GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Met gebed van den jongen mensch.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Met gebed van den jongen mensch.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

De zaak van het gebed staat echter zoo slecht niet, als de argumenten, geleverd door de statistiek, het experiment en de natuurwetten, ons willen doen gelooven. Er is altijd meer voor de waarheid dan voor de leugen te zeggen. Het dwaze Gods is wijzer dan de menschen, ook het schijnbaar dwaze van het gebed.

Wat al aanstonds de statistiek betreft — natuurlijk mag zij alle mogelijke gegevens ove/ den levensduur van verschillende klassen van menschen verzamelen. Niemand zal haar het recht ontzeggen, om na te gaan, of overheidspersonen en kerke-dienaars over 't algemeen niet zulk een hoogen leeftijd bereiken als menschen, die een ander ambt bekleeden of een handwerk uitoefenen. En evenmin mag er eenig bezwaar wezen, wanneer zij nazoekt, hoe het met de zuigelingensterfte in de verschillende gezinnen gesteld is. Maar de statistiek overschrijdt haar bevoegdheid; betreedt een terrein, dat het hare niet is, en begaat daarom misstap op misstap, wanneer zij met 'tregislreeren der cijfers zich niet tevreden stelt, doch deze ook wil verklaren, en vooral wanneer zij verband gaat leggen tusschen onzen levensduur en de voor haar oncontroleerbare en onwaarneembare grootheid van het gebed.

Want ten eerste maakt de statistiek dan de fout, dat zij de uitwerking van het gebed opmaken wil uit het aantal malen, dat het opgezonden wordt. Terwijl de Heere Jezus ons heeft geleerd, dat wij niet meenen moeten, vanwege de veelheid onzer woorden of ook vanwege onze tallooze herhalingen verhoord te zullen worden; maar dat de kracht en werking van ons gebed hierdoor bepaald wordt, of wij in heilige samenstemraing fflet Zijn Vader en overeenkomstig Diens wil gebeden hebben.

Bovendien — wat sterker spreekt — welken maatstaf bezit de statistiek, of er inderdaad, zeg voor de overheden van een volk veel en althans meer dan voor andere personen gebeden wordt?

Zeker, de voorbede voor hen geschiedt haast op iederen Zondag in den eeredienst der kerk. Maar welk mensch is harte-kenner genoeg, om uit te maken of er dan inderdaad gebeden, dan wel enkel de gebedsvorm waargenomen en dus feitelijk niet gebeden wordt? Zou het niet meermalen zóó zijn, dat er voor een verloren zoon, voor wien niemand anders dan zijn moeder dag en nacht haar tranen voor God stort, meer geweld bij God gepleegd wordt, dan voor de overheid?

En wat alles afdoet — welk recht heeft de statistiek, om de kracht en de verhooring van het gebed juist op den levensduur te controleeren? Js er soms ergens een belofte Gods gegeven, dat overheidspersonen een langer leven zullen hebben dan anderen? Of heeft de Heere ooit toegezegd, dat in Christelijke gezinnen minder sterfgevallen zich zullen voordoen dan in ongeloovige? Lieert de bijbel ons niet vlak omgekeerd, dat de meeste levenssmarten juist het deel van Gods Kinderen zullen wezen? En ook: kan het gebed voor de overheid ook niet verhoord zijn, wanneer door haar met wijsheid en voorzichtigheid regeering wordt gevoerd ? 1) de

Soortgelijke bezwaren rijzen ook, wanneer men het experiment op het gebed wil toepassen. De idee van Tyndall is nooit verwezenlijkt. Het kon ook niet.

Ze was allereerst praktisch onuitvoerbaar. Wie wel eens de ziektegeschiedenis van patiënten met dezelfde kwaal van het begin tot het einde heeft meegemaakt, begrijpt hoe onmogelijk het is, om zelfs maar twéé patiënten te vinden, wier ziekte en ziekte-verloop geheel gelijk zijn; laat staan, dat hij een heele groep, en dan nog wel gedurende vijf jaar, bij elkander krijgen kan.

Voorts was de proef, zooals Tyndall haar voorstelde, door en door oneerlijk. Het is even valsch als onschriftuurlijk opgezet om voor sommige patienten de beste doktoren en medicamenten beschikbaar te stellen, en aan anderen alleen het gebed te geven. Want het gebed is nu eenmaal geen tooverforniule, die wij slechts enkele malen per dag hebben uit te spreken, en waarvoor dan, zonder meer, ziekten en kwalen op de vlucht gaan. God heeft ons zeker bevolen, om ook in dagen van ziekte te bidden; maar Hij heeft ons evenzeer opgedragen om bij het gebed de middelen te gebruiken. Gesteld een oogenblik, dat een proef als van Tyndall praktisch mogelijk en principieel toelaatbaar was, dan zou men haar nog altijd zóó moeten maken, dat aan het eene deel der patiënten enkel doktoren en medicijnen, en aan de andere helft èn dezen èn het gebed gegeven werden. Eerst zóó zou de opzet zuiver zijn.

