GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met recht van öen oorlog. ^

XV. (Slot.) y ^

, ^ Na al wat te berde werd gebraclit kunnen we kort zijn in het beantwoorden van de vraag, of de oorlog niet in strijd is met het christelijk geweten.

Dit (geweten moet zich voor zijn uitspraken op de Schrift kunnen beroepen. Het geloovig geweten buigt izich voor den wil Gods, zooals die in Zijn Woord geopenbaard is. Indien wij de Schrift recht verstaan in haar openbaring van de ambtelijke roeping der zwaard-dragende overheid; en in haar openbaring van het koninkrijk Gods over alle leven, dat geschapen is; en in haar liefde-eisch, dan brengt dit geloovig inzicht in de Sclxrift positieve binding onzer consciënüe mee.

Ons geweten, sprekend de taal des geloofs, zal dan niet met een beroep op het gebod: Gij zult niet doodslaan, zich keeren tegen de overheid, die zich wapent om in onze chaotisdie wereld de uitoefeningsmogelijkheid van haar goddelijke roeping te handhaven.

Daarentegen zal het krachtig zich uitspreken tegen elke daad van den staat, die er in onbarm^ hartig imperialisme op gericht zou zijn machtsvergrooting te gewinnen ten koste der vernietiging, geheel of ten deele, van een anderen staat. En mocht zich ooit het geval voordoen dat de staat, aan wiens gezag wij naai- de Schrift gehoorzaamheid verschuldigd zijn, de vermeerdering van zijn vitaliteit, de verzorging van zijn belangen, ging zoeken in de richting ook maar van het imperialisme, dan zou ons geweten te sterkei' roepen om christelijke politiek en ons niet loslaten, voor wij met opoffering van vele goede dingen, voor een christelijk beleid, ook in de buitenlandsche politiek, een even vinnigen strijd gingen strijden als onze vaderen gestreden hebben voor een christelijke binnenlandsclie politiek. Wat wij bedoelen is wellicht concreet duidelijk te maken door een herinnering aan den kamp om een „ethische" koloaiale politiek. We zouden niet mogen terugdeinzen, ook al kwam het zoover, dat men den draak stak met den „dweper aan het departement van buitenlandsche zaken", zooals een onzer grooten, Idenburg, indertijd gehoond is als de „dweper op den troon te Buitenzorg".

Maar hetzelfde Woord van God, dat ons dan zou bezielen tot een onverbiddelijken strijd voor de macht der christelijke politieke beginselen voor internationaal beleid, verbiedt ons de zelfinbeellÜng, dat wij heden ten dage in ons land — over de concrete situatie van onze huidige politiek straks nog nader — de trom gaan roeren tegen een door farizeïstische verwaandheid opgeroepen schim van Nederlandsche machtspolitiek. Het is reine Don Quichotterie, dwaas of hoogmoedig vechten tegen windmolens, ook maar een vergeUjküig te willen trekken lusschen de revolutionaire bloeddorstige bewapeningspohtiek in het land van den aziatischen despoot Stalin of de trotsche wapenschouw ^aa den romeinschen imperator Mussoliai en d© maatregelen van onzen minister van defensie ad interim, den vriend van Idenburg.

Op de vraa, g dus, die boven gesteld werd, antwoorden wij, dat de Schrift, bevelende dat het noodig is der overheid onderworpen te zijn, niet alleen om der wUle van de straf, maar ook om des gewetens wil, Rom. 13:5, gehoorzaamheid vraagt, ook aan de oorlogvoerende overheid. Wanneer wij gelooven, dat Rom. 13 het oorlog voeren brengt tot de taak der overheid, dan verbiedt deze Schrift uitdrukkelijk dienstweigering om des gewetens wil. 1)

Sommigen voeren hier tegen aan het bestaan van een wet, betreffende dienstweigering. Zij schijnen te meenen, dat door deze wet het verschijnsel der dienstweigering in het algemeen, ja heel het anti-militairisme, van overheidswege gesanctioneerd is. Ze voelen het als een booze inconsequentie, dat de Nederlandsche Staat een dergelijke wet bezit en dat nochtans aan het verbod van anti-militairistische propaganda in het leger en op de vloot zoo streng mogelijk de hand gehouden wordt.

