GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Toelichting op deel II van den Leidraad:  „Maatschappelijke Onderwerpen".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toelichting op deel II van den Leidraad: „Maatschappelijke Onderwerpen".

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

uitgave van het Bonösburean te Amer.sfoort.

II.

Er komen nóg enkele heel vreemde dingen in dit hoofdstuk voor. Ik zal den Saamsteller niet lastig vallen met citaten uit allerlei werken, die men hier zou kunnen aanvoeren. Men dient het recht van beperking te erkennen. Maar ik wil hem toch ter zake van zijn citaten twee vragen stellen. De eerste is deze. Op blz. 376 geeft hij op als lectuur Ds A. S. Talma „De Vrijheid van den arbeidenden Stand". Nu is bijna zeker te stellen, dat ieder, die dit werk van Talma kent, ook móét kennen het werk van Dr B. Wielenga „De vrije Arbeider gehoorzaam!" (Wageningen 1904).

Waarom noemt de Saamsteller, schrijvend voor Gereformeerde jongelingen, wèl een werk van iemand, die ongetwijfeld groote verdiensten op dit gebied heeft gehad, doch wiens theologische inzichten (en hierom gaat het toch in de eerste plaats!) niet parallel gingen met de Gereformeerde opvattingen en verzwijgt hij het, direct met datzelfde boek in verband staande, strijdschrift van een onzer Gereformeerde theologen? En deze vraag mag met des te meer reden gesteld worden, wanneer men erop let, hoe Dr Wielenga op de eerste bladzijde van zijn geschrift er aan herinnert hoe destijds verschillende bladen van anti-revolutionnairen huize, ook De Nederlander, „positie kozen tegen de opvatting van Patrimonium's hoofdredacteur", die echter zijn standpunt tegenover de anti-revolutionnaire pers bleef handhaven". Het schijnt dus wel aannemelijk, dat Dr Wielenga geen ketterijen heeft verkondigd, en dat er geen reden bestaat waarom wij ons van hem zouden moeten afwenden, om ons te conformeeren aan de door hem bestreden opvatting. En het getuigenis, in 1904 door Wielenga en anderen gegeven, is in het jaar 1932 opnieuw als juist erkend, alweer door een Gereformeerd theoloog, t.w. Ds C. Lindeboom, die in „De Bazuin" van 26 Augustus 1932 met betrekking tot ditzelfde werk heeft geschreven, dat „onder ons toch vrijwel algemeen wordt toegegeven, dat Wielenga het bij 't rechte eind had". Natuurlijk heeft de Saamsteller het recht om het met Talma eens te zijn, doch dan spreek i k nu eens van een „plicht", die voor hem bestaat, n.l. hierin, dat hij tegenover zijn, toch in de eerste plaats, Gereformeerd publiek uiteen zet, waarom hij hen van hun eigen leidslieden meent te moeten afvoeren.

En nu mijn tweede opmerking met betrekking tot zijn citaten. Ik wil hem terugvoeren naar zijn eisen auteurs; daarmede doe ik hem, naar het mij voorkomt, geen onrecht.

Op blz. 36R/7 ireeft de Saamsfeller, met het doel het wezen der werkstaking duidelijk te maken, eeniare definities van werkstaking. Hii ontleent de eerste aan Gide. Hii noemt den titel van Gide's werk niet, ook niet in het schrijvers-register: misschien is deze passage niet meer dan een excerpt van het op Hz. 367 genoemde boek. Maar wü mogen den Saamsteller, dunkt mij. verantwoordelijk stellen voor z ii n k e u s van citaten. De geciteerde definitie luidt (blz. 366):

„Een dwansmiddel door een der partijen geoefend op „de andere om haar tot wijziEring der contractsvoor-; _ ..waarden te dwingen." Zij is te vinden on blz. 10 van: LefM Droit de Grève, Lecnns nrofesséps a l'école des hautes études snciales par M. M. Ch. Gide, H. Berthélemy, e.a. Paris 1909.

