GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Nawljsbaarbeid In romans.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nawljsbaarbeid In romans.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een dezer dagen ontving ik uit den kring van onze lezers een brief, die ©en quaestie aanroert, belangrijk genoeg, om er ©en afzonderlijk artikel aan te wijden.

Kort en zakelijk gesteld is die quaestie dez©: Herhaaldelijk komt het voor, dat in romans nawijsbare gebeurtenissen worden behandeld, gebeurtenissen van min of ^neer recenten datum, die in ©en bepaalde plaats en in een bepaalden kring zich hebben afgespeeld. Wel worden dan denamen gefingeerd ©n soms ook in de omstandigheden ©n de locale verhoudingen ©enig© wijzigingen gebracht, maar voor hen, die ter plaatse bekend zijn en van de gebeurtenissen op de hoogte, is het verhaald© duidelijk te herkennen ©n ook zijn d© personen, die optreden, uit het fictieve beeld gemakkelijk te realisaeren.

De vraag, die bij een dergelijk© situatie natuurlijk zich opdringt is dan: hoe moeten we daarover oordeelen? Mijn correspondent die desbetreffende mededeelingen doet, stelt de vraag alszoodanig niet, maar ze is tèch wel de achtergrond van zijn schrijven en inderdaad ook de kern van de, quaestie.

Laat ik beginnen met te zeggen, dat de na^ wijsbaarheid in den roman niet nieuw en niet zeldzaam is. In de niet-christelijke, zoowel als in de christelijk© romans en verhalen, werd en wordt ze gevonden en ze is al meer dan eens aanleiding geweest tot onverkwikkelijk geschrijf. Vooral omdat zulk©, aan oen onmiddellijke realiteit ontleend© stof dikwijls den roman als werkelijkheidsverbeelding ten goede komt, en deze als welgeslaagde roman de aandacht trekt van publiek en critiek, ontstaat in zoo'n geval bij de „ingewijden" begrijpelijk© geprikkeldheid, die soms ver-reikende consequenties heeft en heeft gehad. Meer dan één voorbeeld daarvan is uit de literatuur-geschiedenis van de laatste 50 jaar aan te wijzen.

Deze historiciteit van de quaestie, als ik het zoo zeggen mag, heeft ons wel iets geleerd. Dit namelijk, dat, zoo ergens, dan hier voorzichtigheid in het oordeelen geboden is. Ten slotte liggen aan lederen roman suggesties uit de werbe^ Jijkheid ten grondslag en is er altijd wel een of ander element, waarin men nawijsbare trekken vermoeden kan. Zelfs is congruentie met de werkelijkheid in den roman een deugd en voorwaarde voor literaire beteekenis. Het is dus altijd zaak, dat men, alvorens te spreken over nawijsbaarheid, strekking en bedoeling in hun preciesbeid tracht te doorvorscheoi. Want — ©n hier klemt de zaak — deze quaestie raakt de integriteit van den Auteur. (Ik kom daar straks op terug.)

Intusschen is het uitgangspunt van dit artikel de situatie, dat men met recht die, afkeurenswaardige, nav/ijsbaarheid heeft geconstateerd en gaat het in ons verband dus om het niet twijfelachtig© geval. En dan meen ik, dat het ©en euvel en zelfs een groot euvel is. En dat op verschiljlende gronden.

In de eerste plaats een ©uvel door het karakter van den roman. De roman is de vereeniging van werkelijkheid en fantasie, of anders, is de literatuurvorm, die aan den Auteur ruimte laat fantasie door de werkelijkheid t© mengen, een „verzonnen" wending aan ©enig gebeuren te gev©n, een zelf-gesponnen motief-draad door dat gebeuren te trekken. De roman is, zooals een der jóngereessayisten uit De Vrije-Bladen kring schreef, „een persoonlijk benaderen van ©en gegeven werkelijkheid", dat wil zeggen, een persoonlijk naderen tot eenig levensverschijnsel. Er ligt dus altijd iets individueels in en, naarmate de roman als kunstwerk beter is, en dus het emotioneele sterker, leidt dat individueel© te spoediger tot persoonlijken inslag ©n persoonlijk gekleurd© voorstelling. En is dan de stof nawijsbaar en zijn de personen te herkennen, dan is een pijnlijke indiscretie bijna onvermijdelijk.

