GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onze archeeg. Paschen en „leiding".

Wij staan weer voor het Paaschfeest. En onze gedachten groeten onzen Koning. Neen, niet „onze gedachten", maar wij hebben Hem te groeten. Wij bebben nu achter Hem aan te gaan, en alzoo de „navolging van Christus" te betrachten. — Navolging, dat wil niet zeggen: imitatie. Imitatie van Christus, wordt het woord strikt genomen, is altijd zonde, beeldendienst, afgoderij, en, in dit alles, het staan naar ©en onmogelijkheid. De navolging van Christus is niet imiteeren, maar volgen. Niet na-doen, maar na-loopen. Achter Hem aan gaan. Hem laten voorgaan; weten, dat Hij onze leidsman is, en dienovereenkomstig handelen. Hij immers heeft door zijn lijden en sterven het recht verworven, v'óórop te gaan. En op Paaschfeest heeft Hij de daad van dat vooraangaan-als-onzeveldheer willen beginnen. „Jesus geht voran".

Zoo laat Paschen Hem zien als onzen „A r - cheeg". Dat woord is uit deu bijbel genomen. Reeds vroeger spraken wij er over. ^) Wij treffen het woord in Handehngen 3:15; 5:31; Hebr. 2:10; 10:2. Wie deze plaatsen nagaat, vindt duidelijk het beeld van dezen j, Archeeg", of Leider, uit het woord zelf geteekend. Christus heet in Handelingen 3:15 de Archeeg des levens: „Jesus geht voran". Hij is: „ein bahnbrechender Führer zuni Lieben" (Zahn). Wij hoeven slechts de vitaliteit ons te herinneren van hen, die in onze dagen liet „principe" van den j, F ü h r e r" prediken, de taak ons in te denken, die zij hem toeschrijven, en hun eigen bereidheid om hem te volgen in zijn apriori gehoopten en gelootdea krijgs-gang, om met één slag te weten, hoe dit archee^g-begrip in elk geval precies het tegenovergestelde moet zijn van het ideaal Van den quietist. Het nieuwste woordenboek o_p het Nieuwe Tlestament herinnert ons dan ook er aan., dat de naam „archeeg" oorspronkelijk beteekent den „her os", den held, den grooten eersten burgervader, den stichter eener stad. De horos heeft de stad gesticht, en ook vaak haar naam bepaald. Zoo wordt hij haar bescherniheer. In wij deren zin beleekent het woord „archeeg" dan iemand, die als de eerste oorzaak, als de „Urheber", de stichter, van een beweging, een werk, ©en ströoming, te zien is. Men ziet hem als het opperhoofd van zulk een beweging, zulk een strooming; hij is de overste over zijn leger-vau-soldaten. In de Septuagint, een grieksche vertaling van het Oude Testament, is de archeeg meestal de politieke of militaire leider, de generalissimus van een volk, of van een volksdeel. Hij leidt de andéren, gaat voorop in den strijd, en wordt zóó, d.w.z. in den konkreten krijgsdienst van eiken nieuwen dag, naar de dag-or de van dien d a g, voor hen, die hem na-volgen, ook tot het voorbeeld, dat zij zich voor oogen stellen. Hun voorbeeld in het voei-en van den strijd, dien zij samen voeren, zij met hem, zij, achter hem aan. Neen, de soldaten probeeren niet hem te imiteeren ; den weg, waarlangs hij hun generaal werd, betreden zij niet; en in den oorlog gaat geen enkel goed soldaat zich aanstellen, als ware hij generaal. Zulk een imitatie ware revolutie; achter haar aan komt de zuiverste anarchie. Maar zij volgen hem na in zijn overgave aan de groote zaak. In zijn altijd daarvoor strijden, in zijn nimmer onderlaben van den strijd.

