GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

IS ER EENSTEMMIGHEID OVER HET GENADE VERBOND?

Slot

door Prof. Dr K. SCHILDER.

Hier staan we dan ook even stil. We herinneren eraan, dat de synode van 1905 in betrekking tot de vraag van supra- en infralapsarisme heeft aangemaand tot voorzichtigheid. Wij vreezen, dat, in de laatste Jaren, o zeker, ook van den kant van enkele jongeren, maar zeker niet minder van de zijde van ouderen, deze vermaning wel niet vergeten werd, maar dan toch niet op het debat aangaande het verbond betrokken is. Bepaalde opvattingen in betrekking tot het

Verbond, gelijk ze destijds door zich supralapsariërs noemende theologen voorgestaan, door hun zich infralapsariërs noemende tegenstanders daarentegen afgewezen werden, zijn wederom als de alleen gereformeerde aangediend. Het probleem supra-, dan wel infralapsarisme is hier niet aan de ordej maar wel meer dan één ermee samenhangend inzicht nopens het verbond.

Gegeven deze situatie nu heeft het ontbreken van een vaste lijn in de verbondsleer des te gereeder verklaring, doch ook des te scherper accent gekregen.

Maar dit is dan ook des te krachtiger reden tot voorzichtigheid. De gereformeerde kerken hebben in 1936 uitgesproken, dat jongeren afweken van gangbare leeringen, in betrekking tot het verbond. Wij wezen reeds de suppositie van deze bewering af: die gangbare leeringen ontbraken. Wat niet ontbrak, was dit: vóór 1936 is van de zijde van enkele jongeren hier en daar de vermaning tot voorzichtigheid, inzake supra- en inlra'apsarisme, voorzoover ze ook op de verbondstheorie betrekking heeft, in enkele uitdrukkingen uit het oog verloren. Maar na 1936 is dit van den kant van enkele ouderen in zeer duidelijke en soms krasse uitspraken, vervat in systematische verhandelingen, rechtstreeks over het verbond, niet minder geschied.

Daarom zouden de Gereformeerde kerken in synode wél gedaan hebben, als ze de vermaning van 1905, o neen, niet herhaald hadden, althans niet in een besluit, waarin een beslissing nopens artikel 212 der Acta van Amsterdam (de aan-de-orde-stelling der bekende meeningsgeschillen) zou worden gegeven. Het zou immers niet rechtvaardig zijn geweest, een opwekking, die ouderen verdienen, te versteken in een vermaning, die „menigeen" voor jonge­ ren, en voor hen alleen begeert. Liever hadden de kerken, voor wat de vragen van het verbond in zijn détails betreft, de wetenschap, die zich aan de belijdenis bindt, vrij moeten laten, en moeten erkennen, liefst met duidelijke woorden, dat er inzake deze détails, en dus ook, waar het kernvragen betrof, inzake het verbond zelf, geen gangbare meening bestaan heeft. De verwarring van denkbeelden bewijst het trouwens ten overvloede. De een wil aan de moeilijkheden ontkomen, door met dr Aalders , , een zekere tegenstrijdigheid" aan te nemen ..tusschen het wezen van het genadeverbond en de uiterlijke verschijning waarin het optreedt" {, , Het verbond Gods", pag. 216). De ander, b.v. A. Littooij, onderscheidt in het verbond de zichtbare en onzichtbare kerk: , , Dit in wezen onveranderlijke verbond der genade heeft twee kringen van genooten — een wijderen en engeren kring, het omvat de zichtbare en de onzichtbare kerli". (, , Het genadeverbond en de kerk", pag. 28). Weer een andere opinie is die van Dr A. Kuyper Sr., die onderscheidt tusschen , , tweeërlei verbond":

„Inwendig het wezenlijke Verbond, ompaald door den kring van Gods uitverkorenen".... Maar ook uitwendig het zichtbaar Verbond, ompaald door den kring van hen, die belijden en er naar leven" (, , Leer der Verbonden", , pag. 192).