Docli dit berust op een misverstand, dat Christenen, die naai- waarheid en oprechUieid staan, niet mogen voeden.

In het achtste hoofdstuk van de grondwet van 1922 wordt in art. 183 bepaald, dat bij de wet de voorwaarden worden genoemd, waarop wegens ernstige gewetensbezwaren, vrijstelling van den krijgsdienst wordt verleend. Toen de oorspronkelijke redactie, die sprak van gemoeds-bezwaren, in het parlementair overleg gewijzigd was in gewetens-bezwaren, werd het artikel zonder hoofdelijke stemming aangenomen.

In de wet van den 13en Juli 1923, betreffende de dienstweigering, werd de materie wettelijk geregeld. En dan blijkt uit de bewoordingen der wet zelf reeds, dat deze regeling slechts getroffen is voor hen, „die op grond van hunne overtuiging, dat zij den evenmensch niet mogen dooden, ook wanneer dit ingevolge overheidsbevel geschiedt, gewetensbezwaren hebben tegen den militairendienst."^)

Dat wil dus zeggen, dat de wet alleen vrijstelt hen, die hun godsdienstige of zedelijke bezwaren aannemelijk kunnen maken. Politieke bezwaren worden niet aanvaard, zoodat iemand, die b.v. overtuigd is, dat oorlogen een uitvloeisel zijn van het bestaande economische systeem, en daarom zou willen dienstweigeren, op de wet geen beroep kan doen. Wat dergelijke bezwaren aangaat, „deze worden in den regel ontwikkeld op grond van overwegingen, die spelen op het terrein van den staat zelf. Wanneer de overheid ook daarvoor zou willen terugtreden, komt men tot onaanvaardbare conclusies. De politiek en sociale overtuiging beweegt zich op het rechtelijk terrein, waaropi een eigen organisatie is gegeven om tot een oplossing te komen. Die organisatie strekt er toe om te 'komen tot de normen van positief recht. Zoo'n norm is de norm van dienstplicht, resultaat van een wettelijk en wettig procédé van rechts, vorming. Het zou abdicatie van het staatsgezag zijn, om daarvoor uit den weg te gaan." s)

Men kan tenvolle de overtuiging hebben, dat slechts dwalende gewetens zicli op deze wet zuUen beroepen, en toch verheugd zijn over het feit van haar bestaan in ons staatsrecht. Wij gelooven, dat een overheid, die inderdaad dienares van Gód en niet zichzelf bewierookend priester bij het altaar der eigen glorie wil zijn, goed doet op dergelijke wijze de grens te erkennen, die ook aan haar macht gesteld is.

Het is in de historie gedurig gebleken, dat staatsmacht, in naam dan opkomend voor het algemeen belang, zich vergreep aan de vrijheid van geweten. Het ware roekelooze miskenning van den strijd van Willem van Oranje, van de worsteling der Calvinisten in den tachligjarigen oorlog, van de vruchten van den politieken en kerkdijken strijd in de laatste honderd jaren onzer geschiedenis, indien wij niet toejuichten deze erkenning van het achtbare geweten. Zelfs mogen we, ten spijt van allen zelf-roem der liberalen, die tegenwoordig sj^mpathieën toonen voor den heldenmoed der getrouwe kerken in Duitschland, doch in de vorige eeuw de overheidsmaatregelen tegen de Afgescheidenen verdedigden en de schutterij dwongen tot exercities op Zondag, hier een vrucht plukken van de doorwerking van het calvinistische zuurdeeg.