Nu doet men Gide onrecht door slechts deze woorden fp citep'-en als z ii n ..definitie" (al drukt hii ze cursief) Want Gide bedoelt het heel anders., Gide wil de nu geciteerde woorden niet als een puntige, on zichzelf afcreronde definitie beschouwd zien: neen, hi.i geeft feitelijk een geheele pericoop als één, bij elkaar behoorende omschrijving. Vlak on de woorden, door den Saam steller nu geciteerd, volgen deze regelen (niet cursief):

„De staking is één der dwangmiddelen: zij is niet „het eenige. De sabotage, hetzij ruw in den vprm van „vernipfisine, hetzij rustig in den vorm van vertraging „van den arbeid, welke men in Engeland ca' canny „noemt, of zelfs ami en ironisch, door bijv. in een café „een dubbele portie aan den bezoeker te verstrekken of „door de spoorweg-reglementen naar den letter toe te „passen — (zij) is ook een dwangmiddel. De boycot , .eveneens. Zii zijn alle van dezelfde fami-„I ie*) en hebben als doel den patroon tot overgave te „dwino'pn door hem on het iuiste oogenblik en on de „gevoelisre plaats te treffen, Ziedaarwatdesta-„king is en elke andere definitie kan „slechts een vaag (onnauwkeurig, Inex-„aote) beeld ervan geven."*)

Men kan toegeven, dat een dergelijke omschrijving wat langademig is, doch zij heeft hier de ontzaglijk groote verdienste, vooral voor Gereformeerden, iets dieper in ter leiden in de opvatting van Gide omtrent het werkelijk

karakter van de werkstaking. En als men nu leest, dat boycot en ook sabotage met de staking van een en dezelfde familie zijn en het door niemand zal worden weersproken, dat vooral de sabotage allesbehalve te verzoenen is met den Ghristelijken plicht tot naastenliefde, dan denkt de Chiisten immers onmiddellijk terug aan zijn geloofsleer, die hem zegt, dat God steeds vraagt naar den dieperen samenhang, naar den wortel der dingen, zooals ook de Heidelbergsche Catechismus in vraag 103 leert, dat God ook nijd, haat, * toorn en wraakgierigheid als een „wortel des doodslags" beschouwt, en dit „alles Voor een doodslag houdt". De Saamsteller zelf zegt (blz. 368): „Erger nog evenwel is de gedachte van virrok, ja van haat dikwijls, jegens den patroon, welke de ziel van den staker binnensluipt". Ook mag worden verwezen naar de behandeling in den Catechismus van het 8ste gebod, waar in vraag 111 het een en ander wordt gezegd omtrent het behartigen van de belangen van den naaste. Men herleze hierbij eens het referaat van A. "Wiersinga op hel Sociaal Congres van 1891, die (op blz. 242) ook wijst op „nieuw voedsel" aan den klassenhaat en een „effenen" van „het terrein voor het socialisme". (Men weet, W. was ook vóór werkstaking, desnoods, maar men loze zün referaat.) En als dit nu nog niet voldoende is, dan wil ik den Saamsteller tenslotte verwijzen naax de karakteriseering van de werkstaking, zooals die door Gide zelf wordt geciteerd, (op blz. 15, noot 1) een karakteriseering, afkomstig van L'Action syndicaliste, welke luidt als volgt: -'ffW1ii!!ii& »x^.'^s'^^: -sriin-pi^s: 'iS-, - : »• -

„De revolutie.!., wordt beschouwd als een „daad, die zich DAGELIJKS voltrekt dank zij het „streven van den arbeidersstand; en de staking „wordt beschouwd als een der ver-„s c h ij n s e 1 e n van deze revolutie.

„Bijgevolg wordt de staking niet meer als een „kwaad beschouwd; zij is het gelukkig versehijn-„se 1 van een groei van den revolutie-„geest en zij openbaart zich als een begin van de „gedeeltelijke onteigening van het kapitaal. (E. Pou-„get. La confederation générale du Travail.)" *)

De revolutie, een zich dagelijks voltrekkende daad. Zoo is het immers in de werkelijkheid. De naarbuiten-tredende daad, op zekeren dag, is slechts de voltooiing, de openbaring, de vol-making van wat op allerlei wijze werd voorbereid, ook door de staking. Wiersinga heeft het in 1891 ook reeds ongeveer zoo gezegd (zie boven). Verder zü nog verwezen naar de bloemlezing van citaten, ex socialistische en anarchistische schrijvers, gegeven door Ds J. G. Sikkel in Hoofdstuk III van zijn „Vrijmaking van den Arbeid" (welk boek wèl vermeld is door den Saamsteller in de Literatuuropgaaf achter in zijn boek).

