GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De mensch als persoon.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De mensch als persoon.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI.

Indien wij nu in verband met het speciale punt, dat ons in deze artikelen tot dusver bezighield, vragen, wat de Locus de Ghristo ons omtrent de persoonsorganisatie des menschen heeft te zeggen, dan moeten wij beginnen met nogmaals duidelijk uiteen te zetten de beteekenis van de gegevens omtrent de menschen in het algemeen, waarvan deze locus uitgaat.

In den Locus de Ghristo leeren wij, dat de Ptersoon van den Middelaar twee naturen had, doch slechts één Ik.

Want dit Ik, zoo wordt ©r steeds aan l; oegevoegd, was een Goddelijk Ik.

De bedoeling van dezen laatsten zin kan niet zijn, dat Christus het woord „Ik" in den ©eisten naamval of in één der andere uitsluitend gebruikte van Zijn goddelijke natuur.

Immers, Hij zeide: „Mij dorst". Wij lezen in de Schrift, dat „Hem" hongerde. Wij lezen, dat Hij klaagde: „Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? "

Hieruit volgt dus wel, dat Christus het woord „Ik" of deszelfs verbuiging gebruikte voor Zijn geheelen persoon of wel voor datgene wat Zijn menschelijk© natuur is.

Immers, d© Godheid kan niet lijden, en zoo ïs het lijden van Christus dus all©©n het lijden van den mensch.

En toch zegt Hij: „Mij dorst".

Kan dus met d© uitdrukking, dat het „Ik" van Christus een Goddelijk „Ik" was, niet bedoeld zijn, dat Jezus, wanneer Hij sprak „Ik" daarmede Zijn God-zijn accentueerde, toch hield de dogmatiek steeds vast, dat Christus' „Ik" een Goddelijk „Ik" was.

Weliswaar trad dat „Ik" ook op als drager eener menschelijk© natuur op zulk een wijze, dat de twee naturen in de eenigheid des Persoons, ongedeeld én ongescheiden, onvermengd en onveranderd, aanwezig waren, maar desondanks bleef toch de leer der Gereformeerde dogmatiek, dat Christus' „Ik" een Goddelijk „Ik" was.

Tevens poneerde zij steeds, dat Christus slechts één „Ik" had.

Immers er "Varen in onzen Heiland niet twee personen, maar slechts één.

Christus had dan ook niet een menschelijk „ik".

Deze gegevens aanvaarden wij natuurlijk, zooals de Gereformeerde dogmatiek ze biedt, en wij achten het onjuist en daarom ook ongeoorloofd op dez© uitspraken critiek t© oefenen.

Maar nu werd daarnaast door de Gereformeerd© dogmatiek steeds weer een ander punt naar voren geschoven.

Ook onze Belijdenis kent dat punt zeer nadrukkelijk.

Immers, in Zondag 5 en elders wordt in duidelijke taal betoogd, dat Christus had een volkomen ©n waarachtig© menschelijk© natuur.

Dat Christus waarachtig m©nsch was en volkomen mensch was, leert ons de Schrift; en d© Schrift doet ons ook verstaan, waarom zulks noodzakelijk was.

Zoozeer zelfs geeft de Schrift duidelijk den grond voor de noodzakelijkheid van de volkomen en waarachtige menschelijke natuur aan, dat onz© Catechismus in Zondag 5 ©n 6 wel ©©ns beschuldigd werd van een te logicistisch opgezette redeneering.

Maar dat daar gelaten. Niemand die Gereformeerd is, ontkent het feit, dat Christus waarachtig mensch was en dat Hij volkomen mensch was, d.w.z. dat Hij de waarachtige en volkomen menschelijke natuur deelachtig was.

Maar nu is het merkwaardig, dat Christus toch niet een menschelijk „ik" had.

Bij onzen Heiland was dus wel de volkomen en waarachtig© m©nsch©lijke natuur, maar er was niet e©n menschelijk „ik".

Hieruit moet volgen, dat het menschelijk „ik" niet behoort tot de menschelijke natuur. Het is mogolijk, dat de m©nschelijke natuur aangenomen wordt door Christus, zonder dat Hij een menschelijk „ik" aannam.

De twee feiten, die wij boven bespraken, dat van d© waarachtige menschelijk© natuur en dat van het Godd©lijk „Ik" van den Middelaar, moeten uit den aard der zaak in overeenstemming zijn m©t onz© anthropologische beschouwingen, wil men, met den Locus de Homine, het hoofdstuk, dat handelt over den mensch.

Een tegenstrijdigheid tusschen de beschouwingen in d©n laatst©n locus en in dien over den Christus zou zoowel op wetenschappelijke als practische gronden ontoelaatbaar zijn.

Dus moet dan uit het tot dusver gezegde Wel volgen, dat het „ik" van den mensch niet inhaereat is in zijn menschelijke natuur.

Ware dat toch wel het geval, dan zou onze Heiland niet een volkomen ©n een waarachtig© menschelijk© natuur hebben aangenomen.

Het moge dan al waar zijn, dat bij ons menschen de openbaring eener menschelijke natuur nimmer voorkomt zonder dat zij door ©en „ik" wordt ge-

dragen, feit is, dat wij niet mogen zeggen, dat dat „ik" behoort tot onze natuur, want dan zou Christus een menschelijke natuur gehad hebben waar iets aan ontbrak, dat er feitelijk bij behoorde.