Dodi de schoone bladzijden onzer landshistorie en kerkgeschiedenis in dit opzicht mogen ons niet verlokken, de grenzen der toch ook menscheüjke gewetensvrijheid te miskennen. Hier zij men voorzichtig met een beroep op Dr K u y p e r. Inderdaad heeft hij geschreven in Ons Program: „Tienmaal beter een Staat, waar enkele zonderlingen een tijdlang door misbruik van de consciëntie-vrijheid zichzelf belachehjk maken kunnen, dan zulk een, waarm men, om deze excentriciteiten te voorkomen. (Je consciëntie zelve dorst aanranden. En daarom staat het bij ons bovenaan, als heilige, als onomstootelijke regel: zoodra een onderdaan zich op zijn consciëntie beroept, wijke de Overheid uit eerbied voor het heilige terug. Dan dwinge ze nooit. Noch tot eedsaflegging. Noch tot den krijgsdienst. Noch tot schoolbezoek. Noch tot vaccinatie of wat dies meer zij."*)

Daarnaast is reeds onmiddellijk te leggen een ander citaat van Kuyper. „De Heere kroonde de overheid. Zij staat dus onder Hem. Haar macht en bevoegdheid eindigt derhalve, waar Zijn gebod haar gebod ontkracht. Want wat ze daartegen doet of gelast, gelast ze niet meer als overheid, maar als zelve rebel tegen God. Waar dit „rebel zijn van de overheid" begint is pijnlijk te beslissen. Ieder sta en valle daarin zijn eigen Heer. Geen muitzucht kan ooit gedekt door vertoon van den naam des Heeren." ^)

En bovendien, de door het subjectivisme begunstigde vergoddelijking van het geweten heeft scherpere onderscheiding hier noodig gemaakt. De oude redactie van art. 4 van het A.R. program van beginselen is dan ook aangevuld. Aan de formuleering der gedachte, dat de overheid in de consciëntie, voor zoover die het vermoeden van achtbaar^ heid niet mist, een grens dient te erkennen voor haar macht, zijn nu de woorden toegevoegd: en haar — d.i. der consciëntie — uitspraak met name geen afbreuk doet aan de handhaving van 'stands onalTiankelijkheid.

De stelling, dat de overheid' een grens moet erkennen in de consciëntie van den onderdaan, was heel goed te gebruiken, „als het ging tegen de aanmatiging van den staat op schoolgebied en in medischen dwang over het lichaam, maar, op zichzelf gesteld, kan niet ontkend, dat zij eenigermate eenzijdig was en aanvulling behoefde. Dat de overheid de vrijheid der consciëntie heeft te eerbiedigen, n.l. van de consciëntie in waarachtigheid' gebonden aan het Woord van God^ is voor ons waar. Maar dat de overheid overal halt moet houden, waar de mensch zich op zijn geweten beroept, was inzonderheid niet vol te houden, toen het geweten almeer werd gezien als een absolute macht, die zich als zoodanig zelfs wilde handhaven tegenover God zelf en tegenover Zijn Woord." ^)

In dat laatste, het willen handhaven van het geweten tegenover het Woord Gods, is voor den Schrift-geloovige niets moois en aantrekkelijks of heiligs. De aanbidding van het geweten is evenzeer te verfoeien als een vervloekte afgoderij als de kniebuiging voor den almachtigen staat.

Men moet van het geweten niet meenen, dat het bij den eenen geloovige best tot een andere conclusie kan komen als bij den anderen, die in gelijke concrete situatie staat. Dan zou men het geweten

een verachtelijk compromis toestaan. Maai- er is geen vrijheid van het persoonlijJs geweten om een compromis te maken, dat zich bewegen kan tusschen den wil Gods (dienstweigeren houdt dat dan voor sommigen in) en de „beroerde" werkelijkheid (wat voor anderen beteekent tocli maar dienstnemen en desnoods oorlog voeren).')

Maar men wil de kwestie ook anders gesteld hebben, dan in de vraag, die v/ij deden: is de oorlog niet in strijd met het christelijk geweten?

