GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De mensch als persoon.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De mensch als persoon.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Wat beteekent het, dat de mensch geschapen is naar het beeld Gods?

Over de uitdrukking „naar Gods beeld en gelijkenis", die ontleend is aan Gen. 1:26, waar het letterlijk heet „Laat Ons menschen maken naar ons beeld, naar onze gelijkenis" heeft men vrij veel gestreden.

Het is natuurlijk niet onze roeping een dogmatische verhandeling te geven, waarin de verschillende onjuiste opvattingen, die ten deze voor en na werden verkondigd, ter sprake komen.

Slechts wiUen wij in verband met het doel van deze artikelen op enkele punten den nadruk leggen.

Dit schijnt noodzakelijk.

Ook uit correspondenties toch, die wjj voor en na ontvingen, bleek het, dat ook in onzen kring langzamerhand een meening gaat post vatten, die steeds door de GerefO'rmeerde opvatting in strijd geacht werd met de Schrift.

Wij bedoelen speciaal deze opvatting, dat men de uitdrukking, dat God den mensch schiep naar Zijn beeld en naar Zijn gelijkenis, uitlegt alsof bedoeld zon. zijn, dat de mensch gemaakt is naar den Zoon van God, naar den Christus, die vleesch moest wolden, heen.

Men heeft VOOT deze opvatting onderscheiden gronden. Eén van de voornaamste is wel, dat men bevreesd is, Gods souvereiniteit te kort te doen, indien men voor den mensch poneert, dat hij het beeld en de gelijkenis Gods is.

Al is nu zulk een vrees dikwijls geboden uit te waardeeren motieven, toch mag zelfs ootmoed ons er niet toe Tjrengen tegen de uitdrukkelijke uitspraken der Schrift in te gaan. Immers dan zou ootmoed feitelijk hoogmoed zijn.

Wel verre daarvandaan toch, dat wij gelijk gemaakt werden aan Christus, leert de Schrift ons, dat Christus juist ons gelijk geworden is. Rom. 8:3; Filipp. 2:7 en 8. En wanneer wij nu naar het beeld van Christus worden herschapen, dan worden wij wederom het evenbeeld Gods, Col. 3:10, 1 Cor. 15:49, 2 Cor. 3:18, Ef. 4:24.

Nu wordt echter opgemerkt, dat de Schrift toch nergens den mensch rechtstreeks het beeld Gods noemt.

Zulk een tegenwerping berust echter op een volkomen misverstand. Allereerst toch wordt in Jac, 3:9, als er gesproken wordt over de tong des menschen, gezegd: Door haar loven wij God en den Vader; en door haar vervloeken wij de menschen, die naar de gelijkenis Gods gemaakt zijn". Brengt de parallelie in den tekst hier reeds meC', dat wij te denken hebben aan den drieëenigen God, de zin van liet verband laat ons niet een andere uitlegging toe.

Maar nog sterker spreekt een ander woord der Heilige Schrift, waar de man letterlijk „het beeld Gods" genoemd wordt. Immers in 1 Cor. 11:7 heet het: Want de man moet het hoofd niet dekken, overmits hij het beeld en de heerlijkheid Gods is." Een tweede punt, waarbij men wel eens poogt een ietwat vreemde opvatting te verdedigen, is die, waarbij men een breed verschil maakt tusschen de woorden beeld en gelijkenis.

Al mag het nu waar zijn, dat deze woo-rden niet geheel dezelfde beteekenis hebben, ze worden in de Schrift toch door elkander gebruikt, en stellig is het niet juist, dat de onderscheiding zoo sterk zou zijn, dat hier opzettelijk van twee zijden van 's menschen bestaan zou worden gesproken, terwijl dan een derde zijde, de geestelijke, opzettelijt niet zou zijn genoemd. Men denkt dan bij beeld aan het uiterlijk des menschen, bij gelij'kenis aan de algemeene levenspotentie, terwijl de geest des menschen zou zijn uitgeschakeld.

Deze opvatting is niet alleen onjuist, maar zij is bovendien dwaas.

Immers de verklaring der woorden beeld en gelijkenis is volkomen willekeurig. En bovendien is natuurlijk nergens in de Schrift sprake van een „levenstotaliteit des menschen", een begrip, dat eerst in de laatste jaren in het spraakgebruik van de psychologie, tot het maken van scherpere onderscheidingen, is opgekomen.

