GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Het Koninkrijk Gods en die Koninkrijken fler aarde." (Art. 36.)

II.

„Kerk en Koninkrijk."

Door d© in de Schrift gevonden gelijjkstellllng van den kring des Verbonds en den kring van liet Koninkrijk, liebben we een nader omsch'reven gedachte omtrent 'tKoninltrijk Gods gekregen. Het bleek ons dat 'tspraaligebruüc, dat onder „arbeid in liet Koninlirijk Gods" een deel van onzen arbeid verstaat, moet geco'rrigeerd aan de Schrift, die zegt, dat al onze ai-beid in het Koninkrijk Gods is en dat dit Koninkrijik is het herstel van de heerschajjpij' Gods in den weg van het Verbond, in den van God afgevallen kosmos.

Nu we zóó een nauwkeuriger gedefinieerd begrip van het Koninkrijji Gods hebben, kunnen WO op het ondersclieid tussdhen Koninkrijk en Iverlv ingaan. Want d!e eerste bedoeling is, aan te geven waarom de term Kerk in , ; Kerk en Staat" vervangen is door Koninkrijk Gods.

Dan is de eerste vraag: leert de Schrift ons iets over dit ondersclieid? En ook als ik me weer beperk tot de brieven van Paulus, blijikt dat metterdaad het geval te zijh.

Daarbij denk ik allereörst aan Efeze 1. In dat hoofdstuk wordt de onderscheiding in vs. 22 zeer dxiidelijk aangegeven. In vs. 19—21 is er sprake van de heerschappij van Christus. En üi vs. 223 wordt deze heerschappij omschreven met een term die o.a. in 1 Kor. 15:27 gebruikt wordt ter aanduiding van het Koninkrijk Gods: „Hij' lieeft alle dingen onder Zijn (Christus) voeten gesteld". Van deze Koniagsheerschappij van Christus wordt in dalzelfde vers zeer streng onderscheiden, wat er volgt in VS. 22b: „en heeft Hem (Christus) der geineen te gegeven tot een Hoofd aller dingen". Dengene die de heerschapipij heeft, heeft God gegeven tot een Hoofd van de Kerk. Bij de gelijkheid van persoon valt de ondersdieiding van ambten (Koning in het Koninkrijk en Hoofd in de Kerk) te scherper op. En daarmee de onderscheiding van de twee aangeduide kringen: Kerk en Koninkrijk.

Dat onderscheid leeren we hier al dadelijk nader kennen. Immers in het Koninkrijk heet Christus Koning — in de Kerk Hoofd. Koning en Hoofd. De Koning is in overdraclitelijicen ziin 't Hoofd van 't volk. En het Hoofd Christus is Koning in de Kerk. Maakt dus deze onderscheiding wel zooveel uit? Ik meen van wel. Juist nu in Efeze 1 (en ook in Kol. 1, zooals we zullen zien) de twee Imngen Kerk en Koninkrijk zóó scherp onderscheiden zijn. (Den persoon aan wieii God alle dingen onderworpen heeft, heeft Hij ook ge­ geven tot Hoofd der Kerk). Jiet lijkt mij dan ook niet juist de positie van Christus, in het Koiiink'rijk en in de Kerk te ondersidieiden als algemeen en bijzonder Koningschap'. Deze' onderscheiding, algemeen en bijzonder, hebben we al bij heel wat punten ingevoerd en ze heeft ons nog niet op veel punten verder gebracht. Dat kan niet verwonderlijk zijn voor wie er oip> let, dat in deze (algemeene) onderscheiding ook niets over den aard van het onderscheid gezegd wordt. En dat is in de Schrift, zooals die 't onderscheid stelt, juist wel het geval: Koning en Hoofd. Dit onderscheid prijs te geven door te spreken van algemeen en bijzonder Koningschap beteekent één van die fijne puntjes van de onderscheiding in de Schrift te veronachtzamen.

Wal toch beteekent dit onderscheid? Koning of Hoofd. Een Koning staat boven liet volk en boven de eigendommen van het volk. En natuurlijk, hij' is, in zekeren zin, ook één met dat volk als 't goed is. Maar dat laatste staat toch op den achtergrond als ik hem Koning noem. Dan valt alle nadruk hierop, dat hij er boven alles staat.

