GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LITERATUUR EN KUNST

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Antieke Voorloopers van Kollewijn. .

Het is een vergissing van de Vereenvoudigers, wanneer ze zich de vertegenwoordigers achten van bet nieuwe taalinzicht.

Het nieuwe is hunner niet, sedert een nog nieuwer (de phonologie) hun allesbehalve in het gevlei komt. Maar ook de eer van nieuw te zijn moet, wat den kern aangaat, hun taalbeschouwing worden ontzegd. In onze oogen overigens volstrekt geen nadeel. Toch kan het zijn nut

hebben vast 'fe stellen dat reeds Grieksch© en Romeinsche taalgeleerden een eeuwenlangen strijd hebben gevoerd om beginselen, ten nauwste verwant met die, wellce bij den spellingstrijd in deze landen zijn betrokken.

Zóó heet het immers officieel, dat slechts de spelling werd gewijzigd? Gesteld al dat een grenshjn is te trekken tusschen taal en spelling (daar zal vermoedelijk een zware wijs op gaan!), dan nog leert nadere kennismaking met deze materie — menig Vereenvoudiger zal het gaaf beamen — dat hier wel degelijk taalbelangen van de eerste orde in hot spel zijn. Toonaangevende KoUewijnianen beriepen zich dan ook sinds lang tot staving van hun spellingseischen en - beginselen op het in Duitschland verrezen linguïstisch licht. Men leze er het eerste deel van T)> & Vooy „Verzamelde Taalkundige Opstellen" maar eens op na; en, daar die nieuwe taaibeginselen opkom^en uit algemeene principia, is het voor ons, Calvinisten, plicht ook dezen geest te beproeven, of hij uit God is.

In a nutshell de Kollewijniaansche kerngedachten over taal samenvattend, zouden we (afgezien van het dogma „taal is klank") moeten wijzen op:

verzet tegen de logica als taalwet; tegen den gecultiveerden taalvorm in het algemeen (o.a. met de j, moeilijke" onderscheidingen van buiging en geslacht); tegen een praescriptieve, regelende grammatica.

Op ten troon verheffing van don u s u s, het spraakgebruik; van het A(lgemeen) Bi(eschaafd); van de losse, vaak slonzige omgangstaal.

Dit alles uit revolutionairen vrijheidsdrang, weerzin tegen het gebod. Anders uitgedrukt: zooals een gezonde gezagsleer haar fundament alleen kan leggen in de Openbaring, zoo is, consequent doorgedacht, de ware gehoorzaamheid op het gebied der taal alleen (ik zeg niet: te handhaven, maar) te fundeeren, wanneer men gelooft in een transcen- , denten, taal'vormenden, taalwetten handhavenden ^*.God.

Ongeloovige bespiegelingen over den aard der taal moesten met ijzeren noodzakehjkheid voeren tot naturalistische emancipatie van den dagelijkschen, zich uitlevenden usus. Ons voegt het daarom niet den laatdunkenden schimp van vele Vereenvoudigers met gelijke munt te betalen.

Toch moest ook deze taalfilosofie zich zekere normen kiezen. Ze vond die o.a. bij Jespersen (met zijn „Energetik der Sprache") die het bij spreken en schrijven vereischte quantum energieverbruik bestudeerde 1), een soort taalkundig Taylorstelsel bepleitend. Die taal acht hij de hoogste, welke met het eenvoudigst mechanisme het meest bereikt. De waardeering moet volledig „anthropocentrisch" zijn2), dat is te zeggen: draaien om den mensch en zgn belang alleen.

De oplossing van het hier aangeroerde, cardinale vraagstuk, rakende de norm der taal, wordt door dieper liggende beginselen bepaald, om op haar beurt voor de taalwetenschap vérstrekkende beteekenis te erlangen.

Daarom kan, wie aan den periodieken wederkeer der voornaamste wijsgeerige gezichtspunten en stroomingen denkt, zich ternauwernood er over verbazen, dat dit onderwerp ook in de oudheid de geesten heeft geboeid en verdeeld. Zij het ook dat het beloop van dezen strijd, waarvan de geschiedenis nog moet geschreven worden, ons zeer onvolledig bekend is, de gegevens veroorloven wel ons een voorstelling te vormen van zijn karakter, van de meest bediscussieerde punten, van de daartegenover ingenomen posities.

De spelling speelt zekere rol, evenwel zonder centrale figuur te worden. Ten deele hangt dit hiermee samen, dat gesproken en geschreven taal nog niet tegen elkander worden uitgespeeld als thans. Het pseudo-democratisch streven de laatste neer te drukken naar het peil der keuvelende omgangstaal, de systematische toeleg de fijnere taaigewassen te doen verkommeren, bleef de oudheid als geheel vreemd. Desondanks, evenals op menig ander terrein, was het revolutionair beginsel hier in knop gesctioten, al liet de voldragen vrucht nog eeuwen op zich wachten.

