet durven weglbopen of haar durven laten VOOT wat ze is. God, zo> » zag hij, laat, ondanks haar zonde en afval, onze wereld niet los en daarom mogen ook wij', Zijn, kinderen, dat niet. En niet uit heimelijke wereldzin, maar uit nuchter geloovig plichtsbesef is hij zelf daarom tot het laatste toe in deze wereld op allerlei gebied op z'n post gebleven om daar te doen, wat zijn hand vond om te doen.

Maar dat niet alleen. Calvijn is in deze wereld' niet slechts gebleven uit gehoorzaamheid aan God den Schepper, maar niet minder in de verwachting van God^ die in Jezus Christus deze gevallen en gebroken wereld weer wil oprichten en in Christus als het Poofd, alle dingen wederom zal bijeen vergaderen, zooals Paulus in Ef. 1:10 zoo mooi zegt.

En zoo levend uit die verwachting van de wereld der toekomst, heeft Calvijn en het Calvinisme gevonden zijn rechte verhouding tot deze tegenwoordige wereld en dit tegenwoordige leven. Het had zijn Archimedisch punt in de andere, hoo^gere wereld, de wereld der toekomst. Maar daardoor was het ook in staat, naar het bekende woord van dien grooten wiskrmdige — „Geef mij een plaats, waar ik kan staan en ik zal' de wereld uit hiaa, r voegen lichten" — deze wereld uit haar voegen te lichten, , of neen, niet ze uit haar voegen te lichten, maar ze te gebruiken als niet misbruikende en er te werken en er zich te geven, maar innerlijk los en onafhankelijk van haar.

En verzwakt dat die arbeid in deze wereld? Integendeel, in het enthousiasme, waarmee de humanistische mensch zich aan die wereld geeft, loopt hij alle gevaar in die wereld zelf onder te gaan, terwijl de Christen van Calvinistischen stempel juist door die geloovig-nuchtere gereserveerdheid tegenover de wereld innerlijk er boven bhjft staan en zóó des te energieker door kan arbeiden. Niemand is daarvan zeker een duidelijker voorbeeld geweest dan Calvijn zelf, de stroeve-, oï neen, niet stroeve maar wél' ernstige, diep-emstige Calvijn, de man met den blik zoo-sterk omhoog gericht en toch niettemin of juist daardoor met zoo groote liefde voor deze wereld en het werk voor God in die wereld.

G. BRILLENBiURG WURTH.


') Ook bij Erasmus vindt men wel de idee van wereldverachting. Maar zooals Martin Schulze heeft aangetoond staat die gedachte bij Erasmus sterk onder Platonischen invloed. M.a.w. wat hij veracht, is het lagere, het zinnelijke in deze wereld, waar hij, de wijsgeer, zich boven verheven voelt; maar de wereld heeft verder de volle liefde van zijn hart. Zeer ten onrechte meent Schulze, dat ook bij Calvijn de wereldverachting van Platonischen oorsprong is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 november 1932

De Reformatie | 6 Pagina's

De toekomst van het Calvinisme.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 november 1932

De Reformatie | 6 Pagina's