Maar bovendien strijdt oiok deze opvatting tegen de woorden van 1 Cor. 11 en Jac. 3, die wij ©veneens citeerden. Daar toch wordt de mensch zooals hij is, de totale mensch, genoemd het beeld Gods.

Uit den aard der zaak moet deze mededeeling van de Heilige Schrift omtrent het wezen van den mensch ook voor onze zielkundige beschouwingen normatief zijn.

Onze belijdenis in den Heidelbergschen Catechis' mus is, dat het beeld Gods daarin bestond, dat de mensch geschapen was in ware rechtvaardigheid en heiligheid, opdat hij God zijn Schepper reehf kennen. Hem van harte liefhebben en met Hem in de eeuwige zaligheid leven zoude, om Hem te loven en te prijzen. Hieruit volgt, dat wij als Icerk van Christus belijden, dat dat beeld Gods niet slechts daarin bestaat, dat wij rationeel kunnen functioneeren, maar ook daarin, dat wij priester en koning zijn.

Voor het vraagstuk van de persoonsorganisatie van den mensch en VOOT de daarmede samenhangende vraag, wat wij eigenlijk onder den persoon des menschen hebben te verstaan, zegt deze belijdenis ons zeer veel.

Immers de mensch, zooals hij als samenhangende met het menschelijk geslacht ©enerzijds en als persoonlijk verantwoordelijk individu anderzijds in het leven op aarde ook in zijn betrekking tot God optreedt, is niet maar een totaliteit van functies of een min of meer toevallige eenheid, als optelsom beschouwd van allerlei verrichtingen. Hij is achter dat alles veel meer. Hij is een persoonlijk bestaand wezen, gelijk ook God persoonlijk bestaat. Waar de mensch naar Gods beeld beschapen is, daar is hij ook onvernietigbaar. Zelfs de zonde, die alles desorganiseert en die in ethisehen zin het beeld Gods verwoest, kan toch dat niet aan den mensch ontnemen, dat hij blijft het persoonlijk

bestaand wezen met eigen kennen, eigen gevoelsleven (liefhebben) en eigen willen (handelen vóór of tegen God).

Er zal nooit een Gereformeerde zielkunde (wij bedoelen dan een zielkunde die werkelijk Gereformeerd is) kunnen worden opgesteld, indien men niet dit geweldige gegeven eerbiedig verwerkt.

Over elk mysterie moet de openbaring Gods het licht doen opgaan. En aan het begin van Zijn bijzondere openbaring heeft God over het mysterie van den persoon van den mensch Zijn hebt doen schijnen door Zijn mededeehng omtrent de schepping van den mensch naar Zijn beeld en naar Zijn gelijkenis.

Juist omdat de mensch naar Gods beeld en naar Zijn gelijkenis geschapen is, kan hij tegen God in opstand komen, kan hij eigen autoriteit poneeren; daarom kan hij Gods gezag erkennen, maar daarom ook kan hij zich tegen Gods gezag verzetten.

Nu doen zich echter bij de uitwerking van dit gegeven onderscheiden moeilijkheden voor.

Uitgaande van de gedachte, dat wij thans leven in een zondige wereld, maar dat het wezen van den mensch desondanks toch moet en kan benaderd worden vanuit de gegevens, die omtrent zijn schepping ons in de Schrift worden geboden, willen wij deze gegevens dankbaar gebruiken. Maar daarmede zijn we er niet.

Als wij spreken over den mensch, zooals wij dien thans kennen, is vanzelfsprekend het beeld Gods in engeren zin verloren.

Dit beeld Gods in engeren zin gaf de zedelijke wezensbepaling van den mensch gelijk thans het verloren hebben van dat beeld zijn zedelijke levensbepahng is.

Maar ook wanneer wij dat vooropstellen, blijft toch de waarheid, dat de mensch naar zijn innerlijk wezen bepaald is, doordien hij in den raimeren zin toch nog steeds beelddrager Gods is.

De vraag ligt voor de hand, of de mensch dan ook uiterlijk het beeld Gods is.

Deze vraag moet natuurlijk al dadelijk ontken-nend beantwoord worden, omdat onze God geen stoffelijk uiterlijk heeft.

En toch ligt in het stellen van deze vraag het aanraken van een kwestie.