Wordt nu, met al deze feiten voor oogen Handelingen 3:15 gelezen, dan wordt duidelijk, wat met dien „archeeg des levens" wordt bedoeld: en ook met zijn „leiding": door Zijn opwekking, Zijn opstanding uit de dooden heeft Christus aan Zijn geloovigen de zekerheid gegeven, dat zij deelen zullen in de heerlijkheid van hun „heros" Jezus Christus. Hun Koning voert ze aan, en voert ze daarin óp in Zijn heerlijkheid. ZoO' ongeveer ook wordt li> ., t bedoeld in Handelingen 5:31, waar Christus genoemd wordt als degene, dien God verhoogd heeft tot een archeeg-en-zaligmaker. En in het licht van deze opmerkingen zie men ook Hebr. 2:10 en 12:2. Christus, aldus 2:10, is Archeeg-der-behoudenis, der redding. Daar is weer, volgens Kittel, de Paaschgedachte in uitgesproken: vele broeders voert Hij, leidt Hij tot de heerlijkheid, tot het licht. Hij heeft dat gedaan, en is er aan begonnen, door Zijn gang naar het kruis, en Zijn opstijging van daaruit la de heerlijkheid. Prof. Grosheide vertaalt in deze plaats het woord „archeeg" bij voorkeur als „bewerker": bewerker der zaligheid. Maar ook hij houdt vol, dat de schrijver hier het oog heeft op het proces van de heilshjstorie. Wanneer toch in datzelfde vers gezegd wordt, dat Christus velen tot de zaligheid leidt, dan wordt door Prof. Grosheide daaronder verstaan, dat hij ze brengt tot het hoogtepunt, tot het doel. Hij verhoogt hen daarin. Juist in Zijn hoedanigheid van archeeg brengt Cnristus de Zijnen tot het hoogtepunt-derbehoudenis. In Hebr. 12:2 wordt Jezus dan weer archeeg genoemd, in zooverre als Hij als onze „Adam" God geloofd heeft, en aan dit geloof Zijn concrete openbarings- en heilshistorische „verwerkelijking" gegeven heeft (Kittel). Prof. Grosheide vertaalt hier het woord „archeeg" weer als leidsman, voorganger. En hij inerkt op, dat Jezus het geloof standvastig heeft volgehouden. In dit volhardend vasthouden is Hij voorgegaan. „Hij bereikte het hoogtepunt".

Zoo 'is in dezen titel „archeeg" de Paaschheerlijkheid van Christus volheerlijk uitgebeeld. En tevens is in dezen Hem gegeven eeretitel het begrip „leiding" verduidelijkt. „Leiden" wil zeggen : vooraangaan. Vooraangaan in den door de heils- en openbarings geschiede nis gel egden en gewezen weg. „Geleid worden" is: dienst doen in het dien weg opgezonden leger; üienst doen achter Hem aan, naar de dagelij ksche leger-order.

Dat wij vandaag in dit Paaschnummer op deze dingen wijzen heeft zijn beteekenis. Wij waren immers bezig, enkele dingen te zeggen naar aanleiding van het bekende geschrift vani Ds Both: „Arbeiders in Zijn oogst". Zooals reeds vroeger opgemerkt is: Ds Both zegt heel veel goede dingen, waarmee elk zich dadelijk vereenigen kan. Maar doordat hij zijn critiek op bestaande toestanden, en siijn opwekkende heenwijzing naar wat bij anderen te aanschouwen is, wringt in het Schema eener herhaalde vergelijking van kerk

en Oxford-Groep 2), wordt vanzelf de bespreking van zijn geschrift bij de recensenten ook onwillekfeurig in datzelfde vergelijkings-keurslijf ingewrongen. Men moet hun dat niet kwalijk nemen; het ligt aan den schrijver zelf.

Zoo is het dan ook volkomen begrijpelijk, dat velen juist op het Paaschfeest een anderen kant m'eenen te moeten uitgaan dan Ds Botli, wanneer zij spreken over het begrip „leiding" in ons leven.

Ds Both heeft de leiding, die de geloovigen ontvangen, gebracht onder het aspect van de opvattingen, die de Oxford-Groep daarover heeft. Teekenend is reeds, dat hij daarover spreekt in een hoofdstuk over: „stil zijn en luisteren". Nu h'eeft in de pers reeds meer dan eens iets gestaan over de eigenaardige opvattingen, die men, in de kringen der Oxford-Groep Ixeeft over het ondergaan en verstaan van Gods „leiding" in het leven. Jammier genoeg spreekt ds Both niet breed over de daar ten aanzien van dit onderwerp heerschende opvattingen. Men zou hem dan ook groot onrechjt doen, als men de zeer eigenaardige m, eeninglen, die ginds heerschen, aan Ds Both in d© schoenen schoof. 'Maar de op Ds Bioth en zijn beoordeelaars reoenseerend toeziende schare zou eveneens zich bezondigen, als zij meende, dat daarmee nu hiet laatste woord gesproken was. Want Ds Both, — we herhalen het — heeft ons hiet dilemma kerk-Oxford-groep voor oogen gesbeld; de groep Ixeeft de kerk veel te zeggen, meent bij. En dus is de vraag niet farizeeuwschvijandig-afwerend, de vraag der recensenten: wat is dan die „leiding" in de Oxford-groep ? en wat heeft de kerk daartegenover te stellen?

