GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een belangrijk opstel. (II)

Prot. Dr J. Wille begint zijn artikel met de woorden: „De Gereformeerden en het tooneel: liet onderwerp is niet nieuw, maar tocli verre van uitgeput, inzonderheid wat Nederland betreft". Hij noemt dan allerlei literatuur, en karakteriseert deze aldus: „Bijna alle besclirijvingen en beschouwingen van dit stukje geschiedenis, ook die van literatuur-historici van professie, vertoonen een opmerkelijk tekort aan objectiviteit; en de sctiaal van het vooroordeel slaat altijd over naar één zijde: van het tooneel en zijn voorstanders. Globaal genomen, kunnen dezen geen kwaad doen, en de kerk met de orthodoxie geen goed. In verband daarmee toeft het onderzoek met volle voorliefde bij de viiendon der „comedio", en slechts met grooten tegenzin bij de woordvoerders der „kerk". En als eenmaal het vonnis is geveld, en afgekondigd, verzaakt men gemakkelijk het recht en den plicht tot herziening of hertoetsing; afschrijven en napraten stelt men gaarne in de platits", blz. 96 v. Dr Schotel moge minder partijdige voorstelling geven, doch het boek van Ds Perk is „een compilatie van de allerslechtste soort", en Dr Worp „nam, in 1908 nog, zonder erg allerlei onjuistheden klakkeloos over, die Schotel in 1850 had begaan. En de algemeene traditie, gedragen door onderwijs, krant en tijdschrift, blijft, althans onder vrijzinnigen en Katholieken, zoo na als voor, dat de ontwikkeling en bloei der dramatische kunst altijd ten onzent bitter werd bestreden door de alle kunst hatende, onverdraagzame, heerschzuchtige dominees, deels sluw, deels dom, met de steeds door hen opgewarmde en onwetend gehouden schare van calvinistische geloovigen: de voorstelling, afkomstig van partijgangers als Van Hout, Coster, Vondel, Hooft, Burman, geijkt door Bakhuizen, en verbreid door een literair-historische school, die in zijn sporen ging", blz. 98.

Prof. Kalff echter „schoon ook niet vrij van oud vóóroordeel, vermoedde reeds diepgaande beginselen, waarom de bestrijders niet anders konden en mochten; zooals hij ook om beginseltrouw Smout kon stellen boven Coster", blz. 98.

Nu waren het eertijds niet alleen de Gereformeerden, ' die het tooneel veroordeelden, doch ook vele anderen. „In het begin van den nieuwen tijd" — d.w.z. in de zestiende eeuw — „...had het tooneel velerlei veracliters en bestrijders, op verschillende gronden, uit onderscheiden standpunt, in allerlei landen: niet alleen ouderwetsche theologen, maar ook humanistische literatoren en juristen. Behalve de godsdienstige waren er ook politieke en oeconomische. bezwaren, naast de ethische ook aesthetische; ze kwamen tot uiting niet slechts bij Protestanten, maar ook bij Roomschen; bij de vele „preciezen" aan beide kanten voegden zich niet weinige „rekkelijkon"... Er deden zich tegenstellingen gelden, niet alleen van godsdienst, maar ook van stand en beschaving... Want omtrent zoo oud als de zaak was de bestrijding: men vond ze bij klassieke philosophen, oude kerkvaders, middeleeuv.'sche prelaten en conciliën", blz. 98 V.

Het tooneel van destijds was nog niet wat het later werd. „Niet was er nog — men houde dit in het oog — het classicistische of moderne drama, met zijn stralenkrans van volmaakte, hoogste kunstgenre; in de tweede helft der 16de eeuw zette het pas zijn eerste, zeer wankele schreden, en het epos bleef nog lang den boventoon behouden. Is er in dezen tijd ergens bewonderende geestdrift voor dramatische kunst, dan geldt ze veeleer de lectuur van den geleerde dan de schouwspelen van het volk. Ook dat is nog een noodige onderscheiding, die van dichten en vertoonen, van lezen en zien: een onderscheiding, zoo oud als Aristoteles", blz. 99. Na die verandering bij het tooneel moet men echter óók nog goed onderscheiden. „En toen die hooge kunst, die tot in haar toppunten toe toch nooit voor ethisch of aesthetisch onaantastbaar mag gelden, vasten voet en erkend gezag had verkregen, bepaalde zij altijd nog maar voor een klein deel de werkelijke tooneelpractijk: ook deze waarheid wordt wel eens over het hoofd gezien, al ligt ze overal voor het grijpen. Wie critisch leest, merkt dan ook bij de latere verdedigers gedurig op, dat ook zij uitgezochte lectuur gaarne schuiven vóór de volledige repertoires, en van de feitelijke toestanden liefst spoedig overgaan op ideale wenschelijkheden", blz. 99.

Prof. Wille zet dan uiteen, hoe Vives, een beroemd paedagoog en polyhistor, Spanjaard van afkomst, maar werkzaam te Brugge en elders, in 1521 „scherp de gebruikelijke tooneelvoorstellingen van Jezus' lijden" veroordeelde, en dat zijn vriend Erasmus wel de geestelijke spelen op zich zelf niet veroordeelde, maar het noooig achtte, „nadruk te leggen op de hoogere waarde en grootere schoonheid van de waarachtige toeëigening der heilsfeiten. Van het godsdienstig tooneel verwacht nij blijkbaar zoomin godsdienstig als aesthetisch veel vrucht", blz. 100 v.

