GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Aan een jongeren tijdgenoot.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aan een jongeren tijdgenoot.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

No. 8.

Amice,

Je zult je uit de periode der Timmermans-verheerlijking nog wel herinneren, hoe vreemd je dat aandeed: het kindeke Jezus in Vlaanderen. De „heiUge familie" werd getransponeerd van het Judeesche land naar het Vlaamsche. Je zag Maria op den Nethedijk. Het werd je wonderlijk te moede. Het was ook heel verkeerd: want niet alleen de t ij d, doch ook de plaats van Christus' optreden op aarde is door God bepaald. En ze behóóren bij den Middelaar Gods en der menschen, die tijd, en die plaats. Ze zijn authentiek. Ze zijn onafscheidelijk met Hem verbonden. De Heiland kón nu eeimiaal zóó, d.w.z. in het vleesch, niet verschijnen in Vlaanderenland. Daar kon Hij eerst later werken. Door Zijn Woord, de kerk, het ambt. Timmermans heeft het verkeerd aangelegd: even verkeerd, als Upton Sinclair, die zijn messias, men noemt hem Timmerman, laat optreden in New-York of Chicago, en die hem afschildert als den consequenten anti-militairist. Even verkeerd, als de met de Roomsche kerk in conflict gekomen Joseph Wittig, die niet in Vlaanderenland, doch in Silezië zijn Christus laat opereeren. Toch hebben zulke boeken de functie gehad, die ook aan andere kromme stokken wel toekomen kan: ze hebben soms geslagen op een zieke plek, die je toen pas echt ging vóélen. Je hebt misschien je ook wel eens afgevraagd, als je tenminste hebt meegedaan aan den Timmermans-cultus: zou ik hebben kunnen gelooven, indien Christus had geloopen op den Coolsingel, op het Damrak, aan den Vijverberg? Als de wonderbare spijziging geschied was in de Scheveningsehe Boschjes? Als de Gevangenpoort Lithostrotos was geweest? En de kamp van Oldebroek de plaats der hemelvaart?

Je vindt die vragen een beetje cru, misschien zelfs oneerbiedig. Ik zie het aan je gezicht. Nu, i k vind ze niet oneerbiedig, want God heeft het „overblijfsel der verkiezing" in de volheid des tijds nu eenmaal doen gelooven, dat geografische plaatsen, die destijds allen even vertrouwd waren als jou de Coolsingel, het Damrak, en die andere plekken zijn, schouwtooneelen waren van Zijn heerlijkheid, en operatievelden van directe krachten der toekomende eeuw. Feitelijk zijn de Coolsingel, en zoo voort, dat nóg. En nog meer. Want dezelfde Christus passeert daar nog dagelijks: alleen maar: met Zijn Godheid, genade, majesteit en Geest. Dat heb je al op de catechisatie geleerd, en je hebt de les erg slecht geleerd, als je het „bij ons" van Zondag 18 niet hebt geïnterpreteerd als: op den Coolsingel, en wat daar verder volgt. Misschien heb je dat „bij ons" heel vroom opgevat, als stond er: „in ons". Maar dat deugde toch niet. , , In" en „bij", — die voorzetsels verschillen nog al wat. Nee, oneerbiedig vind ik die vragen niet; ik zou veeleer jou gebrek aan eerbied verwijten, als je den Coolsingel had onttrokken aan je Heiland en aan Zijn directe bemoeiingen. Ik vind die zóó gestelde vragen alleen maar zinloos, en ongepast.: Je moet niet vragen, wat je z o u gedaan hebben, als dit en dat zou gebeurd zijn, want God vraagt van jou en mij alleen maar, dat we klaar zullen komen met wat Hij w e r- k e 1 ij k heeft gedaan. Een wandelende Jezus op den Coolsingel is in Gods raad niet geweest. Wel een preek op den Coolsingel, een debat, een kerkdienst vlak in de buurt. En daar heb jij mee te maken gehad, tot op den dag van heden.