Nietwaar, als een Gereformeerde dergelijke uitspraken leest, dan wordt hij toch wel gemaand tot zekere voorzichtigheid en men mocht en mag nóg verwachten van den Saamsteller, dat hij tegenover z ü n publiek nader betoogt waarom hij het door hem ingenomen standpunt durft innemen, d.w.z. waarom hij meent, dat ziJn opvatting gegrond is op het "Woord Gods en dus haar inhoud mag worden verkondigd als de „wil Gods". Men heeft daartoe ook in dit geval alle redenen, indien men het „Woord vooraf" leest. Ik citeerde daaruit reeds hoe de Saamsteller bedoelt zijn lezers met zijn toelichting „tot d e b r o n z e 1V e" O te brengen. Hij wil voeren tot danken voor de gaven „ons geschonken in onze voor-„mannen, die de beginselen van Gods Woord hebben uit-„gestippeld, ook voor het maatschappelijk leven". Welnu, bij een dergeljjken opzet mag men vragen, waarom hij dan een der nog levende voormannen, die thans nóg adhaesie ontvangt van andere Gereformeerda voormannen, verzwijgt en daarmede toch inderdaad positie kiest en doet kiezen tegenover hen, zonder daarvan nader rekenschap te geven. Daarmede verkrijgt hij zeker niet, dat zijn lezers komen tot het „zelfstandig oordeel", hetwelk hij op blz. 381 ook een plicht van den Christen acht, m.i. volkomen terecht. We stemmen zoo heel gaarne in met den Saamsteller, als hij daarop laat volgen:

„Anders sukkelen we achter anderen aan. .. . soms „op een verkeerden weg."

Ik kom tot mijn slotopmerking. Nergens in het boek is de naam van den Saamsteller vermeld. (Dit kan verklaard worden uit een, te waardeeren, bescheidenheid.) Het Gereformeerde Jongelingsblad heeft hem wel genoeml in zijn nummer van 14 Oct. 1932, doch ik meen daaraan te mogen voorbijgaan. Het boek, zooals dat nu voor ons ligt, doet de vraag opkomen, vrie de verantwoordelijkheid draagt voor dit werk en voor de deiarin verkondigde gedachten. Wordt die verantwoordelijkheid gedragen door den Saamsteller? Dan ware het gewenscht zijn naam te vermelden. Wordt die verantwoordelijkheid gedragen door het Bondsbestuur, omdat het boek zeer nadrukkelijk wordt genoemd een „Uitgaaf van het Bondsbureau", dan werpt dit de nieuwe vraag op, of inderdaad het Bondsbestuur en dus ook elk lid daarvan, zich heeft geconformeerd of wil conformeeren aan alle in dit boek ontwikkelde gedsichten. Ik kan mij niet voorstellen dat dit laatste het geval is.

Laat ik mogen besluiten met het uitspreken van den wensch, dat de Saamsteller nader rekenschap geve ten aanzien van de boven ontwikkelde bezwaren, die ik heb willen noemen omdat m.i. we in de komende zware tijden ook véél met deze moeilijkheden te doen zullen hebhen, maar dan ook, na de ontvrikkeling dier bezwaren, mij nu verantwoord mogen achten voor een hernieuwde opwekking om dit boek ernstig te B E - STUDEEREN.

's Gravenhage, 27 Oct. 1932.

A. SCHILDER.


'•) De spatiëering is van mij. — A. S.

°) Vet-gedrukt in het boek zelf.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Toelichting op deel II van den Leidraad:  „Maatschappelijke Onderwerpen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 1932

De Reformatie | 8 Pagina's