Er waren wel, die bepaalde spelen voorstonden, om daardoor de Reformatie te bevorderen. „Vuriger hervormingsgezinden zagen daarentegen soms een geschi middel tot verkondiging van hunne meeningen aangaande godsdienst en kerk in een ander soort spelen da de mysteriën: in de moraliteiten, de zinnespelen. W° faneering en zedelijke buitensporigheden waren in allegorische stukken niet zoo licht te wachten, en ze

leenden zich door het overheerschend betoogende karakter zeer "goed tot een soort prediking: geen wonder, dat wij ze overal, waar de Hervorming zich ernstig deed golden, in dienst gesteld zien van de nieuwe leer, als leerstuk of schooldrama • (want zoo waren ze soms bedoeld) en ook als volkstooneel. De allegorie ging daarbij vanzelf over in de satire, uit haar eigen aard, en meer nog uit de gezindheid des schrijvers", blz. 101. Dr Wille spreekt dan over Engeland onder Eduard VI en Elizabeth. En hij vervolgt daarna: „Het gaat niet aan Martin Bucer aan te voeren als voorstander van het tooneel in Engeland; ook niet van een gezuiverd, reformatorisch, bijbelsch tooneel". Want in zijn werk De regno Christi, dat in zijn sterfjaar verscheen, „doelde (hij) op „ludi schol ar es", spelen ten behoeve van Latijnsche scholen en Universiteiten, ten dienste van taaistudie en vorming van voordracht, houding, manieren en zeden van de jeugd. Wat heel iets anders was dan beroepstooneel of tooneel voor het volk. De regelen, door Bucer gesteld, waren er ook geheel op ingericht, om alle aansluiting bij het tooneel te voorkomen", blz. 102.

Hij werkt dit verder uit, en wijst vervolgens op den Franschen rechtsphilosoof Jean Bodin, gunsteling van Hendrik III en Anjou, „deïstisch voorstander van de grootst-mogelijke-verdraagzaamheid, die alle godsdiensten evenveel waard achtte, en die censuur volstrekt noodzakelijk achtte... Met een beroep op de afkeuring en bestrijding van het tooneel door de besten onder de antieke heidenen, als Solon, Aristoteles, Seneca, meent hij „qu'il faut raser les theatres, et fermer les portes de la ville aux joueurs", d.w.z. dat men de schouwburgen moest slechten en de poorten der stad sluiten voor de spelers. „Maar er is geen kans op; want de magistraten zitten doorgaans zelf vooraan", blz. 103.

Prof. Wille zegt voorts, dat er nog andere i'edenen konden bestaan, waarom magistraten gaarne spelers de hand boven het hoofd hielden, en wijst op wat Hooft in dezen schrijft, en ook Brandt, en spreekt over Jan van Hout, secretaris van Leiden, „beschermer zelf van de rederijkers zijner stad, tegen hun kerkeraad", maar die omstreeks 1580 toch een niet fraaie teekening van vele „Rethrosijnen", gaf, blz. 103—105. „De 16de eeuw bevatte in kiem en in knop de 17de èn de 18de. Tegen allerwege openbaar wordend streven in naar hervorming, herstelling, ordening, woelden en werkten krachten tot „vrij"-making, ontbinding, verwildering. Godsdienstig en staatkundig, maar ook zedelijk", blz. 105 v. Tooneelspelers stonden daarom niet in hoog aanzien. Integendeel. „Algemeen, door voor- en tegenstanders van hun werk, en ook van overheidswege, worden ze op één lijn gesteld met kunstenmakers, goochelaars, berenleiders, en daarnaar behandeld. Ze waren kermisvolk, vermakelijk misschien, verachtelijk zeker; verstoken voor alle burgerlijke eer, uitgesloten van alle kerkelijke rechten", blz. 106.

Leycester en Elizabeth, groote „voorstanders en beschermers van het studenten-tooneel", ontzegden „aan deze beroeps-auteurs streng den toegang tot Oxford of Cambridge... Want al was het losse leven allerv/egen, men keurde het nog algemeen af, en trachtte inzonderheid, de jeugd er tegen te beschermen", blz. 106 v. „Gosson, zelf eerst tooneeldichter en - liefhebber, ja speler misschien, ziet in het theater... het knooppunt der volkszonde, omdat daar alles wordt ingespannen om de ziel te wonden door oogenlust, zinnenstreeling, hartstochtprikkeling", blz. 108. Na nog over Lodge, Chambers e.a. gehandeld te hebben, schrijft Dr Wille op blz. 113: „Het^zijn... slechts enkele grepen uit overrijke stof om duidelijk te maken, dat men de Ncderlandsche, Gereformeerde bestrijding van het tooneel in breeder verband en onder ruimer licht kan bezien dan van een veete tusschen Vondel en Amsterdamsche dominees... Bestrijding uit zedelijk beginsel vond het tooneel te allen tijde in vele landen, bij verscheidenheid van godsdienst".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 maart 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 maart 1939

De Reformatie | 8 Pagina's