GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Moet dat nu zóó? " (X.)

Naar mijn meening nu toont de gang van zaken, met name dan voorzoover het enkele persuitingen van den laatsten tijd betreft, dat er in de kerken een zekere onvastheid is, ook met betrekking tot de genoemde politieke stroomingen.

Er is b.v. gezegd: het gezag der synode heeft te spreken, niet het gezag van professor A of redacteur B. Geen woord van tegenspraak komt me hier in den zin; wel vraag ik me af, waartoe zulke opmerkingen dienen moeten, als het niet is, om voorshands den hoognoodigen dienst der zuivering van de kerk te remmen? Te remmen, om wat oorzaak en met welke bedoeling dan ook.

Reeds de synode van Middelburg zelf toont eenige onvastheid. Gevraagd was, een uitspraak te doen over de vraag, of personen, die „overigens" (!) onbesproken in leer en leven zijn, vanwege het lidmaatschap der C.D.U. tot het Heilig Avondmaal niet mogen toegelaten, en, wanneer ze eenmaal lid zijn, van het Heilig Avondmaal moeten afgehouden worden. Op die vraag (Acta bl. 33) is toen geantwoord:

a. de synode doet de gevraagde uitspraak niet;

b. met nadruk wordt verklaard, dat elk geval op zichzelf moet worden bezien (preciese formuleering kan men vinden op bl. 80).

Vervolgens kwam in diezelfde synode ter sprake de N.S.B. Van haar werd opgemerkt:

a. op de beginselen dezer N.S.B, gaat de synode niet nader in;

b. het geval is „soortgelijk" aan dat der C.D.U.;

c. de houding der kerkeraden zij dezelfde als in het geval der C.D.U.: elk geval op zichzelf bezien.

Ik kan niet anders zien, dan dat het in 1936 hier en daar gegeven advies, om te wachten tot des y- n o d e, met het onder c. vermelde synodebesluit in strijd is. Vooral ook, als men let op b. Dat er hier en daar precies andersom geredeneerd werd, en mitsdien de suggestie gewekt, alsof zij, die dit wachten veroordeelden, in strijd waren met den aan de synode verschuldigden eerbied, ..wordt dus wel zeer bedenkelijk. Vooral als symptoom 'van de onvastheid van onzen kerkelij ken gang. Het i bewijst alweer, dat de leiding zoek is. Er zou weer te schrijven zijn, gelijk jaren geleden door andere pen in „De Reformatie" geschied is, over „leiders en leiding". De onzekerheid neemt daarom een des te bedenkelijker karakter aan, wijl met de in Leeuwarden 1920 vooropgestelde ketterij van den „klassenstrijd" toch heusch niet de grootste gevaren, die ons leven bedreigen, aangeduid zijn. Wat is erger: klassen striiri of „ g e 1 ij k s c h a k e 1 i n g ", resp. „inschakeling" vj^ alle groepen door een staat, die zich op antibijbelscim grondslagen plaatst? Wat is erger: klassen strijd of r a s s e n strijd? Wat is erger: echte klassenstrijd of een quasi - vrede der „klassen", als die „vrede" gecommandeerd is door een staat, die zich in zijn mtiih meteen tot drager van „het hoogste recht" verklaart? Wat is érger: een klassenstrijd, die aan de „antithese" „van Dr A. Kuyper" vrijelijk de mogelijkheid van \m ingrijpen op het strijdgewoel zelf openlaat, óf een staatsabsolutisme (in de practijk), dat alle antithese relativeert, door ze op te nemen in een synthese van ongoddelijke filosofie, en dat voorts aan hen, die met „Kuypers antithese" ernst maken in belijdenis en in (overigen) levenswandel, den mond snoert?

O neen, ik houd niet van die vergelijkende vragen; wat is erger, dit of dat? Ik houd niet van de leuze „liever turksch dan paapsch", noch van de andere- „liever fascist dan communist". Ik geloof, dat zulke vergelijkingen wel heel erg mank gaan, en dat men op den grondslag van het mank-loopen niet een theorie. des-loopers op het pad van recht en waarheid behoort te „bouwen". Maar ik meen wèl, dat de beginselen van het nationaal-socialisme even gevaarlijk zijn als die van het marxisme met zijn klassenstrijd, en dat het perma. nent publiek overtreden tegen het vijfde gebod (respect voor de overheid) geen haar minder erg is dan de theorie van den klassenstrijd. En als men dan de stelling poneert, dat die nationaal-socialisten toch niet BEGEEREN „secte en muiterij in kerkelijke en wereldlijke regeeringen aan te richten" (en dat derhalve de weg der censuur te ontwijken is), dan denk ik aan de poëtische en niet-poëtische marxisten, die den hemel zeggen te zoeken door de hel van strijd. Ook zij „begeeren" niet den strijd, althans niet in laatster instantie. Maar Leeuwarden 1920 liet zich daardoor niet van de (kerkelijke) wijs brengen. En terecht.

