GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Calvinistische Veriioiidsbescliouwliig.')

Galvijn is een beldtere en scherp© geest geweest, maar geen scheppiende geest; een organisator, maar geen ontdeklcer. Met deze karakteristiek heeft de bekende theoloog Seeberg de plaats van Calvijn willen bepalen temidden van de andere refoirmatoren. Zoo heeft hij ook willen vaststellen dte be^ teekenis van Calvijns theologie voor die doigmenivorming in den tijd d^ reformatie. Bij Calvija lean hij nauwelijks iets nieuws oifl originjeels vinden. En met dat oordeel heeft hij nog trachten te temperen een kwalificatie als van Düthey, die aan den groeten reformator geen belangrijker rol kon toiekeimen dan epigoon der reformatie.

Het schijnt wel of wij bijl de leer van Calvijn over het genadeverbond verplicht zijn in elk ge^ val het oordeel van Seeberg te onderschrijven. Bepaald origineel lijkt Calvijn op dit punt niet. Wie nota neemt van wat Bullinger over het verbond] der genade heeft geschreven, ziet O'p bieslissende punten onmiskenbare overeenkomst. Calvijn legt n.l. in navolging van Bullinger sterken nadruk op 'den „verbondsplicht", een term, die in de geschriften van BulUnger geregeld terugkeert. En het uitgangspunt in hun verbondsleer is bij beiden niet het verbond, dat God de Hoere reedia met Adam gehad heeft, maar haast uitsluitend liet vei'bond met Abraham.

Toch is het op z'n minst eenzijdig ook op dit pimt Calvijn alle originaliteit te ontzeggen. Wie zich aansluit bij zijn voorgangers, sluit daarbij alle oorspronkelijkheid nog niet uit. Het is maar de vraag hoe deze aansluiting plaats vindt. En dan is de wijze, waarop Galvijn de gegevens van. zijn mede-reformatoren verwerkt, origineel genoeg. Men zou hem zelfs den meest oorsproinkelijke van alle reformatoren kunnen noemen, t.W. in dezien zin, dat hij meer dan eenig ander reformator teruggaat naar den oorsprong van alle ware leer, d.i. naar den zuiveren zin der Heilige Schrift. Men leze slechts zijn disputaties over de sacramenten en vergelijke wat BulUnger daarbij leerde. Wat Calvijn schrijft is dan niet anders dan ©en juistere interpretatie van het Woord Gods. Men lez© ook wat Luther over het verbond' der genade kon schrijven ©n wat Calvijn op dezelfde plaatsen der Schrift dan aanteekent. Bij Genesis 17:19—22 b.v. spreekt Luther over tweeërlei verbond. Het eene is het verbond der besnijdenis, waartoe Ismaël behoorde. Daarom — zoo^ zegt hij — is in lliet Oosten, waar de nakomelingen van Ismaël woonden, de besnijdenis onder bijna alle volken bewaard gebleven. Dit verbond is echter tijdelijk, vleeschelijk, een verbond der wet. Maar het andere verbond, waarvan God Ismaël uitsluit, en dat Hij alleen met Izak opricht, is geestelijk en eeuwig.

Voor Calvijn is deze opvatting niet te aanvaarden. Doorgaans volgt hij Luther voor ©en goed deel bij zijn exegese van Genesis, maar tegenover dézie beschouwing staat hij duideUjk afwijzend. Wiel maalit liij onderscheid in den zegen, dien Ismaël verkrijgt in vergelijking met Izak', maar hij verklaart nadrukkelijk, dat ook Ismaël dien hiad kunnen ontvangen. Hij wil niet van tweeërlei verbond weten, maar zegt, dat ook Ismaël niet geheel buiten het verbond met Abraham valt. En op ©en ander© plaats, in een j)reek over Deut. 30:6v.v. verklaart hij, dat de besnijdenis nooit ©en teeken en zegel is geweest van enkel aardsclh© zegeningen. Op deze wijze handhaaft Calvijn het eene verbond Giods zoowel met Izak als Ismaël en daarmee houdt hij vast de een© roeping des verbonds voor den verbondsgetrouw© en den verbonidsbreker. Daarin is Calvijn origineeler dan Luther. Hij blijft n.l. dichter bij den oorsprong: de Heilige Schrift.