Dit element ontbreekt bij een Hoofd allerminst. Maar Hoofd zegt nog meer. Ziegt eigenlijk iels anders. Immers, bij Hoofd denk ik aan een lichaam. En een hoofd is een liahaamsdeel. Anders: een hoofd is een deel van het lichaam. Het eerste element, dat 't Hoofd boven alles slaat, valt hier niet weg, maar het tweede element Idat het Hoofd deel is van het lichaam, één is met het lichaam, heeft hier juist allen nadruk. En dat is zooveel te meer het geval wanneer, zooals in Efeze 1, de aanduidingen Koning en Hoofd naast elkaar voorkomen als namen van denzelfden persoon maar voor verschillende functies — voor Zijn Koningschapi in 't Koninkrij'k en voor Zijn Hoofd-zijn in de Kerk. In 't Koninkrijk slaat Hij boven alles en in de Kerk staat .Hij ook boven alles, maar Hij is één met allen, deel van 't lichaam.

Zoo komen we van het ondterscheid tussChen Kerk en Koninkrijk tot het onderscheid: Christus als Hoofd', Christus als Koning. Het koninkrijk omvat alles, panta, de aanduiding van den kosmos. De kerk omvat alleen de nienscben, en van die menschen alleen dé geloovigen, die „de vergeving der misdaden" gelooven.

Dat onderscheid van ambten bij den Christus, leert ons een onderscheid van ambten bij den christen kennen. De geloovigen zijn onderdanen in het Koninkrijk (t.o. van het Koningschap), zij zijn leden van de Kerk (t.o. van het Hoofd-zijb). In beide gevallen zijn zij' aan Christus onderworpen (gelijk Christus in beide gevallen er boven staat), maar in 'teerste geval is er geen nadruk gelegd op de eenheid 'Cn in 't tweede wel. Als leden der Kerk hebben ze deel laan Christus (gelijk Christus één is met hen). Dat deel hebben aan Christus komt bij 'l Koningschap als zoodanig niet ter sprake. (Wel is het 'daarvoor orudersbeld, omdat burgers van het Koninkrijk lalleen zijl zijn, die gelooven in Christus, leden der kerk zijn.)

Nu valt 'top, dat we in Kol. i nog eens dezelfde onderscheiding aantreffen. Ook daar hebben we twee kringen. De eene wordt in vs. 8 uitdrukkelijk aangewezen als de Kerk: „En Hij is 't Hoofd van het lichaam, de Kerk". Weer wordt daarbij wederzijdsch de verbondenheid aangegeven: Hij is 't Hoofd en de Kerk is 't lichaam.

Op 'teerste gezicht is de aanduiding van den anderen kring (het Koninkrijk) liier minder nadrukkelijk en duidelijk. Maar dat is toch slechts schijn. Want in vs. 13 is 'IKoninlorijk met name genoemd. En wanneer in Rol. 1:20 op' dezen kring van VS. 13 teruggegrepen wordt, geschiedt dat hi woorden (alle dingen aan Zijn voeten O'liderworpen), idle letterlijk aan Efeze 1:10 herinneren. We ïiunnen - dus zeggen dat de ondersdieiding Kerk en Koninlirijk (Hoofd en Koning van Christus, lid en dienaar van den geloovige) ook in Kol. 1 uitdrukkelijk geleerd wordt.

Nog een ander punt moet bij Kol'. 1 ter sprake komen. Het blijkt hier dat 'tKomnkrijk toch niet zonder meer gelijk is aan den kosmos. Wel omvat het Koninltrijk alles, panta, den kosmos. Maar' in Kol. 1:13 wordt van de geloovigen gezegid, dat ze overgezet zijn' uit de duisternis in het Koninkrij'k. En tegelijk word't dan aangegeven, dat degenen die niet gelooven dezen overgang missen. Die niet gelooven staan dus nog in de duisternis (het Rijk 'der duisternis) en niet in, maar buiten het Kör ninkrijk. Het Koninkrijk zou dus omvatten den kosm'os verminderd met de ongeloovigen. Maar toch zegt de Schrift meermalen uitdrukkelijk dat allo dingen, panta, de (gebeele) kosmos onder Zijn voeten gezet is.