Nog weer anders drukt zich Bavinck uit: „Het spreekt daarom vanzelf, dat het verbond der genade tijdelijk, in deze aardsche bediening en bedeeling, ook zulken in zich opneemt, die innerlijk ongeloovig blijven en de geestelijke weldaden niet deelachtig zijn. De Gereformeerden maakten met het oog hierop onderscheid tusschen een inwendig en een uitwendig verbond, of tusschen verbond en verbondsbedeeling, of tusschen een absoluut en een conditioneel verbond; zelfs gingen enkele zoover, dat zij twee verbonden aannamen.... Maar anderen kwamen terecht hiertegen op. Het verbond der ge'nade is één; de uit- en inwendige zijde ervan, schoon hier op aarde nooit samenvallend, kunnen en mogen niet van elkander losgemaakt en naast elkaar gelegd worden ; ... Schoon niet de foedere, zijn zij toch in foedere en zullen zoo eenmaal geoordeeld worden". (III, 4e druk pag. 213).

Verbindend wat anderen scheidden, leert dan weer Dr A. Kuyper Jr: ,

, , Wij staan hier voor de onderscheiding van de inwendige en uitwendige zijde van het Verbond, of, wat feitelijk op hetzelfde neerkomt, voor die van zichtbare en onzichtbare Kerk". (, , De Band des Verbonds", pag. 51).

Wij zouden hiermee kunnen besluiten. Een tweetal opmerkingen schijnt ons evenwel nog noodig.

Persoonlijk zijn wij overtuigd, dat tusschen den , , vrederaad" en het „genadeverbond" scherpe onderscheiding noodzakelijk is;

dat verbond en verkiezing niet te vereenzelvigen zijn;

dat het genadeverbond in den tijd is opgericht, en dan werkelijk met den mensch door desbetreffende woordopenbaring, die een werkelijke, historische .verbondssluiting mogelijk maakte, inleidde, en in aanzijn riep;

dat niet alleen belofte en bevel, doch ook loontoezegging en dreiging in de verbondssluiting en bij alle verbondshandhaving en - door­ voering constitutieve en onmisbare elementen zijn;

dat déze beschouwing, en niet de tegenoverstaande zich gereedelijk aansluit bij die der oudere gereformeerden en den tekst van confessie en liturgische formulieren.

Dit geeft ons aanleiding, óók ten aanzien van het genadeverbond de juistheid te erkennen van het in '36 ingediende amendement - den Houting, waarin werd aangegeven, dat, indien men een onderzoek naar voorgedragen opvattingen instellen wilde, niet alleen de niet-gangbare, doch óók de gangbare daaronder dienden te vallen. Vooral, waar ook in dit geval de , door ons afgewezen voorstelling zich wel als de gangbare heeft aangediend, doch niettemin de vraag zich opdringt, of dit terecht geschiedde. Hierboven ontkenden wij dit.

In ieder geval is de onze ouder en heeft zij eerstgeboorterecht.

Een tweede opmerking is deze.' In den aanvang van ons artikel erkenden wij de groote, door Gods genade nog steeds gebleven opvoedende kracht van de verbondsgedachte in het algemeen. Ook vele tijdgenooten, van wie wij schijnen te moeten vermoeden, dat hun opvattingen te Amsterdam zijn bedoeld, hebben hieraan krachtig meegeholpen.

Dit meehelpen was noodig. En het is nog noodig.

Want, nu de Amsterdamsche synode van 1936 de te onderzoeken opvattingen niet heeft aangeduid, en men derhalve zelf maar moest tasten, hebben wij ons gerealiseerd, o neen, niet, dat er in de Gereformeerde kerken van vóór 1936 systematisch opvattingen worden voorgedragen, die tegen werkelijk dien naam verdienende leeringen zouden indrüischen; — maar wél, dat er bepaalde practijken zijn aan te wijzen, die de verbondsleer ondermijnen en de onder ons tot nu toe overheerschende algemeene overtuiging negeeren. Er ware^er, die met de Buchmanbeweging meegingen.^ér was zelfs onder de leiders onzer jeugdorganisaties één, van wien openbare opwekkmg tot het bezoeken der Buchmanconferenties isNiitgegaan. Dat hij'dienaar des Woords is, maakte de zaak te erger. Anderen, onder wie we ook dienaren des Woords zien, nemen tegen Buchmanianisme een min of meer , , sympathieke" houding aan, en blijken niet in te zien, dat óók het rechte inzicht in het verbond der genade volgens gangbare onder ons levende opvatting, tot sterke waarschuwing in stee van tot gereserveerde of zelfs welwillende beoordeeling had moeten leiden. Soms ook ontmoeten we geschriften, hetzij dan oorspronkelijke, 'hetzij vertaalde, van de hand óók van theologen, welke ons de verwonderde vraag doen stellen, of er geen gevaar bestaat, dat aan het genadeverbond practisch wordt voorbijgegaan in betrekking tot punten, welke onder de voorgaande en ook tegenwoordige generatie steeds terecht met het genadeverbond rechtstreeks in verband zijn gezet. Al deze lieden zijn thans fel „synodaal".