En inderdaad dringt de vraag zich op, of de moderne oorlog niet volkomen door dit geweten wordt veroordeeld. Moet de christen, die weet wat heden oorlog is, niet zeggen van eiken modernen oorlog, dat hij zonde is, zoodat een christelijke politiek voorgoed er van af moet zien, het land zelfs in staat van verdediging te brengen, omdat ook deze eventueele verdediging een deelname aan een zondag bedrijf onvermijdelijk meebrengt? Worden niet de tegenwoordige oorlogsraiddelen door de geloovige consciëntie veroordeeld? En zouden niet tegenover elkaar lijnrecht moeten staan de moderne staat met zijn op vernieling toegespitste oorlogstoerusting, en het christenvolk, welks gemoed met afschuw vervuld wordt wanneer het hoort de geruchten van moderne oorlogsbedrij vigheid met vliegtuigraids en gifgas?

En zouden we daarom niet aan de erkenning, dat een oorlog als reclitelijke executie bij den huldigen stand van zaken in het volkenrecht vrijwel ondenkbaar is, en dat een aanvalsoorlog bij de chaotisch gecompliceerde verhoudingen der staten niet is voor te stellen als een rechtvaardige zaak, moeten toevoegen, dat ook voor een eerlijken verdedigingskrijg geen grond meer mag worden gezocht in den zelfhandhavingsplicht van den staat?

We willen tenslotte ook hierover nog enkele opmerkingen maken.

Allereerst, hoe is de humaniteitswaan der van God en Zijn dienst vervreemde beschaafde volken getroffen door de vernielingsplannen, die de oorlogstechniek uitdenkt! De „kerk" wordt van zekere zijde bedolven onder verwijten dat ze den oorlog niet heeft kunnen verhinderen. Maar niet de „kerk", doch de „secte" met haar humanistisclien bodem en uitloopers heeft zich schuldig gemaakt aan dat zondig idealisme, dal geen genoegen neemt en geen vrede heeft met Gods beschikking om ons in gebrekkige toestanden onder het kruis te laten doorgaan, en dat uit niet anders voortkomt dan uit een te licht heenglijden over het satanisch wezen der zonde. ^) Al heeft ook de „kerk" beschaamd gemaakt!

En dan, men idealiseere het verleden niet. Ook de herinnering aan de krijgsmethoden der Assyriërs wekt huivering. En niet minder het constateeren van het feit, d^at in den slag bij Cannae, 216 voor Chr., van de 80 a 85.000 Romeiiische soldalen er 70.000 sneuvelden. Duitschland heeft eeuwenlang gezucht onder de gevolgen van den dertig-jarigen oorlog. De ellende der Napoleontische oorlogen, het lot van het uit Rusland vluclitende leger beweegt nog ons gemoed.

Maar dat neemt niet weg, dat de wereld-oorlog met zijn mijnen en onderzeeërs, mitrailleurs en tanks, vliegtuigen en gifgassen, dikwijls beestachtig gevoerd is.

En de toekomstige oorlog wordt nog vreeselijker, zoo lijkt het wel. Aan het slot van zijn 19 punten it April van dit jaar heeft Hitler gevraagd om conferenties tol nadere regeling van wat men het oorlogsrecht noemt. De duitsche regeering, zoo zegt hij, ziel het als de vooreerst belangrijkste taak van dergelijke conferenties, „den luchtoorlog te brengen in de moreele en menschelijke alniosfeer van de indertijd te Geneve gesloten conventie voor de bescherming van degenen die niet aan den oorlog deelnemen en de gewonden. Evenals hel dooden van weerlooze gewonden of gevangenen, of het gebruik van dum-dum-kogels of het voeren van een onderzeeboot-oorlog zonder waarschuwingen door internationale conventies konden worden geregeld of verboden, moet het een geciviliseerde menschheid kunnen gelukken ook op het gebied van de aanwending van nieuwe wapens de mogelijkheid van een zinnelooze verwording uit te sluiten, zonder in tegenstelling met het doel van de oorlog-voering te komen.

De duitsche regeering stelt daarom als practisclie taak van deze conferenties voorshands de volgende punten voor:

1. verbod van het werpen van gas-, gif- en brandbommen.

2. totaal verbod van hel werpen van bommen op open sleden, die zich buiten het bereik van de zware artillerie der strijdende partijen bevinden.