Immers de mensch zooals hij is draagt maar niet het beeld Gods, maar i s het beeld Gods.

Maar anderzijds weten wij, dat van dien mensch straks het lichaam in net graf gaat, dat er aan dat verterend lichaam niets is, dat herinnert aan Gods beeld.

Zoo hebben wij dan ©enerzijds den mensch, zooals hij optreedt, te zien als beelddrager Gods. En hebben wij anderzijds te erkennen, dat die mensch, zooals hij leeft op aarde, straks uiteenvalt in stof.

Hieruit volgt reeds, dat er een vraag is, die opgelost moet worden, n.l. die, waarin wij nu eigenlijk dat beeld en die gelijkenis Gods bij den mensch hebben te zoeken.

Om die vraag op te lossen moeten wij wel bedenken, dat de Bijbel eenerzijds den persoon van den mensch, den levenden mensch dus, ziet als ©en eenheid. Dat die Bijbel tO'Ch ook teg; elijkertijd leert, dat straks het lichaam in het graf verteert. Ook dat lichaam wordt dan die mensch genoemd. En tevens leert de Bijbel, dat ook straks die mensch naar zijn eeuwig huis gaat en dat die mensch straks b.v. gerekend wordt onder de gezaligden in den hemel en onder de geesten der volmaakte rechtvaardigen.

Met deze gegevens is ons echter de oplossing geboden voor de moeilijkheid waarvoor wij schij'nbaar staan.

Immers als wij vragen, of die mensch, zooals hij op het oogenblik leeft, het beeld Gods is, in den ruimeren zin genomen dan, dan moeten wij antwoorden: stellig. En dan kunnen wij daarbij zelfs zeggen, dat die mensch ook uiterlijk het beeld Gods is in zooverre, dat er zeker een harmonie bestaat tusschen zijn uiterlijk en zijn eigenlijke diepste wezen. Waaroan wij dus kunnen zeggen, dat die mensch in zijn geheel beeld Gods is.

Maar tevens kan het wezenlijke van den mensch niet in zijn stoffelijk bestaan liggen. Immers dat wezenlijke moet onvernietigbaar zijn. Een beelddrager Gods moet ook daarin Gods evenbeeld zijn. dat hij als één van Gods geslacht ook met God de eeuwigheid deelachtig is, voorzoover deze eeuwigheid door God mededeelbaar is.

Is de mensch nu een zelfstandige persoon, ja of neen?

Heeft de mensch dus een eigen zelfstandigheid?

Kan ik bij den mensch spreken van een substantie ?

Het schijnt, dat deze vraag te stellen, haar te beantwoorden is.

Immers wij gebruiken het woord substantie op allerlei manieren. ZoO' kan het voorkomen, dat wij, wanneer wij in een fleschje een kleverige massa i zien, die wij niet nader weten te omschrijven, , zeggen, dat er in dat fleschje ©en kleverige substantie is.

Ook wordt het woord substantie wel gebruikt om eenvoudig aan te duiden, dat iets ©en stoffelijk bestaan heeft. Men spreekt dan over de substantie van een kiezelsteen, de substantie van plaatijzer, maar kan in dien zin niet spreken over d© substantie van ©en gedachte.

Ook wordt h©t woord substantie wet gebruikt in dien zin dat ermede bedoeld wordt, dat wat aan een ding een eigen wezen geeft, zoodat het werke^ lijk bestaat, dat het is; substantie is dan het blijvende, in tegenstelling met de wisselende eigenschappen.

De vraag moet nu zijn, of wij in dien laatsten zin mogen zeggen, dat de mensch, zooals hij bestaat, stof en geest is en dat hij dus ©en sto'f lelijk© substantie heeft en een geestelijke substantie, of wel dat hij in zijn bestaan ©en gee stel ij k e substantie is, één met ©en levende stoffelijke substantie.

Hier komen wij voor eenige moeilijke vragen, di© ook in onzen kring in de laatste jaren nogal eens werden besproken en waaraan wij een afzonderlijk artikel willen wijden.

J. W.

Candidaten tot den H. Dienst. De Classis Leeuwarden der Geref. Kerken heeft aan den candidaat J. van der Linden te Leeuwarden, die zijn studiën in het buitenland voortzet, op zijn verzoek verlenging toegestaan van het hem verleende preekconsent voor den tijd van één jaar.