Hier sluit zich dadelijk het tweede argument bij aan. Omdat ©en roman niet slechts gebeuren beschrijft, maar ook de psyche van dat gebeuren ontleedt, omdat de roman achter woorden ©n daden en handelingen doet zien en dus ook over het innerlijk van de figuren, over de wereld van hun intimiteit een beeld geeft, wordt die indiscretie heel licht een diep-wondende bejegening. De lezer die de nawijsbaarheid constateert, kan niet precies aanwijzen, waar de schrijversfantasie over de werkelijkheid heenschuift, kan wahrheit und dichtung niet tot hun juiste proporties terugbrengen en wordt daardoor over de betrokken figuur ingelicht op een wij^e, die voor diens persoon ©n karakter funest is. (Ik stel hier nu natuurlijk het geval, dat onaangename en ongunstig© effecten worden geteekend. Het andere, dat ©en t© herkennen persoon of ©en t© realiseeren verhouding ideaLssert, kan uiteraard geen wondend© bejegening zijn: het schaadt trouwens ook nooit ©en reputatie). Want, juist als dan de schrijvers-emotie door het boek trilt krijgt het, misschien door den Schrijver niet zoo scherp gevoeld ©n bedoeld, maar voor den gesuggereerden lezer onbetwistbaar, het karakter van „cronique scandaleuze".

En dat brengt het derde argument naar voren: de aldus tentoongestelde persoon kan zich niet verdedigen. Hij is niet bij name genoemd, hij is ook niet gefotografeerd, hij is alleen maar aangewezen, zonder dat hij juridisch recht heeft zich d© aangewezene t© noemen. Bovendien is hij publiek „besproken", zonder dat hem ©en publiek verweermiddel ten dienste staat: hij mist don grond zich te verdedigen of van eenigen blaam te zuiveren, omdat geen direct© aan.'val qp hem is gedaan. De ficties, de wijzigingen die in den roman, krachtens zijn karakter, rechtmatig zijn, ontnemen hém alle recht van spreken.

Deze drie belangrijke, gradueel wel verschillende, maar in wezen even zwaarwegende gronden, maken de nawijsbaarheid in den roman tot een ernstig euvel.

Een ernstig euvel, omdat het is van moreeléïi aard. Het tast karakter, persoonlijkheid, sfeer, milieu aan. En wel in het bijzonder is het in het christelijke boek een euvel, omdat het daar ingrijpt ook in de geestelijke gesteldheid, in de naar God gekeerde zijde van het menschenl©v©n.

Maar — ©n hier kom ik nu terug op wat ik boven zeide — de terugslag van dit euvel treft niet allereerst het boek, maar treft den Auteur.

Het boek kan, voor den niet-ingewijde, die dus niets van de nawijsbaarheid ziet of merkt, door de schrijversqualiteiten van den Auteur een boeiend, levens-werkelijk geheel zijn. Het „Zoo zijn er", zal scherp en onmiddellijk voor zijn geestesoog komen te staan — juist omdat er realiteit is — en dat te constateeren zal hem met het volste recht het boek goed doen noemen. Objectief gesproken i s zoo'n boek ook goed. Want als de fantasie-elementen niet logisch aansloten bij of voortvloeiden uit de realiteit, zouden ze storende toevallighedem zijn, die den lezer zeker niet zouden ontgaan. En met recht zullen publiek en critiek, die het boek ontvangen zooals het daar ligt, hun waardeering ervoor uitspreken.