3. verbod van hel bombardeeren met verdragend geschut van plaatsen gelegen op een afstand van meer dan 20 km. van hel front.

4. afschaffing en verbod van tanks van het zwaarste type.

5. afschaffing en verbod van de zwaarste artillerie. ")

Men is geneigd hierover te spotten. Toch zou dit dwaas zijn. Kwamen zulke conventies tot stand, dan had hel al dadelijk invloed op de oorlogsindustrie. Verder is het duidelijk, dat de afwezig­ heid van bepaalde sterke wapens het vertrouwen op de eigen macht vermindert. Allicht zou in een komenden oorlog de militaire noodzakelijkheid alle conventie op zij schuiven. Maar indien er ook maar iets gedaan kan worden om te verliinderen dat ieder land een arsenaal, en iedere burger een geoefend soldaat wordt, moet hel geschieden. Het is niet christelijk het misschien-bereikbare te verachten omdat het bijna-zeker-onbereikbare zooveel heerlijker is.

Maar niet om in te gaan op het vraagstuk der doelmatigheid van hel oorlogsrecht vestigden we de aandacht op den voorslag van Hitler. Doch opdat het de aandacht niet ontga, dat de jammer en de schande van een komenden oorlog hemeltergend zullen zijn. Met of zonder conventies!

En toch, als Nederland in zulk een oorlog zijn onafhankelijkheid moet verdedigen, zullen staat en volk niet mogen aarzelen. En dan ontstaat de mogelijkheid, dat ook een Nederlandsch leger van de vernielende moderne bewapening moet gebruik maken. Want men bedwingt een mitrailleur niet met een proppenschieter. Dan kunnen voor overheid en legerleiding pijnlijke conflicten rijzen. En het zal boven-menschelijk zwaar zijn het oorlogsdoel, dat toch een ander is dan dat der vernietiging, voor oogen te houden. Maar de geoorloofdheid van oorlog voeren mag ook dan niet afhankelijk worden gesteld „van de mate van verschrik-i kingen aan het oorlogsgeweld verbonden. Brutaal geweid in den ergsten vorm zou dan vrij spel krijgen, aan iets minder schrikwekkend optreden zou dan verzet mogen worden geboden." i»)

Dan zal — mutatis mutandis — het woord van Johannes den Dooper uit Lukas 3:14 moeten gelden. God beware de dienaren van Christus, die dan legerpredikant zijn, er voor, dat zij in die situatie dit Zijn Woord zouden moeten bedienen. Maar Hij make hen dan ook gelrouw.

Nederland begeert in dergelijke situatie nimmer te komen.

Onze Koningin zond in 1933 een telegram aan den President der Vereenigde Staten met o.a. deze woorden: „Ons volk, uit naam waarvan ik spreek, verafschuwt den oorlog. Het zou natuurlijk een aanval weerstaan, maar het verafschuwt den oorlog."

Onze buitenlandsche politiek toont dit. Nederland voldoet aan den eisch, dat we bereid moeten zijn, alle geschillen in laatsler instantie aan internationale rechtspraak te onderwerpen. Nederlands positie in de wereld steunt dus tenvolle op hel recht.")