De herdenking der Afscheiding. De Kerkeraad der Geref. Kerk van Zégwaart heeft bij de Classis Den Haag het voorstel ingediend, dat de Classis adhaesie betuigen zal aan het voorstel van de Kerk van Ermelo, om overeenkomstig de idee door Prof. Dr A. G. Honig in „De Bazuin" geopperd in verband met de komende herdenking van de Afscheiding een „Hendrik de Cock-fonds in het leven te roepen voor steun aan hulpbehoevende kerken en bevordering van den EvangeHsatiearbeid. De. bedoeling is, dat die adhaesie ook gevraagd zal worden van de Part. Synode van Zuid-Holland ten Z,

Pensioengrondslag. De Geref. Kerk te Woudsend heeft aan de Classis Workum der Geref. Kerken voorgesteld: „De Classis stelle aan de Particuliere Synode van Friesland-Zuid voor om er bij de Generale Synode op aan te dringen, dat als grondslag van het pensioen van emeritus-predikanten in het vervolg genomen worde, het tractement van de(n) dienstdoende(n) predikant(en) in de gemeente, welke door den emeritus het laatst gediend is".

Oisterwijk (Noord-Brabant). In verband met het komend bezoek van de vele zomergasten vestigen wij de aandacht op het feit, dat hier in Oisterwijk een Gereformeerde Kerk is en wel aan de Kievitslaan, een zijlaan van de Gemullenhoekenweg, dicht bij Café „Gemullenhoeken". lederen Zondag wordt dienst gehouden, terwijl in deze diensten geregeld predikanten hopen voor te gaan.

Verdere inlichtingen verstrekt gaarne: de heer C. J. van der Maas, „Nimmerdor", George Perklaan C 40, te Oisterwijk (Ouderling). Andere kerkelijke bladen wordt verzocht, dit bericht op te willen nemen.

GEREFORMEERDE GEMEENTEN.

Beroepen te: Amsterdam: J. D. Barth te Borsselen.

NEDERLANDSCHE HERVORMDE KERK.

Beroepen te: Benschop: L. Vroegindewey te Wilnis. Buiksloot: P. N. van Schouwenburg te Drogeham. Dinteloord: E. Schimmel te Ameide. Franeker (toez.): R. H. Oldeman te Broek in Waterland. Haskerhorne: Cand. J. de Vries te Nijland. Hengelo (O.): L P. v. d. Waal te Grijpskerke. Lage Vuursche: B. van Ginkel te Nieuwpoort. Nieuw Beerta: Cand. E. Postma te Heerlen. Oppenhuizen: C. J. Laarman te Musselkanaal. Overschie: C. G. H. Blok te Westmaas. Tienhoven: D. J. Lazonder te Werkendam. Waddinxveen: J. E. Klomp te Ede. IJsselstein: S. Goverts te Gameren.

Aangenomen naar; Amsterdam: Dr F. S. H. J. Berkelbach van der Sprenkel te Rotterdam. Angerlo (toez.): H. Boersma te Schoonebeek.

Bedankt voor: Franeker: R. H. Oldeman te Broek in Waterland, Lettelbert: A. J. Eykman te Zoeterwoude. Sprang: J. Bakker te Bleiswijk. Stedum: O. Hulstra te Sloten. Valkenburg (Z.-H.): D. M. Vermet te Oosterbierum.

Intrede te: peldoorn: . Dekker. Tekst: es. 26:8 (2e gedeelte). Huizen: . N. B. Bouthoorn. Tekst: x. 4:20. Landsmeer: . M. E. Bremer. Tekst:2 Cor. 4:5.

Afscheid van: ngerlo: . D. Buenk. Tekst: al. 5:1 en 13. Wilsum: . G. Abbringh. Tekst: atth. 28:20.

Evangelisatie in de Classis Enkhuisen. Een bijzondere dag. 30 April, een bijzondere dag. De Prinses der Nederlanden viert haar verjaardag en Nederland met haar. Er is blijdschap en dankbaarheid.

