GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kerkelijk en onkerkelijk Nederland.

VI.

Kerkelijke gezindte en Beroep.

Alvorens de cijfers, in het vorige artikel ge^ noemd, aan een nadere besdiouwing te ondeir^ werpen, is het gewenscht deze te splitsen.

De beroepsstatistiek onderscheidt namelijk de in iedere bedrijfsklasse werkzame personen in vief groepen. De groepen A en B. omvatten de bedrijfshoofden (n.l. bedrijfshoofden voor eigen rekening en die voor rekening van een ander: directeuren van N.V.-en en coöperaties).

De groepen C en D omvatten de ondergeschiktein (bedrijfsleiders, meesterknechts , en gewone arbeiders).

Ons interesseeren in dit artikel voornamelijk degenen, die bij geen enkele kerk gerekend 'wenschten te worden.

De tabel i) geeft de cijfers voor die „onkerJfleilijken". Zij moet als volgt gelezen worden.

Van elke 1000 personen, die in de bedrijfsklasse „Drukkerijen" de functie van bedrijfshoofd vervulden, behoorden 257 tot geen enkele kerkelijke gezindte. Van elke 1000 ondergeschikten in dezelfde bedrijfsklasse 282.

Ter vergelijking geven we nogmaals de cijfers van alle personen boven 10 jaar, van alle mannen boven 10 jaar en van alle mannen boven 20 jaar.

De percentages „onkerkeiijken" in deze „gïioepen" zijn respectievelijk 14.2, 12.3, en 15.7.

De numerieke kradit van iedere bedrijfsklasse blijkt uit het absolute aantal. Het totale aantal personen bij de volkstelling 1930 bedroeg 7935565. Dat van allen boven 10 jaar 6260317, dat van alle mannen boven 10 jaar 3089180, boven 20 jaar 2230741.

Positie in het beroep bij de „o n k e r k e 1 ij k en".

Eén conclusie kan direct met zekerheid getrokken worden. Bij de „ondergeschikten" is de onkerkelijkheid over het algemeen veel gr ooi er dan bij de bedrij f sh o of den. Men zie eerst de vetgedrukte cijfers in de tabel, en vergelijke daarna ook die van de afzonderlijk' genoemde bedrijfsklassen. Niet alleen het absoilute aantal is in de kolom voor C en D aanzienlijk liooger, maar ook het percentage. In alle bedi-ijfsklassen, uitgenomen de mijnbouw en de textielnijverheid, zijn de „onkerkelijken" sterker vertegenwoordigd dan in de geheele bevolking of de daaruit in dit artikel gekozen gedeelten (personen boven 10 jaar enz.). In de kolom der bedrijfshoofden is hun positie zwakker. In verschillende bedrijfsldassen blijft het cijfer aanzienlijk onder dat der bevolking.

Opvallend hoog zijn de percentages „onkerkelijken" in de kolom voor A en B (dus die der bedrijfshoofden) bij „Drukkerijen", „Chemische Nijverheid', „Kunstnijverheid", „Crediet- en Bankwezen", „Verzekeringswezen", len ook bij „Diamantbewerking", „Papier" en „Gas- en Electr.bedrijven".

In de „Kimstnijverheid" zijn slechts weinig personen werkzaam. Toch zegt het wel iets, dat dit beroep hoofdzakelijk door Kaüiolieken (A en Bi: 41.1, C en D. 50.4) en „onkerkelijken" (zie labiel) uitgeoefend wordt.

Ongetwijfeld bevinden zich onder de bedrijfshoofden in de zooeven genoemde bedrijfsklassen talrijke gestudeerden. Men denke slechts aan „Cihemische Nijverheid" en aan „Crediet- en Biankwezen" (juristen). De kerkelijke gezindten der acade*misch gegradueerden worden ook in de publicaties

van het „Centraal Bureau vool- Statistiek" vermeld. We hopen die cijfers den volgenden keer te bespreken. Nu zij reeds vermeld, dat 37 «/o van alle academisch gegradueerden (zonder de theologen) tot geen kerkelijke gezindte behoorde. Voor de juristen, wis- en natuurkundigen, handelsvi^etenschappen en Technische wetenschappen jajn de cijfers resp. 31.8, 42.6, 38.4 en 43.5.

't Stemt lot ernstig nadenken, dat een aanzienlijk' aantal van hen, die een leidende functie in voorname bedrijven innemen, met de kerk geheel gebroken hebben. Ook voor de sodaJc kwestie is dat feit van groote beteekenis.

We willen nu de cijfers der wat nauwkeuriger bezien. ondergeschikten

Den vorigen keer is de opmerking gemaakt, dat er, oppervlakkig beschouwd, eenige aanleiding is om een verband te leggen tusschen de grootte der „onkerkelijkheid" en de belangrijkheid der arbeidsprestaties of den welstand. De probleemstelling zelf en ook de aanvankelijk getrokken conclusies, zijn echter aan bedenkingen onderhevig.