Men poogt aan deze moeilijkheid te ontsnappen door de onderscheiding KO'ninkrijk van Gods macht (kosmos, panta), Koninlarijk van Gods genade (kosmos verminderd met ongeloovigen, die geen genade ontvangen). Maar deze uitvlucht is geen oplossing. Allereerst is de onderscheiding macht en genade geen zuivere, maar een kreupele. En bovendien is herhaaldelijk t.o.v. deze ondersdieiding (teirecht) de vraag gesteld of niet heel het wereldbestand (ook 'de ongeloovigen) opkomt uit den wortel Christus — m.a.w. uit de genade Gods. We zullen goed doen de onderscheiding macht en genade los te laten. Maar voor de oplossing van het vraagstuk van Kol. 1 biedt ze zeker geen aanwijzing.

De oplossing ligt in de onderscheiding van onvolkomen en volkomen bedeeling van het Koninkrijk. Deze twee bedteelingen raken elkaar in de wederkomst van Christus. In de volkomenheid zijn 'de goddeloozen uit 't Koninkrijk weggedaan. En Paulus ziet 't Koninkrijk van de volliomenheid uit. In de oudste brieven is het Koninkrijk bijha uitsluitend eschatologisch. Hoe langer liioe meer komt in de latere brieven 't'diesseitige naar voren. Maar wanneer Paulus voor de heerschappij van den Christus den term Basileia (Koninlvrijk) ge^ bruikt, ziet hij 'taltijd van uit de volkomenheid, alsof de goddeloozen er reeds uit weggedaan zijn. Zoo komt het ook, dat hij m vs. 13 met zoiO'veel woorden over 't Koninkrijk sprekend, de goddeloor zen buiten 't Koninlirijk plaatst, hoewel hijl in 'hetzelfde hoofdstuk volhoudt dat alles, panta, de kosmos, onder Christus heörsdiappaj gezet is.

Staat nu zoo het onderscheid tussdien I^ninkrijk en Kerk vast — dan komt de Vraag op of deze onderscheiding beteekenis heeft voor ^e kwestie die ons nu bezig houdt, n.l. de kwestie van art. 36. Met 't voorgaande heb ik willen [bewijzen dat ik niet zonder reden in „Kerk en Staat", Kerk vervangen heb door Koninkrijk Gods. Ons bleek nu dat Koninkrijk len Verbond ongeveer elkaar dekken — en ook dat Koninkrijk! en Kerk wel te onderscheiden zijn.

TSfu hebben Kerk en Staat elk een eigen terrein. Die twee terreinen hebben verband met elkaar, omdat dezelfde personen op beide terreinen vooirkomien. Juist daarom komen we met de verbofuding van Kerk en Staat niet klaar. We noemen zóó twee grootheden die geen direct verband hebben, althans als ongelijksoortige grootheden niet vergetlijkbaar zijn.

De verandering van Kerk in Koninlirijk biedt hier uitkomst. De Kerk heeft de Woordverkiandiging. De Kerk heeft met de geloovigen in hun

geloof te doen. E, n daartoe beperkt de Keirk zich' ook. Anders echter staat 't met 't Konmkrijk. Want dat Koninkrijk omvat 'tgansche leven der geloovigeoi', ook hun Staatsburgerschap. Kieirk en Staat raken, elkaar niet direct. Koninkrijk Gods en Staat raken elkaar wel degelijk idi'reot, altijd. Want de Staat is als kosmisch instituut (dus deel van den Kosmos), een deel van 't Koninkrijk Gods, dat immers den ganschen kosmos omvat. De Staat is een stuk uit het Koninkrijk Gods, evengoed als de Kerk het is. De verhouding van Koninkrijk Gods en Staat is dus de verhouding van 't geheel tot een deel van dat geheel.

De Kerk is ook een deel van dat geheel — ook een stuk van het Koninlmjk Gods. Zij is zelfs de kern van het Koninkrijk. De Kerk is het lichaam van Christus, de vergadeirtng der geloovigen. Die geloovigen zijn de burgers van het Koninlirijk. Zoo is do Kerk 't centrale deel van. het Koninlcl-ijk. IMisschien kan men nog beter zeggen: de Kerk is 'teerste en 't hoogste in 'tKoninltr'ijk Gods, gelijk 't geloof 'teerste en 't hoogste is in 't leven der geloovigen. Maar dat beteekent geen suprematie van de Kerk of van eenig kerkelijk instituut. De Kerk is toch weer niet meer dan deel van 't geheel, zij 'took 't centrale, voornaamste deel.