Over de „Algemeene Grenadtf'.

(Antwoord aan Dr O. Noordmans.)

IX.

(Opmerking vooraf). Men heeft mij sedert de verschijning van het voorgaande artikel de vraag voorgelegd, of ik het misschien oneens was met de exegese van Prof. Dr F. W. Grosheide, die in zijn Kommentaar op 1 Corinthe 3 : 9 (Amsterdam, Rottenburg, 125) het daar optredende begrip „medewerkers Gods" opvat, niet als „menschen, die met God medewerken", doch als „menschen, die samenwerken in Gods dienst". Het woord kan, zoo oordeelt Prof. Grosheide, beide beteekenissen hebben, maar „in het verband" (van den tekst) „past alleen de laatste beteekenis", zegt de hoogleeraar. Het woord „mede-werker" duidt dus iemand aan, „die hetzelfde werk doet als een ander"; het is dus zoo iets als „maat". „Het is zelfs zeer de vraag", aldus Prof. Grosheide, „of de beteekenis: die m e t God medewerkt, waarbij dus de twee werkenden niel gelijk zijn, in het N.T. voorkomt"'^). Men zie ook denzelfden schrijver in „Korte Verklaring" (Kampen, Kolt). Deze kwestie behoeft ons niet lang op te houden. Want de vraag, of een dogmaticus het met een exegeet eens is, moge in vele gevallen van het grootste gewicht zijn (gelijk ook omgekeerd), ze doet toch in andere gevallen niét ter zake. Om de heel eenvoudige reden, dat er in het dogmatisch spraakgebruik heel wat technische termen zijn opgekomen, en door een eeuwenoud gebruili geijkt, welke niemand weer uit de dogmatiek kan wegwerken. Zouden zulke termen in strijd zijn met den zakelijken inhoud der Schrift, als geheel genomen, dan móest men ze wegwerken. In dit geval is het echter zóó niet. Immers, dat de mensch mei God „medewerkt", staat vast; het is de doorloopeod e leer der Schrift, die natuurlijk het voorzetsel „mede" dan ook weer zakelijk telkens een anderen inhoud hebben laat, in het ééne geval, waarin twee on gelijk 8' (God en mensch hier) „met elkander werken", èn in het andere geval, wanneer twee g e 1 ij k e n (Paulus en Apollos b.v.) met elkander werken, mede-werken. Ook al z o u dus vaststaan, dat in den bepaalden tekst, waarover het nu loopt, de exegese van Prof. Grosheid' dwingend gezag heeft voor dien bepaalden tekst, dan zou men toch nog niet een streep behoeven te halen door de dogmatische betoogen van Dr A. Kuyper, die in zijn „Locus de Foedere" (152) ove' het begrip „medewerker Gods" spreekt; zelfs niet dooi zijn opmerking, dat „de gereformeerden" (in het algemeen) „met Paulus" (in 1 Cor 3 : 9) den mensch als medewerker Gods zien; want deze opmerking is natuurlijk als aanduiding van het algemeene gevo 1 e n der gereformeerden tot op den tijd van Dr Kuyper toe, bedoeld. Evenmin zou men een streep D hoeven te halen door de sociale betoogen van » heer Smeenk, die in zijn „Het Lied van den Arbeid sociale vraagstukken beziet in het licht van de gedacn . dat de mensch Gods mede-arbeider is.

Altijd zal het zoo blijven, dat men dogmatische ternie^ vasthoudt, als ze eenmaal ingeburgerd zijn, ook al ko misschien een bepaalde term zelf op uit te liaas Schriftlezing. Hoe lang is niet de „concursus", de »''*'''". gang" van God met de z.g. „tweede oorzaken" een element in de leer der voorzienigheid geweest, woord „zamenloping", zegt Burmannus, „is '^''.^ te net"; maar men bleef het toch maar g^'"')^' ' hijzelf ook; want men meende het zakelijk ui . bijbel te kunnen afleiden. Zoo zal het met den tec ^^ schen term van „mede-arbeider Gods" óók blijven. meer, waar hij allerminst het vonnis verdient. datBuf, mannus over den term „zamenloping" velt. De m

als mede-arbeider Gods is, afgedacht van een bepaalde bijbelP^^^*®' in de dogmatiek steeds erkend; en inzake de exegese van 1 Corinthe 3 : 9 zelf mogen voorts ter zake kundigen kiezen tusschen de ééne en de andere uieening. De opvatting Bengel-Olshausen-Heinrici, welke Ijij Prof. Grosheide erkenning vond, wordt door anderen, l, y. Godet, op 1 Cor. bestreden. De dogmaticus behoeft gerst dan zich — zoo hij kan — op te wekken tot het doen van een keus tusschen de verschillende gevoelens, indien hij zich van dien bepaalden tekst zou willen bedienen voor het voeren van „schriftbewijs".