De vormenleer was het front waarop de strijd het intensiefst werd gevoerd. Niet of buigings- on geslachtsohderscheidingen in de taal zouden zijn was de brandende vraag, maar welke. Was er wel leen middel om zuiver en onzuiver te onderscheiden? Was er wel regelmaat te ontdekken in de verwarrende, bijkans onoverzienbare menigte van buigings- en vervoegingsvormen ? Het nadenken over deze en dergelijke vragen bracht een groep van geleerden tot de overtuiging:

a. dat dit bonte velerlei geen regelmaat en orde (ANALOGIE) vertoonde, maar onregelmatigheid .(ANOMALIE) alom;

b. dat de analogie (wil men: logische norm) niet een maatstaf is, waaraan de 'taal zou zijn te toetsen, dat er dus geenerlei reden is om de anomalistisch uit den band springende taal door spraakkunst!ge regels te breidelen.

Een van de gematigde anomalisten, Quintilianus (plm. 35—95 na Chr.), wil de analogie niet geheel verwerpen, maar drukt zich toch karakteristiek in dezer voege uit: de analogie heeft niet in den beginne, als uit den hemel gezonden, den vorm van het spreken bepaald, maar is later ontdekt. Ze is geen wet ^oor het spreken, maar object van waarneming, zelve product van het taalgebruik (Inst. Or. 1 6 § 6). De revolutionaire theorie schemert duidelijk genoeg door deze verdraagzame woorden heen: de eenheid scheppende regelmaat is niet meer dan achteraf te constateeren feit, geen vormgevend principe; ze brengt geen consequenties , mee voor onze taalcultuur.

Waartegenover wij belijden dat de Logos het is die aan onze talen (door het medium van den sprekenden en schrijvenden mensch: „zijn God ' onderricht hem van de wijze") haar wondere harmonie van bouw en samenhang verleent, tegelijk ons belastend met verantwoordelijkheid en zorg voor die taaiorde, daar de zonde met haar gevolgen altijd door deze bedreigt en schaadt.

Om tot onze anomalisten terug te keeren: de radicalen, die het bestaan der analogie ontkennen (om nog niet eens te spreken van haar normatieve waarde), kwamen de voor het grijpen liggende anomalieën bij handenvol aandragen. Interessant is het dat ze (tout comme chez nous) een gansche menagerie ten tooneele voerden: maalijke dierennamen voor wijfjes en omgekeerd.3) Nu ligt het voor de hand dat hun stoute overdrijvingen den speurzin der analogisten scherpte, die dan ook al spoedig met een even overstelpend feitenmateriaal wisten aan te toonen dat het toch waarlijk niet aanging alle regelmaat met één pennetrek uit de taal te bannen. Maar evenzeer vanzelf spreekt het dat daarmede de zaak nog niet beslist was. Het ging immers in laatste instantie om de nonnatieve beteekenis van analogie en logica. En hierbij spraken de beginselen krachtig mee. De echte anomalist wilde zich aan één norm onderwerpen: die van het nut (vergelijk Jesperenl). Dat eischte duidelijkheid en kortheid; meer niet en zeker geen spraakkunstige orde en regelmaat, zoo meende hij. Eer gratie fcon dan voor de schoonheid nog een plaatsje worden ingeruimd, maar voor de erkenning der analogie maakte dit niets uit. De groote taalgeleerde Varro (116—27 v. Chr.), die de voornaamste anomalistische argumenten, ter fine van een breede kritiek, de revue laat passeeran in 'n merkwaardig boek „Over de Latijnsche Taal", merkt ten slotte op dat wie de regelmaat in de taal niet ontwaart, niet alleen blind is voor het wezen van de taal, maar voor dat van het heelal: harmonie en orde heerschen immers aan het firmament, in de zee, op de aarde, bij dier en (bij mensch? Als we deze passage bij Varro lezen, denken we onwillekeurig aan wat geschreven staat van den Logos: „alle dingen bestaan tezamen door Hem" (Coloss. 1:17).

Het lijdt geen twijfel of de analogisten hadden, als we ons zoo uit mogen drukken, het meeste gelijk aan him zijde. Waarom hun leer, die in de Romeinsche taalwetenschap de overhand nam, ten slotte in een slop geraakte, moet hier onbesproken blijven.

Voldoende zoo aannemelijk gemaakt mocht zijn dat het Kollewijnianisme met zijn loochenen van de logische taaJnormen (één der normen en niet met onbeperkt gezag bekleed!), zijn emancipatie van den gestaag op lager niveau zakkenden usus, zijn ontadeling van de den beelddrager Gods geschonken taal zijn wortels heeft ia de oudheid.

Want is dit juist, dan blijkt te duidelijker dat hierin ons een richting tegentreedt die door haar levensbeginsel tot al stelselmatiger consequenties wordt gedreven en daarom door ons moet worden weerstaan, omdat ze den levenden God als oppersten Taalwetgever 't zij verwerpt, 't zij vergeet.


1) Zie hierover Van Ginneken, „De nieuwe Richting in de Taalwetenschap", 1923, p. 121 vlg. ,

2) Jespersen, „Language" 1923, p. 324.

3) Voorbeelden bij Varro, L. L. IX § 55.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 april 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 april 1935

De Reformatie | 8 Pagina's