Maar — en dit is ons derde bezwaar — dergelijk geëxperimenteer is ons niet toegestaan. Wij zullen den Heere onzen God niet verzoeken. Het is ons volstrekt verboden om, waar en wanneer en met welk doel dan ook, opzettelijk gevallen te scheppen, om daaraan nu eens te zien, wat en hoe de Heere toch zal doen. Wie dit toch doet, handelt buiten het geloof, en ontneemt daarmede tegelijk zichzelf de voorwaarde, waardoor hij alleen de werking van het gebed zou kunnen opmerken. De dingen, die des Geestes Gods zijn (en daartoe behoort ook het gebed) worden alleen door den geestelijken mensch onderscheiden, en niet door den natuurlijken, ook al neemt hij hetzij de statistiek, hetzij het experiment in zijn dienst. Eindelijk moet ook hier opgemerkt, wat ook reeds aan het adres der statistiek gezegd werd: God heeft ons nergens beloofd, dat de kracht van het gebed hierin blijken zal, dat het ziekten verdrijft en den dood buiten houdt. En wie desondanks het gebed toch op deze punten gaat beexpei-imenteeren, begaat dezelfde dwaasheid als iemand, die de geneeskracht van aspirine wil onderzoeken, en die nu nagaat hoeveel menschen, die aspirine gesHkt hebben, tot sterke karalcters geworden zijn.

Zoo blijven alleen de natuurwetten nog over. Het is een van de eerste fouten van de mechanische wereldbeschouwing, dat zij het gebied, waarop deze wetten gelden, veel te ^oot neemt^ en dit doet doordat zij „causaal" vereenzelvigt met „mechanisch" 2). Al bestaat er tusschen alle schepselen en ook tusschen alle gebeurtenissen in het heelal een zeker verband, daarom mag men nog niet van de wereld als van een machine spreken. Er breidt zich in de schepping ook een zeer groot gebied uit, waarop heelemaal geen natuurwetten heerschen, en dat is het terrein, waarop de mensch, hetzij als enkeling, hetzij in zijn verschillende gemeenschapskringen, als redelijk en zedelijk wezen optreedt. En is het hart des menschen niet ondoorgrondelijk? Zijn de overleggingen en paden daarvan niet onberekenbaar? Spot in het leven niet telkens datgene, wat onze naast© doet,

met wat wij van hem verwacht hadden? Zijn wij onszelf niet menigmaal een raadsel; en beleven wij met onszelven geen dingen, die wij vroeger nooit mogelijk geacht zouden hebljen? En dan no^ de meesttijds nog ingewikkelder zielsbewegingen van vele diplomaten en overheidspersonen! Wie dit alles en veel meer nog enkel met de noodwendigheid en onfeilbaarheid van een machine ziet werken, moet wel ziende blind zijn, en heeft zich zoozeer opgesloten in zijn vooropgezette meening, dat hij de wereld niet eens meer waarnemen kan, zooals zij werkelijk is.

En ook als wij ons tot de natuur of de stoffelijke wereld beperken, dan blijkt ook daar de natuurwet niet zulk een alles-beheerschende, ijzeren, onverzettelijke kracht te zijn. Ook hier is verschil. Er is onderscheid in graad van waarschijnlijkheid en zekerheid. °) „De door den mensch gevonden natuurwetten bezitten echter slechts een zekeren graad van waarschijnlijkheid en moeten voortdurend worden herzien." *) Zij zijn dikwijls niet meer dan waarschijnlijkheidsberekeningen van ons, een eerste benadering der werkelijkheid. *) Al hebben wij door langdurige en nauwkeurige waarneming vastgesteld, dat het meestal zus en zoo toegaat, toch doet zich herhaaldelijk een geval voor, waarop onze regel niet past. Om het met een voorbeeld op te helderen: het is zeer aannemelijk, dat ziekten als tuberculose^ en kanker naar bepaalde wetten verloopen. Maar wie kent ze? De medische wetenschap kan wel het proces in groote lijnen schetsen, maar zij kan niet onfeilbaar vaststellen, hoe het van stap tot stap toe gaan zal. Ook zij staat telkens voor verrassingen. En waar liier voor ons nog zooveel mogelijk is, is er toch zeker ook wel ruimte voor het gebed.

En zeker, er bestaan ook natuurwetten, die wij altijd en overal zien opgaan, zooals b.v. de wet van de zwaartekracht e.d. Maar als men nu, daarop lettend, gaat redeneeren, dat het toch al te dwaas is, om bij den steen, dien gij uit uw hand loslaat, te gaan bidden, dat hij niet op den grond maar in de lucht terecht mag komen — begaat men een driesoorüge fout.

