GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE DAKLOOZEN VAN 1944.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE DAKLOOZEN VAN 1944.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is een groote ellende om dakloos te zijn. De achter ons liggende jaren met het beeld van doorgeblazen woningen en door explosies geteisterde straten heeft dat aan velen overduidelijk doen gevoelen.

Maar het is nog een grootere ellende, dat onder dat oorlogswee, ten gevolge vaji een kerkelijken strijd, terwijl broederlijk om uitstel was gebeden, velen in de Gferetonneerde kerken de kerkeüjke deur werd gewezen, zoodat zij dakloos werden. En toen zijn ze gegaan lederen Zondagmorgen en middag, in een lange karavaan van kerkmenschen door de verstilde en vervuilde, grauwe straten van de stad. Velen met den honger in het Ujf, het hart vol zorgen en met door ontbering en uitputting afgematte üchamen. Er waren er, die, zooals ze ons op huisbezoek vertelden, reeds des Vrijdags en Zaterdags begonnen met minder beweging te nemen, om dien langen tocht des Zondags te kunnen volbrengen, voor menigeen van hen bijkans een uur ver gaans. Zoover was het heen met hun krachten. Maar hoe zouden ze klagen: ze hadden immers geen keus! Hun geloof en geweten legden hun dezen last op.

En zoo trokken ze voorbij aan die bekende gebouwen, waarheen velen van hen zoo lange jaren Zondag aan Zondag hun voeten hadden gericht. Die kerken leken nog wel te noodigen, maar wie zich erop bezon, ontdekte dat het niet meer dan schijn was. De scheidshjn was er en teekende zich maar al te scherp af: De kansel voor getrouwe dienaren van het Heilig Evangelie gesloten, het doopvont in de kerk voor geloovige ouders versperd. Zoo waren ze uitgeworpen, door de accomodatie eener meerderheid in den kerkeraad aan door een Synode opgelegde binding, uitgebannen. Trekkende langs die oude gebouwen werden ze het zich bewust, wat een dichter in deze oorlogsjaren zoo scherp en zuiver zegde:

Al strekt nog het verlangen van uwe torens hemelwaarts, ik weet: uw daagse gangen werden uit de aarde aards, i)

Aardsch die binding voor zaken, waarbij de hemel zóó niet bindt. Aardsch die schorsing en arabtsontzetting van Christus-knechten zonder zekerheia van door den hemel ingetrokken mandaat, en daarom: machtsvergrijp. „Gij weet, dat zij, die regeer­ ders der volken heeten, heerschappij over hen voeren, en hunne rijksgenooten oefenen macht over hen. Zoo is het onder u niet."

Daarom ook wisten ze het ia wetenschap van geloof: Christus vergaderde thans Zijn kerk aan een ander adres. Het oude adres was hèt adres niet meer. En daarom trokken ze verder, hoe zwaar het hun ook viel om hen die achterbleven. Al gaande, kwam het lied in het hart: Ik ben verbüjd wanneer men mij godvruchtig opwekt, zie wij staan gereed om naar Gods huis te gaan. Toch weer: Gods huis! Voor het oog gezien was het een "kale en kille vergaderzaal, vroeger niet onaardig, maar nu dragend de sporen van verwaarloozing door den oorlogstijd.

Als kerkeraadskamer een gelagkamer en als preekstoel - een theaterplatform, links en rechts ervan als muur-decoratie een paar lachende saters. Zoo, staande bij de tapkast met de blikkerende koffiekannen hebben de broeders den Naam des Heeren aangeroepen over den herstelden dienst van Woord en Sacrament in de kerk, hebben ze gebeden om sterkende genade voor de door den Komng der Kerk in het ambt gehandhaafde knechten. Kwam je eenmaal de kerkzaal binnen, dan leerde je al gauw je plaats zoo uit te kiezen, dat je vrijbleef van het lekkende dakwater van boven. Kil en somber, vaal en grauw leek het daar alles zoo van buiten gezien. Maar God bereidde daar Zijn gunstvolk een oase in de wildernis, en gaf den moeden krachten. Het Woord was weer vrij vaa alle bindingen, die het zelf niet aanlegt, en het wies. Van week tot week deed God toe tot hen, die ootmoedig, aan Hem en Zijn Woord onderworpen, geen kiiechten van menschen wilden worden.

De kansel, hoe gebrekkig ook de stellage ervan, was weer ontsloten voor getrouwe knechten des Heeren, voor wie men ginds in die oude gebouwen den toegang had verboden.

Het Woord had de barricade van menschelijke binding doorbroken en ging in nieuwe bedding verder.

Het doopvont, waartegen den laatsten tijd geloovige ouders vertwijfelend hadden aangekeken, omdat het de kinderen des Verbonds zoo dualistisch ontving met een leergetuigenis van het kan „zus" zijn (uitwendig aanbod van genade) en het kan ook , , zoo" zijn (beteekening en verzegeling vsm reeds gewerkte genade), dat doopvont, met dat bekken en dat water, dat steeds verder was afgeraakt van de waarachtige en volkomene leer der zaligheid, door theologische constructies, het stond daar weer als blijk van de waarachtigheid van Gods trouw, de vastheid van Zijn Verbond, de eenheid van Zijn Woord in belofte en eisch. Naar het uiterhjk beoordeeld, had ook dat doopvont geen gedaante of heerlijkheid, het had wel iets weg van een opgepoetst waschblik met water, neergezet op een cafétafeltje welks schamelheid door een rafelig kleedje werd bedekt. Maar wat zou dat? ! De weg van het Woord en de weg van het water in de beteekende en verzegelende functie t.a.v. de belofte des Evangelies, lag daar voor alle geloovige ouders weer naar alle zijden open. Er ging tot die ouders, die door de Synode en de haar volgende kerken zich in den toegang tot den Heiligen Doop voor het zaad des Verbonds zagen verhinderd, van die in kleed van schamelheid gehulde kerkeüjke attributen een zegenrijke sprake uit, die in woorden van den genoemden dichter uit de oorlogsjaren aldus zou kunnen worden weergegeven:

Maar gij zult het weer weten: het doopvont staat ook u bereid! Hoe lang het lag vergeten, het wijst nog naar de eeuwigheid!

Komt tot dit zacht geklater: het doopvont staat weer opgericht! Zie, met Zijn levend water heeft God iets groots verricht! i)

De door heerschappij van menschen in de kerk des Heeren verbroken gemeenschap der geloovigen was weer hersteld. Al waren ze wat de eigen gebouwen betreft, dakloozen, ze waren toch begenadigden, want ze hadden het vrije en ongebonden Woord van hun God, ze hadden het water met zijn eendere sprake als teeken van Grods Verbond, ze werden gevoed bij brood en bij wijn.

Later hebben anderen aan hen een echt Christelijke daad verricht en hun gebouwen voor deze dakloozen ontsloten. God moge hen daarvoor rijkelijk zegenen! Het dak boven het hoofd is nu weer een kerkdak, al is hét nog geen eigen dak. Op dit laatste blijft hun bhjmoedig geloovig streven gericht. Zoo was het bij ons in Rotterdam—^Delfshaven in de jaren onzes Heeren 1944 en begin 1945, jaren van oorlog ih de wereld en van strijd in de kerk.


1) Ontleend aan den dichtbundel van Muus Jacobse: Vuur en Wind; gedichten 1941—1945.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 maart 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

DE DAKLOOZEN VAN 1944.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 maart 1946

De Reformatie | 8 Pagina's