Nog een voorbeeld kan dat bevestigen en dat in verband met de theologie van Buoer. Bucer was van gedachte, dat God Zijn verbond slechts met de uitverkorenen heeft opgericht. Calvijn neemt deze beschouwing niet over. Hij vermijdt stelselmatig zich zoo uit te drukken. Ja, hij verklaart positief, dat zij zich vergissen, die meenen, dat in het verbond alleen uitverkorenen kunnen begrepen zijn (zie o.a. zijn verklaring van Genesis 17:7). Ook hier blijft Calvijn oorspronlcelijk in den boven aangegeven zin van het woord. Het is zijn uitgesproken bedoeling, de waarheid der Schrift te geven in een vorm, die zich zoo dicht mogelijk aansluit bij de wijze van spreken en voorstellen, waarvan (jod zelf zich bedient in Zijn Woord. Daardoor heeft zijn beschouwing over het verbond der genade nog zijn bijzondere beteekenis. Vooral ten opzichte van de vraag, die tegenwoordig onder de geloovigen van onderscheiden kerkgemeenschap in het geding is: met wie heeft de Heere Zijn verbond opgericlit? Met de uitverkorenen alleen of kan ik zeggen, dat Hij Zijn verbond ook had op^ gericht met hen, die onder het verbond geboren, toch later aan Zijn verbond ontrouw' zijn geworden?

Bij de beantwoording van deze vraag gaan de be- Ujders van de gereformeerde belijdenis in tweeën uiteen. Van verscheiden zijden is zelfs met meer 'dan gewonen nadruk verklaard, dat de ©enige gereformeerde verbondsbeschouwing deze is, dat de Heere Zijn verbond alleen met de uitverkorenen heeft.

Ook onder ons heeft menigeen geen andere beschouwing als Schriftuurlijk willen erkennen. Het verbond kan zicli dan nooit verder uitstreliken dan de verkiezing. Zelfs is in de hitte van den strijd verklaard, dat het ©en leer der duivelen is om te belijden, dat ook niet-uitverkorenen in het verbond kunnen begrepen zijn. (Voor nadere gegevens verwijzen wij naar de artt. van Dr Kraan in den negenden jaargang van „De Reformatie" no'. 24—29.)

Wanneer bovengenoemde uitspraak gegrond is, komt Calvijn toch wel in een heel duisteren hoek te staan. Zijn leer van het verbond der genade ontvangt zoo een zeer vreemde belichting! Want hoe wij bet wenden of keeren, voor Calvijn vallen verkiezing en verbond kwalitatief niet samen. Volgens hem is het getal verkorenen niet gelijk aan het getal van hen, die tot het verbond behooren. Een kind des verbonds is nog niet altijd een ver^ korene tot zaligheid.

Toch heeft men deze beschouwing willen afwijzen met een beroep op Calvijn zelf en met een beroep op hen, die in de leer van het verbond eenzelfde standpunt ingenomen hebben. Zoo heeft men zich beroepen op Bullinger. Doch o.i. ten on- (rechte. Bullinger spreekt wel van het verbond (rods met het volk Gods, maar onder volk Gods vetrstaat hij het geheel van hen, die onder het verbond geboren zijn. In zijn boek: „Het ©enige en eeuwige testament of verbond Gods", waarvan een uitnemende vertaling in het Nederlandsch bestaat, spreekt hij zelfs van voorwaarden des verbonds. En zij, die verkiezing en verbond op de aangegeven wijze vereenzelvigen, willen juist allerminst van een z.g. voorwaardelijk verbond weten.

Het beroep op 'Calvijn zelf lijkt ons evenmin steeklioudend. Men meent, dat Calvijn alleen uitverkorenen kent in het verbond, maar dan verüest men uit het oog, dat Calvijn tweeërlei uitverkorenen onderscheidt. Zoo zegt Calvijn bij zijn verklaring van Ezechiël 16:21: „wij moeten < ias tweeërlei verkiezing Gods opmerken, omdat Hij' het gansche geslacht van Abraham in zijn geheel lieeft uitverkoren. De besnijdenis hadden zij allen gemeen en deze was hun tot een teeken en onderpand der aanneming. Daar echter God alle kinderen van Abraham van den kleinste tot den grootste wilde besneden hebben, heeft Hij lien ook tege'lijk tot Zijn kinderen verkoren: dit is de ééne aanneming (adoptie) of verkiezing geweest. De andere was echter de verborgene, omdat God uit die menigte uitnam, die Hij wilde: en dezen zijn de kinderen der belofte; zij zijn het overblijfsel naar de verkiezing der genade, zooals Paulus daarvan' spreekt in Romeinen 11:5."