Het hooge percentage onkterkelijken bij de „losise werklieden" (24.4), spreekt duidelijke taal. Van deze menschen, wier sociale posiüe meestal zeer slecht is, heeft een groot gedeelte zich van de Kerk afge^ wend. Die groep zelf is samengesteld uit verschillende categorieën"; mensdhen, die niet de bekwaamheid bezitten, welke een geschoold arbeider noodig heeft, en mensdhen, die, ondanks hun bekwaamheid en goeden wil, geen vast werk konden verkrijgen. Het is niet bekend bij welke categorie de afval het grootst is. Een ding is zeker: de groep als geheel eischt bizondere geestelijke zorg. Ónder de huidige omstandigheden is zij sterk in omvang gegroeid. Bovendien is in den tegenwoordigen lijd de grens tusschen losse en vaste, geschoolde arbeiders lang niet altijd scherp te trekken. De positie der laatsten is immers verre van zeker, zelfs in economisch gezonde bedrijven. De geestelijke gevaren, welke de arbeiders bedreigen, zijn dientengevolge grooter dan ooit. In de zorg voor hun welzijn ontmoeten Kerk en Chr. sociale beweging elkander voortdurend'.

Neemt nu de „onkerkelijkheid" O'ok toe met de bekwaamheid? Er zijn mensdien, die deze vraag, op grond van de uitkomsten der volkstelling, bevestigend beantwoorden. Zij wijzen dan op de cijfers voor „Crediet- en Bankwezen" en voor technisch hoogstaande bedrijven, zooals die in de klasse „Metaalnijverheid". Hoeden we ons echter voor rationalistische en intellectualistische redeneeringen. Is de gemiddelde houwvakarbeider minder intelligent, minder bekwaam dan de gemiddelde metaalbewerker? Is de gemiddelde arbeider in een qualitatief belangrijken tak van industrie minder verstandig dan de gemiddelde bankbediende, of een gestudeerde? Is de levenswijsheid' van de laatsten grooter, hun inzicht in geestelijke vraagstukken dieper?

Op al die vragen is het antwoord uiterst moeilijk te geven, — ook de meest geperfectionneerde psychotechniek kan ons niet afdoende helpen. De beide laatste vragen liggen zeker niet op het terrein van haar bevoegdheden. Een bevestigend antwoord' op de hier gestelde kwesües moeten we in ieder geval afwijzen.

De mensch is rijker dan de som van zijn acties en reacties. Het gebied van den menschelijken arbeid kenmerkt zich door een veelheid van vormen, die elk hun eigen beteekenis hebben. Het is onmogelijk om ze naar him waarde of naar de benoodigde hoeveelheid geestelijke energie, jn een opklimmende reeks te rangschikken.

AVie een verband wil leggen tusschen „knapheid" en „religie", tast de mensclielijke waardige heid aan, en beleedigt Gods schepping. Hij minacht den godsdienst, en verlaagt haar tot een functie van den menschelijken geest. Gods werk in den mensch onttrekt zich aan wetenschappelijke analyses.

De cijfers in de gepubliceerde tabel hebben zeker beteekenis. We leeren er uit, dat de afval bij de arbeiders in overheidsdienst dikwijls groot is (gasen electriciteitsbedrijven; verkeerswezen). We leeren er uit, dat in bepaalde bedrijven de ongeloofspropaganda veel sladitoffers gemaakt heeft („Drukkerijen", „Metaalnijverheid"). De invloed der groote steden is duidelijk waarneembaar, die van de grootindustrie eveneens. Het verschil tusschen „mietaalnijverheid" en „bouwbedrijven" moet ten deele toegeschreven worden aan het fdt, dat veel ondernemingen in de laatstgenoemde groep op het platteland en in de kleinere steden gevestigd zijn; ook is hun omvang dikwijls gering. (Men lette op het groote aantal bedrijfshoofden).

Dat de „Industrie" als gebed zulk een hoog cijfer heeft, geeft te denken. Het probleem der industrialisatie van ons land is mede een belangrijk g e e s t e 1 ij k vraagstuk.

Dankbaar moeten we zijn voor al den arbeid, welke in dienst van Gods Koninkrijk verricht werd. Daartoe behoort ook het werk der Chr. Sociale beweging, zoowel die van de Christelijke Vakvereenigingen als van „Patrimonium". Voor duizenden arbeiders zijn mede deze organisaties het middel in Gods hand geweest om hen te behouden.

Over de gepubliceerde tabel is nog veel meer te zeggen. We willen echter niet al te uitToerige beschouwingen geven. Een ieder overdenke de cijfers zelf.

Een volgend maal hopen we nog de statistiek der academisch gegradueerden te bespreken.


1) De tabel is gedeeltelijk ontleend aan de publicaties van het „Centraal Bureau voor Statistiek" (dl. VIII Volkst. 1930), gedeeltelijk aan het meermalen genoemde artikel van Dr Kruyt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 januari 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 januari 1937

De Reformatie | 8 Pagina's