Maar ergens op een vergeten plekje van N.-Holland zit in een zaaltje van een café een groep menschen bijeen met van blijdschap stralende gezichten. Er gaat iets groots gebeuren. Er zal een samenkomst worden gehouden, waarin Gods Woord wordt gebracht. Het is geen kerkdienst, maar ook geen evangeHsatiesamenkomst. Van beide is er iets in. De bedoeling is voorloopig: stichten, opbouwen in het geloof, en anderen trekken.

bijge­ Er zijn stoelen te weinig. Er moeten er worden haald.

Buiten bij de deur staan enkele kinderen met een „wat moeten die menschen? "-gezicht. Zooveel kerken in de buurt en dan nog kerkdienst in een café? Wonderlijke menschen!

Ja, wonderlijke menschen!

Zij vinden het blijkbaar aangenaam om ruim een uur in zoo'n benauwd zaaltje te zitten, want zij zingen hun psalmen met beziehng, al is er geen orgel.

Wonderlijke menschen!

Sommigen zitten met glundere gezichten te luisteren en het is heelemaal niet grappig wat er gezegd wordt. Op den katheder staat met groote letters: „Nut en genoegen". Daarvoor leeft men in N.-H., en men vindt zichzelven daarbij heel braaf. Maar deze wonderlijke menschen zouden hier niet ter vergadering zijn, als zij enkel waren uitgenoodigd voor nut en genoegen. Zij komen niet om te lachen, al lacht hun hart wel van blijdschap. Zij kunnen nu tweemaal „ter kerk", 's Morgens kan de reis worden gemaakt naar Hoorn of Opperdoes per fiets, en 's middags kan de boerenarbeider nu vóór melktijd een korten „dienst" bijwonen in het café. En tegelijkertijd is er een e v a n g e l i s a t i e p o s t. Er is de eerste maal reeds iemand, die anders nooit bij ons ter kerk komt.

Wonderlijke menschen toch. Is het zoo fijn om tweemaal ter kerk te gaan? Of is er ook de hoop in het hart, dat het hier op den duur een gemeentevergadering kan worden ?

Zij geven in den hoed, die' als collectezak rondgaat, f 10, 27J4. Ja waarlijk, wonderlijke menschen!

Dit gebeurde, lezers, 30 April op de Gouw, onder Hoogwoud. Aanwezig waren, groot en klein, 46 menschen, w.o. voor dezen eersten keer de predikanten van Opperdoes, en van Hoorn, met den hulpprediker van Hoorn, die alle drie een kort woord spraken. De bedoeling is, dat de predikanten den hulpprediker in dit werk zullen bijstaan.

Gouw is een middelpunt, even ver van Hoorn als van Opperdoes gelegen. Daaromheen wonen enkele Gereformeerden, verspreid over verschillende dorpen. Wanneer nu met behulp van dezen een evangelisatiepost kan worden gevormd, dan is daar een prachtig centrum, ver van elke kerk, midden in het machtige Modernistische bolwerk.

Hoewel dan ook nog iedereen spreekt over crisis en achteruitgang, hoewel wij niet zien waar de gelden vandaan moeten komen, wij kunnen toch niet anders doen dan aannemen wat God naar ons inzicht ons aanbiedt. Wat voor enkele weken nog niet werd overdacht, dat is gebeurd: Er is bouwgrond gekocht voor een gebouw, dat tevens als kerkgebouw en vergaderlokaal kan worden gebruikt. Het huis van één onzer broeders ging in vlammen op, en wij kochten van de eigenaars den grond, prachtig gelegen, en groot genoeg om er een fhnk gebouw op te zetten.

De gelegenheid was zoo gunstig, dat wij onmiddellijk aannamen wat wij voor f 150 konden koopen. En nu kunnen wij openlijk optreden. De bouwgrond is gereed, zoodat niemand ons daarin meer kan tegenwerken.

Maar nu verder!

Wij vertrouwen op God en zoeken den weg der middelen. Hoorn en Opperdoes hebben samen aangevat, maar zal er iets van komen, dan moet de Classis, de Provincie, ja dan mag ook wel heel het land helpen. Welnu, wij roepe n het in heel Nederland uit, dat wij hier strijden tegen het rijk der duisternis in donker Noord-Holland! Helpt ons!

J. DIJKSTRA, Hoorn.

Girorekening van Ds J. Dijkstra 138738. Vooral vermelden het doel der gift.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 mei 1933

De Reformatie | 6 Pagina's

De mensch als persoon.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 mei 1933

De Reformatie | 6 Pagina's