De kronmie stok. En de ferme slag. —

Je hebt dus óók gevoeld, dat niets funester is, dan de bijbelsche figuren te laten „spelen' in een onwezenlijke omgeving, schemerig, mythisch, vèr-weg? Bij dat gevoel dan wou ik dezen keer je pakken. Biecht eens op: komen niet heel wat bijbelsche figuren tegenwoordig erg levendig voor je aandacht staan? Krijgen ze, om zoo te zeggen, geen vleesch en beenen voor je oogen? Vel en spieren? O nee, — de stok wordt er niet een rechte stok van. Je hadt al lang concreet moeten weten, wie die bijbelsche figuren waren, in den tijd, toen de bijbel werd geschreven, en in welke verhoudingen ze leefden, verhoudingen, die in den grond der zaak nóg in de wereld zijn, constante verhoudingen. En mijnheer Janse van Biggekerke had je daarbij al lang kunnen helpen: die heeft óók zoo'n echt christelijk pathos voor het concreet maken van die oude geschiedenis van heil en onheil, in de Schrift gestaafd. Maar wat allicht jaren van studie op de J.V., en jaren van christelijke lectuur je nauwelijks hebben kunnen realiseeren, dat hebben misschien de enkele weken van Mei—Juli 1940 je naderbij gebracht.

„Mannen des bloeds" — ze willen op je afkomen, man. „Offeranden van bloed", — ze zijn geen mythische figuur meer. „Laat ons Zijn banden breken", — 'tis wat meer geworden dan een spreuk over Koningen, die al lang begraven zijn of pas tegen den eindtijd opdoemen... zullen. „Twist met mijn twisters, Hemelheer", — dat is geen motief voor een aria, je hebt daar den tijd niet voor, maar je hebt misschien geroepen, nog pas geleden, toen je de krant had dichtgevouwen, droomend, of meer ontsteld, dan je voor je familie wéten wou. „De vijand" en „de wraakgierige", — ze zijn je huis gepasseerd, de lui, die naar dien naam solliciteeren, en wie weet, of je naam niet op 'n lijstje staat? Je bent, mèt je winterlezingsredenaar, zóó maar ineens van het tijdperk van 't christehjk wajang-spel in den roezemoes van 't harde leven overgebracht, en je bent nog niet eens van den schrik bekomen.

En nou moet je niet weer in den droom terugvallen. En vooral niet den Coolsingel vermijden: een straatje om. Je Koning is er al, en strijdt Zijn strijd daar. Hij wint het er ook; maar misschien moet jij een paar leelijke builen er voor over hebben, indien niet erger. Beste kerel, ik denk, dat jij het tienmaal erger zult krijgen, dan ik het ooit gehad heb, ik, die wat ouder ben. En je kinderen, •— ik „mag" er niet aan denken, maar ik móet er aan denken. Geen kindeke Jezus in Vlaanderenland, te New-York, op den Dam, in Silezië, doch de verhoogde Christus. Met Zijn Godheid. Genade. Majesteit. En Geest. Ik hoor er ginds eentje snikken: Absalom, mijn zoon, mijn zoon, ach, ware ik voor u gestorven, Absalom, mijn zoon, mijn zoon. Ik hoor een ander, hij heeft geen toga, zeggen: dat Levi geen vader en geen moeder kende, en dat hij ook zoo is. „Maar wij, in fierheid, werpen den handschoen voor zijn voet, en gaan...", hou op, zeg je tegen me, ik was heelemaal niet fier, maar wat benauwd, gister op den Coolsingel. Stil maar, ik was 't ook. Maar we zijn toch samen een eindje dichterbij gekomen — bij onzen Koning, daar, en op den Dam... Ik vrees niet, neen, schoon ik...

Dag, hoor, je

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juli 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

Aan een jongeren tijdgenoot.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juli 1940

De Reformatie | 8 Pagina's