O.i. kan men uit de in Ds Botl^s geschrift ten toon gestelde „klauw" den „leeuw" kennen: •ex ungue leonem; . We citeeren: „Hoe kan ik 'Chj-istus stum-mian wieten, zoolang ik zelf kr am.p ach^tig 't stuur in handfen houd? Wi8 mioeten het Hem laten overnemen". „Het leven onder leiding heeft zekere v o r m; e n noodig. Luisteren naar God is noodig" („1 u i s- t'er tij d en"!) „De Oxford-groep hieeft velen w, eer giebracht de zegenrijke gewoonte van den m.orgensülle tijd". „Vóór den dagl ons... verbergen in de goddelijke leiding, opdat het geen verknoieide dag worde". „Verwarde gedachten in 't stil zijn voor God worden tot rust gebracht door 't letten op Hem. De gedachten op te schrijven is uitnemend. Het hindert niet, of we soms dw.aze dingen opschrijven; zonder schade en schande w.ordt niemand wijs. Bij gewone, voor de hanaliggende, maar gemakkelijk verwaarloosde plichten w.orden we bepaald, op fouten gewezen, aan moeilijke dingen, die Wie liever niet zouden doien, rusteloos herinnerd. En als God bijzondie re dingen van ons wil gedaan hebben, dan zal H ij het ons wel heel dui del ij k zeggen. ^) En zoo komt in Ds Boths geschrift telkens weer dat geloof in een zekere persoonlijke leiding Gods, verkregen door „stilzijn en luisteren", naar voren. „Vertrouwen op leiding"; zij is „de onzichtbare tegenwoordigheid huns Hieeren" bij de geloovigen. Deze „leiding" moet „gehoorzaamd" worden; zij oefent „tucht" over ons. „En dan is natuurlijk aan Zijn (Gods) kant alleen de leiding, en aan onzen kant de e e n i g geoorloofde levenshouding: ons laten leiden".

Ds Both vergeve mij, dat ik tegenover dit zijn beeld van Gods „leiding" op Paaschfeest iets anders stel. Ik stel er het begrip van onzen „Archeeg" tegenover, en aanvaard daarvan de consiequenlie. Ten volle erken ik de uitnemende bedoeling, waarmee Ds Both ons op ernstige fouten in ons levpn wijst; ik geloof niet — dat zei ik verleden week — dat men hiet „kerngezood" heeten moet, gelijk sommigen het doen. Maar ik geloof evenmin, dat een verwijzing naar de Oxford-gro'ep medicijn bieden kan. Wlan't ik' zie in de methodiek van het van die zijde oïis voorgeschreven „stil-zijn-en-luisteren" een psychologisme, dat ons niet Gods stem doet hooren, doch de stem, van onszelf; ik zie daarin geen optrekken achber den Archeeg onzer belijdenis; doch een heen-cirkelen omi ons zelf. Ik zie daarin ^een volgen van de leger-order, die uit de Schrift, voor wie een open oog heeft voor de historie, gekend worden kan, tot neerwerping van allen hoogmoed van „vleesch en bloed", doch een moveeren-van-zichzelf, een „nemien van het stuurrad" in eigen handen, waartegen Ds Both juist zoo ernstig heeft gewaarschuwd. „Het geleid worden door den Geest van God wordt genoemd het kenmerk van "het kind-zijn", zegt Ds Both. We zullen naar 'dat „kenmerk" en naar dat „kindzijn" niet curieuselijk onderzoeken: we verwijzen alleen maar naar het Grieksch van den do'or Ds Both hier geciteerden bijbeltek.st. De kinderen Gods, heet het daar, w, orden „geleid", „gevoerd".