De wereldpolitiek vertoont een ander beeld. De groote mogendheden vergrooten hun machtsapparaat van maand lot maand. Daarmee neemt hel OiOrlogsgevaar evenredig toe. Het geweldig conflict lusschen Rusland en Duitschland, dat men genoemd heeft Conflict No. 1 in het Avondland, het hoofdnummer der internationale politieki^), waarbij alle andere conflicten maar toegiften zijn, en dat dreigt uit te loopen op een afgodische-religieoorlog, en dat dagelijks gevoed wordt door het gezichtspunt van den nationaal-socialist voor wien iedere communist een „Untermensch" is en dat van den communist, die elke nazi voor een beest houdt, is er niet één tusschen twee landen, maar wordt door Litwinovs sluwe politiek algemeeneuropeesch gemaakt. In Italië staat een (pracliscih in Abessynië) geoefend leger, dat sterker is dan looit. In Engeland vierde men in Juli met veel ophef het eeuwfeest der geboorte van Joc Chamberlain, den jingo, en tegenstander van Gladstone. Zelfs do sport, ook een afgod van de moderne wereld, heeft op de Olympiade geen verzoening kunnen brengen. En alsof de verschillende nationale oorlogsindns Irieën hun capaciteit nog niet hoog genoeg heb^ iben opgevoerd, zijn de particuliere wapen-magnaten, de kanonnenkoningen, bezig met behulp van schurken, hoeren en geld de betrekkingen tusschen de staten te vergiftigen, de volken tegen elkaar op te hitsen en de oorlogsbegrootingen hooger en hooger te brengen. Het kan wel zijn, dal de voorstellingen der pacifisten, dal heele landen oorlogsterrein worden en weerlooze vrouwen en kinderen slachtoffer, eens bewaarheid worden.

In deze situatie hebben we vol te houden den strijd voor een christelijke staatkunde, die tenslotte alleen het evenwicht lusschen macht en recht zal weten te vinden. Wat in dit opzicht te verwachten is van de aanhangers der revolutionaire theorieën wordt ontstellend duidelijk. Fabius heeft het in 1907 reeds betoogd, hoe deze theorieën het volkeni"echt geschonden hebben; en het wordt met den dag duidelijker, dat van het revolutionair streven de vrede niet te verwachten is. De revolutionaire praclijk is volmaakt die van de opportuniteit.

Dus blijven we roepen voor het Evangelie — tegen de revolutie !

Niet voor het Evangelie tegen den oorlog zonder meer. We zouden ons te licht laten verrassen.

Ds Busk es moet onlangs gezegd hebben i^)^ dat wij nu in een situatie gekomen zijn, waarin christenen zeggen kunnen: wij aanvaarden hier thans geen politieke verantwoordelijldieid meer; we hebben lang en tijdig genoeg ervoor gewaarschuwd dat een dergelijke situatie weer zou. ontstaan wanneer men niet bewust den weg des vredes ging. Als dal juiste weergave is, dan was er toch wel weinig olie in de lampen.

Nog immer hebben wij in het historische oniwikkeliugsproces een actieve taak te vervullen, opdat het koninkrijk Gods in de tijdelijke geschiedontwikkeling doorbreke, gelijk het licht in de duisternis. De heele culluur-onlwikkeling mist de richting op dit koninkrijk. Temidden van de verwarding zullen wij de banier omhoog heffen van Christus' koningschap.

In de jongste toekomst der Nederlandsche politieke ontwikkeling kan dat een zwaren strijd brengen tegen de volksgenooten, die zich aan Hitler en Mussolini plegen te oriënteeren. En het zal wel een strijd blij ven tegen dat soms-oprechte, somsgelegenheids-chrislendom, dat om het koninkrijk van Christus roept zonder te willen erkennen de daarin gegeven roeping der zwaard-dragende overheid.

En indien we dan alles hebben gedaan wat we konden — ook mee gebouwd aan de nu allhans onmisbare weerbaarheid van ons volk, wijl alles, zonder één middel uil Ie zonderen, moet worden gedaan, niet om een oorlog te winnen, maar oim hem te voorkomen — dan kunnen we in dezen vei-schrikkelijken wereldtoestand goeden moed hebben. Voor wie niet in God gelooft moet de botsing tusschen de zwaar gewapende volken onontkoombaar lijken. Wie den Bestuurder der wereld niet meer kent staal volkomen machteloos tegenover de oneindig gecompliceerde vraagsluklien van heden. Voor hem, die den Oorsprong van alle leven loochent, is de schepping een chaos, waarin geen weg meer te vinden is. ^*)

Maar wij zullen leven, niet bij krantenangsl, docli in Schriftgeloof.") En daarin bidden om Gods lankmoedigheid.