Is nu, gelijk in het voorgaande artikel opgemerkt werd, de mensch in de schepping als mede-arbeider Gods geroepen, en breidt de hem toegewezen ambtsplicht zich uit over heel het leven, dan is de in Christus gegeven verlossing — zoo ziet het de gereformeerde theologie — „daarhenen gericht en daartoe verordend", dat zij ons weer terugbrenge tot wat van den beginne was. Dat zij dus ons weer tot den dienst van God l)ekwame, over datzelfde veld, waarover van den aanvang af het gehoorzame dienen zich uitstrekte. Geen enkele „provincie" van de ziel, geen enkele .^provincie" van de aarde, de wereld, het leven, wordt van dien dienst Gods uitgezonderd. Geen enkele ook boven de andere met een sterker klemmende opdracht vereerd. De opdrachten mogen telkens andere zijn, ze staan niet tot elkaar in een rangverhouding van meer-of-minder, hooger-of-lager, profaner-of-heiliger. Zoover ik lezen kan, wordt ons niet bizonder geopenbaard, dat, of hoe den mensch in het paradijs b.v. expresselijk werd bevolen, dat hij bidden zou, een Andacht zou houden, of zielseenzame meditatiën zou doen. Maar we vernemen wèl, dat en hoe hem met zooveel woorden is gezegd, dat hij de aarde moest bevolken, on haar ook bebouwen. Petroleum is dus eerder dan wierook een uitdrukkelijk thema van den bijbel geweest; ik zeg het opzettelijk zoo „raar", want uit DP Noordmans' artikelen blijkt, dat men met „rare" (concrete) gezegden het denken prikkelen kan.

En natuurlijk denk ik er niet aan, terwille van petroleum wierook, terwille van Rickett Gezelle te degradeeren. De vraag is maar, of deze mannen elk voor zich gehoorzaam zijn. Maar beide gaan ze d i- rect het rijk der hemelen hier op aarde aan, werken ze mee aan de „critieke spanningen" van den uitersten, en dus ook eersten, en derhalve ook tegenwoordigen dag, en zijn ze „stof" voor een christelijke genade- en verbondsbeschouwing, gelijk hun olie en hun wierook „Material der Pflicht" vormen. Heeten de engelen „liturgische geesten", en beteekent „liturgie" veel meer, dan dat men met wierookvaten zwaait, of een hymne zingt, omdat „liturgie" eigenlijk „staatsdienst" is, dan heeft men een „liturgisch" probleem zoowel in de kerk als in de slaapkamer (de aarde bevolken), zoowel bij wierook- als bij petroleumvaten (de aarde bebouwen, er uit halen wat er in ligt). „Verabsoluteerd" wordt hier niets; hier wordt alleen maar gebeefd en gevreesd voor dien God, die tot mij zegt: hetgeen dan God heeft samengevoegd (gebeden èn ontginningen), dat zal de mensch niet scheiden. En wederom: hetgeen dan God rein gemaakt heeft, zult gij niet gemeen maken.

En onder den indruk van dit Woord van God zeggen we den ouden Kuyper weer na, dat er geen duimbreed grands is, ook niet op de petroleumvelden, waai-van Christus, aller Koning, niet zegt: mijn! Waarom zou men den rij ks- of staatsdienst (in het koninkrijk van God, gereformeerd verstaan natuurlijk) beperken tot de „provincie" der kerkdiensten, en der binnenkamersmeditatiën? De profeten Israels — hoewel zij in het intei-mezzo van den „schaduwdienst", en derhalve van het tijdelijk cultisch-rein-onrein-dilemma leefden — de profeten Israels hebben de engelen, die „liturgische geesten" (Hebreeërbrief) niet alleen daar zien optreden, waar op het gezang der priesters (culluurvrucht) de wolk daalde in den tempel, doch ook daar, waar de oorlogen gevoerd v/erden, en de kabinetten van de wereldmachten hunner dagen beraadslaagden. Midden in de koloniale en internationale verwikkelingen zagen ze die „liturgische" geesten r ij k s- (lienst voor Jahwe Tsebaoth verrichten. En ik heb in deze dagen erg vaak moeten denken aan de verwikkelingen, waarin Jesaja en Daniël en Zacharia hun koningen en „ministers" met het Woord van Jahwe 'egemoet traden; ik vind, dat dat allemaal erg veel lijkt op wat vandaag b.v. in Abessynië gebeurt, met 2'JQ guerilla's en zijn stamhoofden, en zijn verraders ^n opstandelingen, zijn Rickett's en zijn imperialisten. En waarom zouden de „liturgische" diensten der geestelijke engelen zoo „natuurlijk", doch die van de 'Mnschen van vleesch-en-bloed zoo „spiritueel" zijn?