En dat past weer in het beeld van den Legeroverste, die zijn soldaten „voerf^ hun archeeg blijvende. En zoodra ik weer den band aan denl Archeeg van Paaschfeest heb zien leggen, ben ik bang voor het quietistisch klinkend woordje „laten", dat Ds Both hier gebruikt. „Aan onzen kant", zoo zegt hij, is „de eenig geoorloofde levenshouding: ons laten leiden".*) Ik geloof dat niet. Het „zich laten leiden" (vooral in dat psychologisüsch raam van opschrijf-methodiek) vervang ik liever door het „mede-arbeider" Gods zijn; Hij gaat in Christus, den Paaschvorst, vooraan; ik volg, maar sla de hand aan het stuur; niet mijn gedachten opschrijvende, doch Zijn Schrift lezende en gehoorzamende.

„Wij kunnen ook met den Bijbel in de hand een leven leiden, dat practisch een leven naar eigen goeddunken is", zegt Ds Both terecht. Maar m; et die volgeschreven briefjes vau onszelf voor oogen doen wij dat zeker, al willen wij het niet. Want in het opschrijven van mijn gedachten schrijft mijn oude mensch mee; maar in de Schrift heeft mijn oude mensch de hand niet gehad, halleluja.

Ds Both zal — ik zeg dit ter voorkoming van misverstand — dit laatste met mij eens zijn. Maar hij dringe ons dan ook geen schematiek op, welke de kerk tegenover de Oxford-groep stelt. Hij brenge haar en ons tegelijk en gelijkelijk onder de majesteit der Schrift, en werke met ons mee, gelijk ook ongetwijfeld zijn bedoeling wezen zal, het begrip „leiding" uit in direct verband met het Archeeg-zijn van onzen Heere Jezus Christus. Want invallende gedachten opschrijven, dat kan goed zijn. Maar „de toovenaars kunnen het ook". ^) Maar den band aan de heils- en openbaringsgeschiedenis leggen, en dien band gehoorzaam erkennen, dat kunnen alleen Mozes en Aaron, en de 'kudde van hen, die Israël ZIJN, o.m. óók daarin, dat zij Israël willen HEETEN.

Het georganiseerde Israël.

Het Israël van den Archeeg van Paschen.

K. S.

„Van de Heiligmaking, van de Heerlijkmakiug en van het Rijk der Heerlijkheid."

Hedemnorgen ontving ik van dit bij' de firma W. D. Meinema, Delft, van d© hand van Dr A. Kuyper Jr. verschenen werk' ©en present-exemplaar, dat de schrijver zoo vriendelijk was mij te zenden. Gaarne kondig ik het uitvoerige werk op deze plaats aan. Het is van gelijk karakter als de andere werken van den auteur: populair in den besten zin van het woord, Maar, en gereformeerd. De dogmatische waarde van Dr Kuypers studie lijkt mij' voornamelijk hierin te liggen, dat de schrijver den samenliang laat zien tusschen heilig- en heerlijkmakiug. Dat is •voor het leven, dat God vreest 'cn zijn vrijmaking van Hem wacht, van het uiterste gewicht; het is de eenige manier, om te doen zien, dat „de hemel niet uit den hemel valt". Den schrijver mijn oprechten dank voor zijn vriendelijkheid en een hartelij'fcen gelukwensch met de voltooiing van dezen arbeid.

K. S.

Een oud Paaschlied.

Aan het Paaschlied, dat men hieronder vindt afgedrukt, of liever: aan den bundel waarin het voorkomt, is een eigenaardige geschiedenis verbonden.

Deze bundel verscheen te 's Gravenhage in 1615, onder den titel: „Hymni ofte Loff-Sangen op de Christelycke Feest-Dagen, ende andersins". Had hij in onze dagen het licht gezien, dan zou ongetwijfeld het opschrift geluid hebben: „Proeve van bewerking van eenige Gezangen, te gebruiken in den 'Gereformeerden eeredienst".

Immers: deze verzameling van stichtelijke liederen dankte haar ontstaan aan een kerkelijke opdracht. Op de synode van Utrecht in 1612 was de vraag aan de orde gekomen, of het niet wen^ schelijk zou zijn om voor het liturgisch gebruik de „Eenige Gezangen" wat uit te breiden. Zooals te doen gebruikelijk is werden deputaten ad hoc benoemd, en de „Hymni ofte Loff-Sangen" vormden 't resultaat van hun werk.

