GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Nu moet ik mij wel zetten tot de overweging van enkele brieven, die ik in deze correspondentie, waarin i k het meest aan het woord moet zijn, ontving. Brieven ontvangen is over het algemeen een mooi ding.

En een journalist krijgt er zoo van drieërlei soort. De eene is van wie met instemming lazen, wat hij schreef en dit een enkele keer willen zeggen. Dat moet niet te vaak gebeuren, want van enkel instemming kan een mensch niet leven. Ik kreeg nu een paar brieven van dien aard, die mij wonderlijk verkwikten, want zij kwamen van een ouden dienaar des Woords, en het bleek mij weer hoe jong de reformatie, d.w.z. de gehoorzaamheid aan het Woord des Heeren, ons doet blijven.

De tweede soort is van lieden, die de eene of andere opmerking maken, welke men dankbaar „incasseert". Dat is een geliefd woord in den bokserswedstrijd, waarin de strijders meer of minder gehard zijn in het incasseeren van geduchte peuters tegen een of ander lichaamsdeel.

Nu dat incasseeren moet een goed journalist ook leeren.

De derde soort zijn de brieven van menschen, die zich gedurig ergeren aan uw schrijven. Het zijn niet de traagste lezers. Integendeel. Ik kreeg jaren geleden eens een epistel van zulk een man, die schreef: „ik erger mij eiken keer, als ik Uw brieven lees en gooi dan vaak de courant in een hoek van de kamer. Maar wonderlijk genoeg, de courant is er nog niet weer, of ik grijp het allereerst naar uw akelige vertoogen". Ik dacht zoo: een mensch wordt gewoonlijk kwaad als hij in een of ander „zeer" getroffen wordt en innerUjk gevoelt dat wie dit onbedoeld deed, gelijk heeft.

Daar briest hij dan tegen in.

Ja die „ge-ergerden" hebben wij velen in de kerken. Daar zijn dominé.s, die^ zich gedurig zeggen te ergeren aan het werk van prof. Schilder, n voor elke preek, die zij maken, dit werk plunderen. Daar zit iets goeds in. Alleen maar, de hoor­ 191 ders kunnen meenen, dat het nog niet zoo slecht is in de aan de Synodale hiërarchie gebonden kerken, want — het is merkwaardig — zij vinden zulk preeken haast altijd mooi. O, als ons goede, gereformeerde volk niet dom gehouden werd en vermoeid met allerlei redeneergeknoei, hoevelen zouden dan de oogen opengaan.

Dus amice, moed houden. De Heere wil ons volk nog genadig zijn, geloof dat vast.

Maar nu, de brieven. Er is er één inzake het maatschappelijk leven, dien ik een volgenden keer hoop te bespreken. Daar is er een andere, die terugkomt op hetgeen ik vertelde over die diepzinnige betoogen van prof. Waterink over het tot of met elkander spreken. Dat t o t en m e t is ook in onschuldig opzicht in onze kerken wel eens wat mysterieus. Zoo zegt de dominé tot den voorlezer: U moet lezen hoofdstuk zooveel tot vers zooveel. En dan bedoelt hij vast, dat die voorlezer dat vers er bij moet nemen, zoodat hij gaat tot het volgende. Voorheen zei men van den kansel: tot en met, wat ook een moeilijke bezigheid wordt, als men het letterlijk wou nemen.

Maar van dat tot of tegen en met en het groot verschil daar tusschen van prof. Waterink zei ik: wat zit er toch achter?

Ik geloof, dus zegt mijn briefschrijver, dat ik het weet.

Dat is de Psycho-techniek. Ik heb een cursus gevolgd, waar ook dr Gunning les gaf. Die geleerde gebruikte dezelfde woorden: niet tegen elkaar spreken maar met elkaar. En dit wel hierom, omdat de menschen tot nu toe elkander in hun spreken willen beheerschen; het is de concurrentiegeest, die daartoe leidt en ook wel de strijdgeest. Wij moeten ons echter laten beheerschen door den geest van het spel, zooals prof. Huizinga dit leerde. Den geest van den wedstrijd, een zekere „teamgeest", waarin men niet tegen maar met elkander speelt. Die psycho-techniek was, volgens dien geleerde, nog wel jong, maar zij zou straks alle vragen kunnen oplossen.

Welnu — allicht zal prof. Waterink het zoo bedoelen; alleen maar meer geaccomodeerd aan Christelijk belijden. Een heel oude bezigheid.