K. S.

"Preeken" in nationaal-socialisten-land.

Eén onzer lezers geeft mij een overzicht van een nPreek", die hij in de maand Maart beluisteren mocht "> een Duitsche kerk. iJk heb", zoo schrijft mijn correspondent, „ik heb mijn ooren niet kunnen gelooven. 8 Maart was „Helden- Wenkdag" m Duitschland. |nema was de opwekking van den Jongeling te Naïn. neb de preek onder 't luisteren bij stukken en brokken i ''^''«chreven en laat die hier volgen:

„In het Evangelie van Lukas staat geschreven: Jongeling, ik zeg u sta op.

Gisteren (de rede van Hitler!) zijn de Duitschers vrij geworden. We vieren nu dan ook geen treurdagen meer, doch Heldengedenkdagen. We danken God — die uit de 2 millioen gestorven soldaten, gisteren een nieuw tijdperk deed inluiden.

Het stervende Duitschland is nu gesteld tot heilige macht als nooit tevoren. Dat zooveel bloed gevloeid is, moet ons nu tot eere zijn. Wij gelooven slechts in één Duitschland.

Tekstverklaring:

Duitsche Volk = Weduwe van Naïn, immers rechtloos, weerloos en eerloos, eenzaam en alleen.

Vaderland — zoon (jongeling van Naïn); waarmede door de eeuwen heen verbonden Land der Liebe, uitgetrokken in den vreeselijken oorlog — men droeg hem uit!

En toen hield Christus de dragers stil; 15 jaar had hij hen laten begaan, doch Goddelijke volmacht deed den jongeling (het Vaderland!) nu opstaan. — Ontwaak, 15 jaar hoorde men dezen roep in Duitschland en eindelijk begon hij te hooren; hij begon te spreken, met onweerstaanbare liefde.

Denk niet, dat ik een politieke rede voor U houd!

God is Schepper, Wiens gericht door de wereld gaat. Met innerlijken schrik fluisteren we: God heeft ons volk bezocht; naar aanleiding van de opwekking van hem, dien men wilde begraven.

Diezelfde God heeft ons in het 4-jarig sterven (de groote oorlog!) bezocht. God bezocht een geheel volk.

Christus' bloed vlood weg in het bloed der stervenden, zooals Walther Flachs zegt, in zijn gedicht: Abendmahl des deutschen Volkes. ('t Heele gedicht werd voorgelezen.)

God vergeeft U in het bloed van Uw broederen. Christus' Geest vervlood plaatsvervangend voor ons.

Verzoening der menschen met elkaar — en met God. Neem Uw kruis op en volg Hem. Het Paaschfeest toch is van diepen zin — broeders te volgen; alle kruisen spreken ons van Christus' kruis en is er groote samenhang tusschen deze.

Christus' kroon — doornenkroon: Zijn kruis — kruis van Golgotha. Toen alles op den kop stond, toen openbaeu-de zich Zijn Koningschap en begon in Hem een nieuwe menschheid — die van God is.

Zijn kracht openbaarde zich in hen, die we heden gedenken.

Wij buigen ons zwijgend — de dooden grooter dan de levenden (vermoedelijk passage uit bovengenoemd gedicht!) Wij wenschen, dat Duitschland op Uw graven moge bloeien als blpemen aan een krans. De levenden — levend geworden door de dooden.

Daartoe geve Hij ons Zijne genade; onze eeuwige Schepper; begin en eind. Hem bevelen wij onze zielen. Maak ons alle offers, die gedaan zijn en nog gedaan zullen worden, waardig.

Laatste gebed — formuliergebed — ongeveer zoo: Behoed mijn Duitschland, behoed Hem, dien Gij ons als „Führer" gegeven hebt; de grond van alle Duitschers. O, Vader, laat schijnen Uw licht en geef ons in het Geloof naast onzen Heiland te staan. Geef ons vrede; God gaf het hoogste, geef ons vrijheid. Slot = Onze Vader.

Voor het begin der preek las hij het volgende:

Zoo spreekt de Duitsche profeet: Geef ons kracht tot „Deutsche Leidenskraft". Maak ons vrij, verbreek wat ons eerloos maakte. Vernieuw de Heerlijkheid des Rijks.

Dit ongeveer heb ik mogen beluisteren. De parallel — Duitsche Volk — Weduwe en Vaderland — opgewekte jongeling is tot nu toe nog niet vertoond!"

Tot zoover onze correspondent, dien we danken.

K. S.


S.) colt samenwerkende n. Evenzoo beteekent "Summimêtai", Fil. 3:17, die samen navolgen".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 maart 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 maart 1936

De Reformatie | 8 Pagina's