Deze opvatting keert bij Calvijn gediurig terug en maakt een integreerend deel van zijn verbondsbeschouwing uit. Op grond' daarvan spreekt hij vervolgens van algemeene en bijzondere adoptie (zoo b.v. op Genesis 25:23) en van algemeene en bijzondere roeping (Institutie III, 21, 7 en 24, 8).

Met het oog hierop kunnen wij niet anders dan betreuren de soms zeer sterke bewoordingen, waarmee de voorstanders van ben, die verbond en verkiezing vereenzelvigen, het andere standpunt veroordeelen. Men spreekt van het eenig gereformeerde standpunt, terwijl men Calvijn zeker niet achter zich heeft. Wij denken — om nog één ding te noemen — aan de reeds eerder besproken posiüe van Ismaël in het verbond. Niet enkel bij' Genesis 17 geeft Calvijn geen steun aan de bescliouwing, dat Ismaël niet tot het verbond be-hoorde. Ook bij zijn verklaring van Romeinen 9:6 teekent hij aan, dat God de Heere Zijn verbond niet minder bij Ismaël dan bij Izak verzegeld heeft. En in een preek over Deuterononiium 23:7 v.v. zegt hij, dat Ismaël evenals Ezau den zegen des verbonds verworpen heeft. Calvijn leert hier wel degelijk tweeërlei zijn in het verbond.

Daarom kan het schadelijk werken voor het ge^ reformeerde leven, dat ook buiten de Gereformeerde Kerken gevonden wordt, wanneer men hier een tegenstelling toespitst, die o.i. als zoo^ danig geen recht van bestaan vindt. Op die wijae

bestendigt men ©en scheiding tussoheii velen, die m«t ons prijs stellen op den naam van'Calvinist en die zich toch niet kunnen vinden in bet kwantitatief gelijk stellen van verkiezing en verbond Met name denken wij liier aan onze broeders en zusters in de Christelijke Gereformeerde Kerk en aan hen, die in de Nederlandsch Hervormde Kerk bij den Gereformeerden Bond behooren. Zij, die ook merkwaardigerwijze op politiek terrein één lijn met ons trekken, beroepen zioh voor liuu verbondsleer gaarne op Calvijn. Daarin bUjven zij, ondanks alle kerkelijke gedeeldiheid, gelukkig met ons een.

Toch bestaat er helaas in theologische vraagstukken op menig punt omioodig sterke tegenstelling. En wanneer wij de niet-Calvinistisohe verbondsbeschouwing naar voren schuiven, verzachten wij deze tegenstelling niet. Wij denken b.v. aan uitlatingen van Ds lüevit in zijn boek: „Tweeërlei kinderen des verbonds", waarin hij vele en groote citaten van Calvijn gaf. Hij zegt daarbij: „Calvijn wordt door niemand erger mishandeld en misbruikt dan door de hedendaagsche neo-Cal- \Tnisten'. Ook Ds Jongeleen doet in zijn gesdirift: „Het Genadeverbond" eenzelfde protest hooremj, al gebruikt hij zulke bittere woorden niet. Zijn toon is aanmerkelijk milder.

Nu behoeven wij niet bevreesd te zijn voor den naam van neo-CaMnist. Het zou zelfs o: verwogen kunnen worden of het wetenschappelijk niet juister is op al die punten, waar wij Calvijn niet meer strikt volgen, van neo-Cah'inisme te spreken. Wij denken b.v. aan het probleem van de verhouding der overheid ten opzichte van de wet Gods:

Voorshands zien wij echter nog geen reden om ons neo-Calvinist te noemen in de leer van het verbond der genade, vooral niet, omdat wij daardoor op kerkelijk terrein een muur zouden lateiö staan en versterken, die hoe eerder hoe beter afgebroken moet wordten.


1) In eenigszins gewijzigden vorm volgt hier het referaat, dat in Juni 1937 gehouden werd op de Algemeene Ledenvergadering van de Reunisten-Organisatie van F. Q I.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 januari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 januari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's