Tot invoering ervan is het echter nooit gekomen, ondanks het feit, dat de deputaten in hun voorrede een uitvoerig pleidooi daarvoor leverden. In de bewogen tijden van 1617 en 1618 hadden de kerken wel wat anders te doen, dan zich met de gezangenkwestie bezig te houden! Bovendien waren enkele der voorgestelde liederen niet vrij van remonstrantsche smetten, zoodat Voetius er een tamelijk ongunstig oordeel over geveld heeft.

Toch is dit bundeltje, dat in de 19de eeuw zelfs nog een keer herdrukt is. ook nu de kennisneming waard. Het bevat, zegt het „Privilegie", dat de Staten-Generaal ervoor verleenden, de „oude Leyssen (= liederen), die vele aandachtige (= vrome) gemeene Luyden op Christelycke Feestdagen in hare Huysen plachten te singen". De deputaten hadden er zich toe bepaald, om de onder het volk gangbare liederen eenigszins te fatsoeneeren en van passende wijzen te voorzien. Wij treffen hier dus de verzen aan, die in het Christelijk huisgezin van drie eeuwen geleden op de kerkelijke feestdagen gezongen werden. Evenmin als de tneeste van onze dergelijke liederen bezitten zij groote kunstwaarde. Toch is het jammer, dat zij zoo geheel en al in het vergeetboek zijn geraakt. Onze voorouders hebben er stichting bij gevonden, en in het gemeenschappelijk gezang ervan God gebeden en gedankt.

De volgende verzen vormen één van de „Hymni op Paschen", en werden gezongen op de wijze van Psalm 107.

Comt laat ons vrolijck singen, En loven Godt den Heer: Met heyl hy comt omringen Zijn schaapkens swack en teer. Des nieuwe Werelts Licht Ons huyden (= heden) is verschenen, Te geven reyn gesicht: Den nacht is heel verdwenen.

Op wegh haar (= zich) vroegh begaven De vrouwen na het Graff: Men sagh se vlijtigh draven: Zij sochten Godes Staff. Wat gaat Maria aan (= overkomt M.) Dat zij niet is gedachtigh Hoe Christus sou' verslaan Des Doodts geweldt seer jprachtigh.

Wat wilt ghij in 't Graff soecken Des 'Levens Vorst seer groot? Voor hem vindt ghij de Doecken, De Doodt heeft hij gedoodt. O crachtigh soet Fenijn! (Hoe heerlyck zijn Godts wercken!) De Doodt wordt Medicyn, Daar Godt ons me' wil stereken.

Den Graff-steen ded' u schromen; Want ghij vondt (= bevondt) u te swack: Doch Godt verlost de vromen Van sulcken on-gemack. Gods Engel die comt aff U troosten in u beven: Maar ^t Godde-looze Caff Als Windt wordt wegh-gedreven.

Dit Wonder wilt niet swijgen, (= verzwijgen) Maar gaat, vertellet haast, (= snel) Opdat weer wat moedts krijgen Zijn Broederen verbaast. (= verslagen) Zij waren nauw gegaan Off Christus quam haar tegen Hy ded' haar stille staan En gaff-se sijnen Zegen.

Soo wil de Heere groeten Die houden zijn Bevel: Maar schrickelijck ontmoeten AI die hier z^jn rebel. Dus laat ons desen Beidt Steets volgen sonder dralen: Die soo zijn gangen stelt Hij rijckUjck sal betalen.

H. SMITSKAMP.


1) Tf^schen „Ja" en , ; Neen", over den Satan.

2) Ook inzake de „leiding": „Hoe dankbaar moeten we zijn voor verschijnselen als van de Oxford-groep, blijk van het zich overal baanbrekende verlangen naar persoonlijke gemeenschap met God. De Kerk moet daar onmiddeUijk haar leven in her k enne n".

3) Spatiëering hier en daar van mij. K. S.

4) Spatiëering van mij. K. S.

5) Zie enkele nummers hiervoor.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 april 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 april 1935

De Reformatie | 8 Pagina's