„De Ileere sprak tot Mozes, dat Hij Israël zou verdelgen. Zoo predikte Jona in Gods Naam den ondergang van Ninevé en zoo verkondigde Jesaja aan Hiskia, dal hij sterven moest.

En in al deze gevallen heeft God zich laten verbidden. Door Mozes, door Ninevé in zak en asdi, •door Hislda met zijn aangezicht naar den wand.

Dat zijn gebeden tegen Gods aanzegging in.

En ze werden toch verhoord.

Want de HEERE is zéér barmhartig. En gaarne vergevend.

AVij kunnen zoo koel lezen, wat Spengler bijv. als een noodzakelijk historisch proces voorstelt van den „Untergang des Abendlandes" (wat meteen de ondergang van Christus' kerk in Europa zou beteekenen).

Dat is echter geen noodwendig proces. De volken gaan niet onder als rijpe planten, die afsterven. Maar door de zonde. En dat is verrotting'. Niet rijping.

En al ware die ondergang als een oordeel aangezegd van Godswege — dan ware er nog de spanning voor de gemeente van het „Wie weet" (II Sam. 12:22 en 23) en 't voorbeeld van Ninevé." ii^)


1) Grosheide, A.R. Stk., mndl. uitg. 1932, blz. 54, noot.

2) Zie Staatsblad, no. 357. Over de wet handelt uitvoerig, met aanhaling van de belangrijkste opmerkingen in de toelichting door minister Heemskerk en uit de Kamerrede van Prof. Anema, J. J. C. van Dijk, Oorlog en Christendom, blz. 23v.v.

3) Anema, volgens van Dijk, a.w. blz. 28.

4) Aangehaald bij van Dijk, a.w. blz. 23v.

5) Kuyper, Uit het Woord, II, 3, blz. 185. Zie ook Gemeene Gratie, III, blz. 38v.v.

6) A. Zijlstra, Souvereiniteit in eigen kring, art. A.R. Stk., mndl. uitg. 1936, blz. 297v.

7) Zoo A. Janse, in het genoemde art. over de beginselen van de C.D.U., blz. 137. Janse geeft daarbij het volgende scherpe oordeel: „Een partij, die zulke compromissen in haar beginsel verbergt is tot alles in staat. Al naar de omstandigheden en de min of meer fanatieke leiding er toe meewerken zal zij beurtelings het aanschijn toonen van een Christelijk socialistische of een Christen-communistische beweging — zal zij beurtelings kunnen optreden als „regeeringsgetrouw" ot als „dienstweigeraar" — zal zij beurtelings het volk een gouden tijd beloven of het arme volk blind-in-de-toekomst met open oogen in de ellende storten met een „God wil het", er kome van wat kome. Al naar de opportunisten, die het compromis laag spannen, of de idealisten, die tot geestdrijverij kunnen vervallen, aan 't woord zijn.... naar die mate toont de C. D. U. zich beurtelings aantrekkelijk voor menschen, die zakelijk een beteren toestand verlangen of voor menschen, die alles voor hun beginsel willen opofferen en desnoods den geheelen „bestaanden toestand" er aan willen geven."

8) Zoo ongeveer Kuyper, Uit het Woord, II, 3, blz. 251 over de onheilige bestaande-toestands-afkeer.

9) Volgens de dagbladen van 2 April 1936.

10) Colijn, Saevis Tranquillus, blz. 486.

11) Nederbragt, Oorlog en vrede, blz. 45.

12) H. R. Knickerbocker, in Alg. Handelsblad, 8 Mei 1936, Av.

13) Volgens het verslag in het Alg. Hbl. 25 Mei 1936 Av. van een vergadering van socialistische predikanten ter bespreking van eenige actueele onderwerpen.

14) Ir B. ter Brugge, De levensbeschouwing der socialistische arbeidersmassa, art. Philosophia Reformata, 1936, blz. 61.

15) N. Baas in De Reformatie, 16e jaargang, no. 25.

16) A. Janse, Van de rechtvaardigen. Kampen, 1931, blz. 15/.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 september 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 september 1936

De Reformatie | 8 Pagina's