Ten eerste stelt men aldus een abstractie, omdat zulk een geval zich nooit voordoet. In de levensgevallen, waarin wij bidden, hebben wij zeker ook soms met de werking van natuurwetten, maar in den regel daarbij met tal van andere factoren te doen.

Ten tweede is een dergelijke redeneering ook een brutaliteit. Want zoo schept men weer opzettelijk een geval, en vervalt men tot de zelfde Godverzoeking, als waartegen bij het experiment gewaarschuwd werd.

En eindelijk vergeet men dan, dat het reeds binnen onze wereld zóó is, dat wezens, die tot een hoogere orde behooren, een zekere macht hebben over de wetten, die op een lager terrein gelden.

Onlangs vond ik hiervoor het volgende aardige voorbeeld. „Een kind valt op den grond en bezeert zich; de moeder zegt: „Kind, je hebt de wet van de zwaartekracht veronachtzaamd en bent gevallen; en door op een hard oppervlak te vallen, heb je jezelf bezeerd — wat een tweede natuurwet is. Je kunt van mij niet verwachten, dat ik inbreuk zal maken op de natuurwetten, die vastgesteld zijn. Blijf maar liggen".

Is dit een juiste verklaring van de natuur? Is de moeder de slavin van de lagere mechanische en en physiscbe wetten? Door haar spierkracht, die hooger dan deze beide is, tilt ze het kind op; doch ofschoon zij dat doet, schuift zij de wet der zwaartekracht niet opzij of houdt die terug, maar zij doet eenvoudig teniet wat de zwaartekracht heeft gedaan. Door haar verstand, dat op nog hooger plan ligt, kan zij zeUs iets doen om de, pijn van de verwonding te verzachten, die ver-

oorzaakt was door de wet der mechanica, dat acüe reactie is. ^)

En indien reeds wij, menschem, aldus een zekere macht over de natuurwetten hebben, hoe zal' het dan niet bij den Heere onzen God zijn?

Want de kwestie tusschen de mechanisch© wereldbeschouwing 'en ons is niet, of er al dan niet natuurwetten bestaan. Maar het geding loopt ten diepste hierover, of deze wetten de laatste en hoogste machten zijn, die de natuur beheerschen, dan wel, of er nog ©en hoogere en goddelijkle macht boven hen staat, die ze eenmaal gesteld heeft en nu nog onderhoudt, doch zelf van hen onafhankelijk is.

En bij dit punt moet met grooten nadruk uitgesproken: natuurwetten zijn geen machten, die zelfstandig over de natuur heerschappij oefenen; maar 't zijn regels of ordinanties, die God in de stoffelijke dingen gelegd heeft en waarnaar Hij wil dat zij werken zullen. „Het zijn geen wetten van de natuur, maar wetten die heerschen over de natuur." ') De dingen en verschijnselen hangen wel van elkaar af, maar God hangt niet van hen af. Al is in de levenlooze natuur geen wil en geeia v: i-jheid in de dingQn, zoodat ze Ty-erken mtet ijzeren noodzakelijkheid, als machines; toch gaat deze noodzakelijkheid niet verder dan de wil van Hem, die de wetten gesteld heeft. ^) W.aint al de elementen en krachten met de hun inwonende wetten worden van oogenbhk tot oogenblik in stand gehouden door God, die de laatste en hoogste, intelligente ea vrije causaliteit van alle dingen is. ^)

En omdat wij in het gebed te doen hebben juist met dien God, die absoluut boven alles, ook boven de natuurwetten, verheven is, daarom is het gebed niet onredelijk of ondoelmatig, maar bekleedt het zoowel in de ontwikkeling van de stoffelijke wereld als in de geschiedenis der menschbeid een eigen waarde ©n plaats.


1) Zie hierover ook Dr D. J. Keet, Wezen en waarde van het gebed, diss. V. U. 1918, 156—160.

2) Dr H. Bavinck, Geref. Dogmatiek, IP 658.

3) Dr J. Bruin, Het Christelijk geloof en de beoefening der natuurwetenschap, 83.

4) Dr W. H. Nieuwhuis, art. Natuurwet in Kok's Chr. Encyclopaedic, IV 318.

5) Dr J. Bruin, ta.p. 81.

1) W. Bell Dawson, art. Miracles and the Laws of Nature, in The Evangelical Quarterly, Vol. 6, No. 3, 228.

2) Dr A. Kuyper, De Gemeene Gratie, Il 589.

3) Dr J. Bruin, t.a.p. 68.

4) Dr H. Bavinck, t.a.p. P 387.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 februari 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Met gebed van den jongen mensch.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 februari 1934

De Reformatie | 8 Pagina's