Deze conclusie lijkt ons zoo voor de hand liggend en zoo vanzelfsprekend, dat we bijna aarzelen, taar voor onze lezers nader te verdedigen.

T'och schijnt zulks noodzakelijk met het oog op het feit, dat telkens weer betoogd wordt, dat bij d© opvatting, di© dezerzijds elders werd uitgesproken, Christus niet ©en volkomen mensch zou geweest zijn.

Nu mogen we er echter op wijzen, dat het niet onze stelling is, dat Christus geen menschelijk! „ik" had, maar dat het de stelling is van de Gereformeerde dogmatiek.

Nu geven we wel gaarne toe, dat zij, die de onderscheiding „ik" en „natuur" niet wenschen, hier voor een zeer groot inconvenient zitten. Immers hoe is het hen mogelijk, om tegelijkertijd te betoogen, dat Christus wel een volkomen menschelijke natuur aannam, maar dat Zijn „Ik" een Goddelijk „Ik" was.

En wanneer dezulken dan zeggen, dat de persoonsorganisatie van den Heiland nu eenmaal een mysterie is, dan antwoorden wij: „Wat bedoelt ge dan met de uitdrukkingen die in de dogmatiek door U worden gebezigd? "

Wat wij in een vorig artikel zeiden, geldt toch ook op dit punt stellig evenzeer als steeds, dat wij met een bepaalde uitdrukking iets moeten bedoelen en dan wel iets, dat zinvol is, iets, dat wij zelf ook binnen den begripsmatigen inhoud van ons 'kenleven moeten kunnen vatten.

Het ware toch niet te denken, dat er menschen zouden zijn, die in de dogmatiek opereeren met termen, waarvan zij zelf zeiden, dat het, zakelijk gezien, inhoudlooze uitdrukkingen waren.

Natuurlijk veronderstellen wij zoo iets geen oogenblik.

Maar indien vnj dat niet mogen veronderstellen, dan blijft de vraag, of er dan wel een andere conclusie mogelijk is dan deze, dat d© mensch in zijn menschelijk© natuur niet ook tegelijkertijd zijn „ik" ontving als deel van of als organische geleding in die natuur.

De onderscheiding tusschen „ik" en , , natuur" lijkt ons hier onwedersprekelijk geboden.

Zoodat wij moeten concludeeren, dat de persoon van den mensch georganiseerd is, doordien in dien mensch de menschelijke natuur zich openbaarde en tevens een menschelijk „ik" in die natuur als zelfstandige van de natuur te onderscheiden grootheid werd ingelegd.

Uit den aard der zaak moeten wij nu toch het hier gegevene en op de Schrift gegronde, immers uit de dogmatiek afgeleide', standpunt in verband), met de schriftuurhjke gegevens wel ©ven nader realiseeren.

Dat Christus een waarachtig menschelijk lichaam had, werd door de Kerk tegenover de Doceten steeds volgehouden.

steeds volgehouden. Zulks te ontkennen, zou trouwens ook de meest nadrukkelijk© uitspraken van de Schrift negeeren.

Wij lezen echter, dat Christus ook een psyche had. Wie zou ook een menschelijk zieleleven bij den Heiland, van Wien de Schrift zegt, dat Hij in alle dingen is verzocht geweest als wij, durven loochenen ?

Maar nu komen hier uit den aard der zaak moeilijkheden en tevens consequenties.

Wanneer toch Christus ©en menschelijk lichaam en ©en menschelijke psyche had, en wanneei wij tegelijk kunnen zeggen, dat Hij had een menschelijke natuur, dan staan twee dingen vast: Ie. dat lichaam en ziel beide behooren tot 'de menschelijke natuur.

2e. dat het „ik" onderscheiden moet worden zoowel van het lichaam als van de psyche.

Wij zagen toch, dat Christus geen menschelijkf „ik" had.

Het lijkt ons onmogelijk, om aan deze gedachtenconsequenti© te ontkom©n.

Maar daaruit volgt dan weer, dat ook bij ons het „ik" noch in het lichaam, noch in d© psyche zetelt, maar dat het van deze twee moet worden onderscheiden.

En tenslotte kunnen wij ons weer niet onttrekken aan de logica der feiten ten opzichte van een ander punt, dat de dogmatiek evenzeer ons leert.

Dit is dat punt, dat Christus juist door Zijn menschelijk© natuur gemeenschap had met het menschelijk geslacht, en dat juist in die menschelijke natuur, dat is dan in het lichamelijke en in het psychische, de gemeenschap tusschen Christus en het menschelijke geslacht tot uitdrukking kwam.

Maar hieruit volgt dan toch onvermijdelijk, dat er ook een psychische gemeenschap is tusschen d© menschen onderling krachtens de gemeenschap van allen met hun stamvader Adam.

Zoodat wij niet anders kunnen doen dan concludeeren, dat het somato-psychische als een eenheid van de ouders wordt ontvangen en dat God daarin inlegt bij de conceptie van de nieuwe vrucht, die eens mensch zal worden, een geschapen „ik", dat substantieel bestaat, en dat wij den geest des menschen noemen.

Wij hopen op deze dingen later terug te komen.

Om voldoende afwisseling te houden in deze artikelenreeks willen wij onze artikelen thans voor eenige weken onderbreken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juni 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

De mensch als persoon.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juni 1933

De Reformatie | 8 Pagina's