GEESTELIJKE ADVIEZEN
(Alle inzendingen, deze rubriek betreffende, aan Ds D. van Dijk, Akkerstraat 26, Groningen.)
Zelfbeproeving.
IV.
In den weg der „Zelfbeproeving", zooals men zich die onder ons veelal voorstelt, zal men de gezochte zekerheid niet kunnen vinden Dat is mijn eerste bezwaar bij de hierbij gevolgde methode.
Mijn tweede bezwaar is dit, dat men Gods kinderen daardoor tegenhoudt op den weg des geloofs en remt de ontplooiing van het nieuwe leven. Ik bedoel daarmee dit.
Als men eenmaal als eisch stelt, dat men zijn geloof op zijn echtheid moet onderzoeken, om in dien weg zekerheid te krijgen omtrent het feit, dat men wel waarlijk deel aan Christus heeft, dan stel ik mij de vraag: wanneer mag men dan ophouden met zichzelf aldus te toetsen? Onlangs hoorde ik bij een debat over deze quaes-337 tie iemand beweren: er zijn er, die aan zulk zelfonderzoek geen behoefte meer gevoelen. Maar — is daarmee gezegd, dat zulke menschen zichzelf in dezen zin niet meer behoeven te beproeven ?
Immers neen.
Juist die menschen, die voor zichzelf geen behoefte gevoelen aan zelfonderzoek, zou men, staande op het standpunt, dat ik meen te moeten bestrijden, zeer ernstig tot zulk een onderzoek moeten opwekken en zeggen: „pas op, ziet toe, dat ge u niet vergist".
Wie meent, dat hij als Dienaar des Woords de gemeente tot deze zelfbeproeving moet aansporen, die zal dat eiken Zondag weer moeten doen; en als hij eiken dag preekte, zou hij het eiken dag moeten doen.
Ook zou hij niet het recht hebben om bij die opwekking iemand uit te zonderen.
Daaruit vloeit voort, dat feitelijk heel het leven van een kind van God in dat zelfonderzoek zou moeten opgaan.
Ik kan mij voorstellen, dat iemand, dit lezende, geneigd is te zeggen: maar dat is onzin; natuurlijk willen wij dat niet.
Maar dan bid ik hem om toch eens emsüg er over na te denken of dat toch niet werkelijk zoo is.
Als ik (om het belang der zaak zeg ik het nog eens) als ik op voorbereidingszondag b.v. de gemeente zou moeten opwekken om zichzelf te onderzoeken of haar geloof wel echt is en of zij dus werkelijk recht heeft om Avondmaal te houden, waarom zou ik diezelfde opwekking dan niet elk oogenblik van iemands leven tot hem moeten doen uitgaan?
Want een „echt" geloof heb ik toch niet alléén noodig op Avondmaalszondag, maar evengoed elk ander oogenblik van mijn leven; al was het alléén maar hierom, dat ik elk oogenblik sterven kan.
Inderdaad, op het standpunt van hen, wier opvatting over zelfbeproeving ik meen te moeten bestrijden, moet ten slotte heel het leven tn die zelfbeproeving opgaan.
En daardoor zal de ontplooiing van het leven des geloofs, het leven, waartoe ik met Christus opgewekt ben, moeten schade lijden.
Waar op die manier de vraag naar eigen behoudenis in het middelpunt gezet wordt, daar za] gebroken moeten worden de energie, waarmee Gods kind zich moet werpen op het naspeuren van Gods geboden en de verwerkelijking daarvan in zijn leven.
Het vorstelijk ingaan in Gods paleis om te staan voor den troon en daar uit des Heeren hand te ontvangen Zijn bevelen, zal plaats maken voor het als een bedelaar staan op den drempel, met de vraag in het hart: zou ik, zou ik wel mogen binnengaan ?
Het lijkt mij toe, dat het gebrek aan bezieling om in heel het leven Gods geboden tot gelding te brengen, voor een niet gering deel daaruit is te verklaren, dat men niet leeft uit het geloof, maar dat geloof zelf tot middelpunt van zijn leven maakt.
Tegelijk wordt op deze wijze ons leven zoo arm.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 juli 1936
De Reformatie | 8 Pagina's