Alleen maar, het bleef bij practijken, en bij voorzichtige aanduidingen, of naieve demonstratie van subjectivistischen inslag. Het groote gevaar daarvan verhelen we niet, wij meenen zelfs, daarin een kerkondermijnende tendenz waar te nemen. En daarom was het noodig geweest, in 1942, dddrfegen te waarschuwen, opdat het niet tot een werkelijk voordragen van zulke opvattingen kwame. Dankbaar valt te noteeren, dat in sommige kerkelijke vergaderin

gen reeds aan deze materie aandacht gegeven werd, en dat ook positie gekozen is tegen subjectivistische, verbond en kerk ondermijnende geschriften of tendenzen, hetzij deze dan in sympathie met de Buchmanbeweging of anderszins aan den dag treden. Men zal evenwel ons de opmerking niet euvel duiden, dat een enkele uitspraak, uitgegaan van een kerkelijke vergadering, in waarschuwing en vermaan nog wel iets duidelijker had kunnen zijn.

Het gevondene vatten wij in een drietal conclusies samen:

A. wat het genadeverbond zelf betreft: 1. hier mag het volgende geconstateerd:

a. eenerzijds is er onder de gereformeerden in overeenstemming met onze confessioneele en liturgische geschriften Gode zij dank, nog een krachtig belijden van de groote waarde en van de heerlijkheid van dit verbond;

b. daarnaast ontbreekt het echter niet aan verschijnselen, die de kracht van dit belijden verzwakken, zooals met name uit sommiger sympathie voor de Buchmanbeweging en andere onkerkelijke en niet verbondsmatige practijken blijkt;

2. tegen de onder Ib. genoemde verschijnselen dient ernstig en blijvend gewaarschuwd te worden.

B. Wat de formuleeringen inzake het genadeverbond aangaat moet worden opgemerkt: dat reeds bij de interpretatie van uitdrukkingen in confessie en liturgie de gedachten tamelijk ver uiteenloopen;

dat dit in nog sterker mate bij de ontwikkeling van eigen theorieën het geval is; dat er dus ook ten aanzien van dit punt niet van , , gangbare leeringen" kan worden gesproken;

dat daardoor aan de opdracht, door de synode van Amsterdam, aan onderscheiden deputaten verstrekt, ook ten deze de feitelijke grondslag ontbreekt en uitvoering van deze opdracht derhalve niet wel mogelijk gebleken is. Tenminste, zoolang men serieus wilde blijven bij het interpreteeren van het geruchtmakende Amsterdamsche besluit van 1936.

C. Wat de bespreking van deze punten in de pers betreft, rijst de vraag, of, voorzoover deze bespreking de kwestie van supra- en infralapsarisme raakt, de geschriften van enkele jongeren vóór 1936, maar niet minder die van sommige ouderen vóór en na dien, niet aanleiding geven tot hernieuwing van de opwekking tot voorzichtigheid, welke indertijd van de synode van Utrecht 1905 uitging.

Vatten we alles samen, dan blijkt De Heraut een imaginaire propaganda tegen de , , bezwaarden" te voeren. Zij huldigen geen derde verbondsbeschouwing. De suggestie, als waren er tevoren twee, goed onderscheidbare, is eenvoudig een spotten met de nuchtere feiten.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 1945

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 1945

De Reformatie | 8 Pagina's