Deze onderscheiding en verhouding van Kerk en Koninkrijk kent ook onze belijdenis. Zeer duidelijk is dit b.v. in Zondag 19 en 48. In Zondag 19 is sprake van de verhooghag van den Middelaar-, van Wien 't heet, dat Hij is „'t Hoofd van Zijn Christelijke Kerk, door welken de Vader alle ding regeert", 't Hoofd van de Kerk en de regeerder van alle ding (kosmos) aan de rechterhand des Vaders. Ongeveer 't zelfde, zij 't iets minder duidelijk, lezen we in Zondag 48 over de komst van het Koninlorijk: „bewaar en vermeerder Uw Kerk — tot dat de volkomenheid Uws Rijks kome, waarin Gij alles zult zijn en in allen". De ondfersclieiding van de twee is hier minder duidelijk dan in Zondag 19 — maar die ondersclieiding was ook reeds in Zondag 19 gegeven. In Zondag 48 wordt de ver'houding meer aangegeven van Kerk en Koninl*ijk: de Kerk is 't centrale deel van 't Koninkrijk. Wie dat eenmaal gezien heeft vindt dezelfde verhouding terug in Zondag 31. 't Gaat daar ovör de sleutelen des Hemelrijks. Dat Hemelrijk ('t Koninkrijk der hemelen of 'tKoninla-ijk Gods) wordt in de allereerste plaats geopend en gesloten door de verkondiging des Woords. De verkondiging van het Woord is het werk van de Kerk. Zoo is de Kerli bezig tot openen en sluiten van het Koninkrijk.

Hier blijkt dus wel de onderscheiding van Kerk en Koninkrijk achter te staan. Echter, wij lezen nu den Catechismus ^dikwijls anders: alsof hier stond: De kerlc opent en sluit door de bediening des Woords 't Koninkrijk =^ de gemeenschap der Kerk. Dat hier Kerk en Koninkrijk niet gelijk gesteld worden is duidelijk voor wie Zondag 19 (die immers aan Zondag 31 voorafgaat) gelezen heeft. 'tEenige wat overblijft, is Zondag 12, waar van Christus gezegd wordt, dat Hij is de eeuwige Koning die ons door Zijn Woord en Geest regeert. Ik meen dat hier sprake is van het Koningschap van Christus üi de Kerk, waal-bij dan editer 't 'element dat 't bijzondere van dezen Koning is, dat Hij ook Hoofd is, niet wordt uitgedrukt, al- Öians niet met zooveel woorden.

Het is dan ook in overeenstemming met Schrift en belijdenis als Prof. Dooyeweerd in zijn brochure „De christelijke Staatsidee" zegt: „Deze christelijke grondgedachte van het Koninkrijk Gods is het eenig mogelijke uitgangspunt voor de chris- Itelijke Staatsidee". ^} Maar het lijkt mij minder juist en zeker niet verhelderend als hij dat Ko^ ninkrijk ook weer noemt ^onzienlijke boventijdelijke kerk van Christus. 2) Daarmee toch gaat 'tonder"scheid van Kerlc en Koninkrijk weer te loor. Consequenter is hierin De Graaf, idie in zijn brochure: „De Heilige Schrift, het Koninkrijk Gods en de oorlog", alleen spreekt over 't Koninkrijk. 3)

Ook het tweede lid: „Staat" veranderde ik. En wel in „Koninkrijk(en) der a^de.". Ik voer daarvoor de volgende redenen aan: Ie. In een koninkrijk is de Koning 't staatshoofd, de drager van het ambt in den Staat. In Staat is de herinnering aan dat ambtelijk Staatshoofd niet tot uitdrukking gebracht, in Koninkrijk wel. 2e. Door den naam Koninkrijk te gebruiken is ook aangegeven dat we hier twee vergelijkbare grootheden hebben: Koninkrijk Gods en Koninkrij'ken der aarde. Se. Door de toevoeging „der aarde" is het onderscheid tusschen de twee Koninkrijken aangegeven. Ik meen, dat hiei-mede de verandering van „Kerk en Staat" ia „Koninkrijk God's en Konink^ rijken der aarde" voldoende gemotiveerd! is.


1) Dr H. Dooyeweerd. De Christelijke Staatsidee, p. 19 Libertas 1936.

2) Dooyeweerd. De Christelijke Staatsidee, p. 37 e.a.

3) S. G. de Graaf. „De Heilige Schrift, 't Koninkrijk"Go'ds en de oorlog". Cedem, Sluis. 1931.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 augustus 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 augustus 1939

De Reformatie | 8 Pagina's