Ik Z3g dit laatste, omdat naderhand, als allerlei bijzonderheden bekend worden, dikwijls met name aan de critiek haar onjuiste voorlichting verweten wordt. Daarvan kent de literatuur-geschiedenis der laatste decenniën onderscheiden voorbeelden. Den recensent, die het boek heeft beoordeeld zooals het als boek is, kan nooit de blaam treffen, dat hij die nawijsbaarheid niet heeft gegispt, want hij is geen rechercheur en heeft niet naar mogelijke nevenbedoelingen of zelfs onbedoelde charges te vorschen. Zelfs mag hij, als hij daartoe uit anderen hoofde geen aanleiding heeft, niet de mogetlijkheid van „cronique scandaleuze" veronderstellen. Hij heeft objectief zich in te stellen op wat hem wordt voorgelegd en ©en objectief verslag daarvan te geven. Hij mag wèl meten naar den maatstaf zijner overtuiging, die — uit hoofde van

den aard van de plaats waar hij oordeelt, de ktant of het tijdschrift dus — de overtuiging is van degenen voor wie hij schrijft: hij mag dus wel, moet zelfs, de geschiktheid van het boek beoor-.doelen voor den kring, dion hij voorlicht — hier aeem ik dus weer het in het vorige artikel genoemde standpunt der ethische prioriteit in — maar hij mag zijn bemoeiingen niet verder uitstrekken dan de situatie, die hem, in het boek gegeven is. Als ik een-persoonlijke opmerking mag maken, die in dit verband mij vanzelf uit de pen vloeit, is het, dat ik het altijd als een vergemakkelijking v=an mijn recensententaak gevoel, als ik omtrent den Auteur van een boek, dat nieuw-verschenen is, niets weet en hem zelfs bij name niet ken. Gaat het over de waarde van een boek als ïiterair-historisch product, wanneer dus in literair-wetenschappelijken zin over eenig kunst-werk moet worden geoordeeld, dan is de studie van wat als achtergrond en omgeving bij het boek behoort geboden. Wie, om een voorbeeld te noemen, literair-historisch over „Snikken en Grimlachjes" van Piet Paaltjes schrijven wil, dient, wil hij niet hopeloos misslaan, den persoon van Haverschmidt door grondige studie te kennen. Maar waar het gaat om waardeering, om de vaststelling van het al of niet compositioneel en logisch zuivere, vooral ook het principieel aanvaardbare ran het boek, dat hem ter recensie met dat doel geboden wordt, daar heeft hij met de voorgeschiedenis van den roman niet te maken. De vertroebeling van deze beide, zeer beslist te scheiden en te onderscheiden, houdingen, heeft juist in de onderhavige quaestie al heel wat kwaad ge^ brouwen.

En zoo kom ik vanzelf tot het antwoord op de vraag, die ik poneerde. Een boek, met voor sommigen nawijsbaren en dan ten opzichte van bepaalde personen ongunstigen inhoud, is alszoodanig, als boek dus, niet geoordeeld, wanneer roman-technisch dat boek geslaagd genoemd raag worden. Maar den Auteur treft een rechtmatig verwijt: zoo hij onbewust en onbedoeld gehandeld heeft, dat hij niet de voorzichtigheid heeft betracht, die geboden is aan ieder, die^ onverschillig waar of hoe, een pen op het papier zet; en zoo hij welbewust en welbedoeld een charge heeft uitgevoerd tegen bepaalde personen of verhoudingen, dat hij de kunst heeft misbruikt en heeft gesteld in dienst van het scandaleuze of sensafioneele, waar ze ver en ver boven verheven is. En, wat nog erger is als hij tot de christelijke Auteurs behoort, dat hij zich heeft vergrepen aan het gebod der naastenliefde.

'Correspondentie („een lezer te B."). Het vers: Nu wil ik liever hier vandaan... enz., is van Fr. van Eeden en te vinden in „Ellen" (uitg. W. Versluys, Amsterdam.) Het boek „Het is bij den avond" is aan ons blad niet ter bespreking gezonden. Het boek „Jezus Christus en hot Menschenleven" wordt binnenkort in Christus en hot Menschenleven" w „De Reformatie" behandeld.

ordt binnenkort in C. T.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Nawljsbaarbeid In romans.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's