Volgens deze methode, dus de schrijver, zal ook met Indië gehandeld worden. De kwestie daar zal worden opgelost door een met elkander praten, totdat wij, al pratende, ons Indië kwijt zijn geworden.

Nu wat dit laatste betreft, valt het mij op, dat de Engelsche regeering er zoo voor was, dat wij met opstandelingen gaan praten. Maar als er een opstand is in Britsch-Indië, dan gaat de regeering de muiters op de vloot direct met alle geweld te lijf al zou het ook honderd van haar schepen kosten. En de bevelhebber zegt: praten met oproermakers? Nooit! Eerst u op genade of ongenade overgeven, en dan, ja dan zullen wij praten. Of hij gelijk heeft! Heel het Britsche wereldrijk hangt er aan.

Ik weet niet of minister Logeman niet verwonderd heeft opgekeken toen hij hiervan vernam, en of hij niet heeft begrepen, hoe hij er zich tusschen liet nemen.

Maar nu dat praten met elkaar om zoo iets als een nuttige waarheid te vinden. Zou het de Psychotechniek zijn?

Of misschien ook die bekende corridor in het waarheidshótel van den Amerikaanschen wijsgeer James.

Gij weet, dat volgens diens pragmatisme de waarheid velerlei is. In een hotel zijn vele kamers, maar zij komen alle uit op één corridor waar alle gasten elkander moeten passeeren.

In de eene kamer balt een atheïst de vuist tegen God; in een andere ligt een bidder, die vraagt om Gods zegen; in een derde woont een chemicus, in de vierde een zakenman enz.

Maar nu komen zij allen in den corridor en daar praten zij met elkander. En dat vriendelijk allicht, en „openstaand" voor elkander, zoo als dat moet in een „Nederlandsche volksbeweging" of in een „Partij van den arbeid" of in een „Nederlandsche jeugdbeweging".

Chesterton, die naar gij weet aardige dingen kon zeggen, onderscheidde zulke profeten van allerlei kant in demagogen en mystagogen. De eerstgenoemden hadden weinig te zeggen, maar zij zeiden het heel luid. Zoo was de sociaal democraat voorheen en de communist nog erger. Maar dit geslacht sterft uit. Thans speelt ook bij hen evenals bij de nationaal socialisten de mystiek een rol. En de „mystagogue" heeft niets te zeggen „but says it softly and impressively in an indistinct whisper".

Of het niets is, wat minister Schermerhom wil zeggen of wat Koos Vorrink beweert, laat ik nog daar. Het lijkt mij in den grond der zaak gevaarlijk, omdat wij ons met hen bewegen in een omgekeerde wereld. Maar zij zeggen het inderdaad in een „indistinct whisper". Het is niet zoozeer wat het geluid, maar wel wat de beteekenis aangaat, een onduidelijk gefluister.

Of' wil men anders, het zoete gefluit van den vogelaar.

Wat beleven wij vooral voor onze jonge menschen een gevaarlijken tijd, en voor welk een verdonkeren der heerlijke Schriftuurlijke waarheid komen wij allen telkens weer te staan. Wat moeten wij op onze hoede wezen.

Ik wil nog een voorbeeld nemen, ook al weer uit het „Gereformeerd Jongelingsblad". Ik doe dat niet uit lust tot critiek, of om iemand onaangenaam te wezen, maar — mijn Heere en Heiland weet het — om onze jonge menschen te wapenen tegen den boozen vijand, die heel mystiek, zeker wat te zeggen heeft, maar het zegt „softly and impressively"; laat ik het vertalen: zoet en indrukwekkend, geweldig ernstig, en zich daartoe gaarne van elk onzer bedient. Wat zeggen wij gereformeerde menschen vaak paganistischen onzin zonder het zelf te verstaan.

Zoo, als wij hooren gewagen van de „onsterfelijke ziel", terwijl, zooals prof. Schilder het' ons deed zien, Kuyper en Bavinck reeds daartegen waarschuwden. Maar als dit waarschuwen nu in onzen kring geschiedt, dan gaat een synodalistische professor den niet gewaarschuwden menschen vertellen, dat er onder ons zouden zijn, die loochenen, dat het kind Gods na zijn sterven onmiddellijk bij den Heere is in Zijn heerlijkheid.

Zoo, als wij gewagen van den mensch als een „redelijk-zedelijk" wezen, wat uit de school van Socrates is, die zeide, dat de rede goed is en de zede, als het er op aan kwam, ook, maar dat er een harmonie behoorde te zijn tusschen die beide, en dan was de mensch volmaakt. Redelijk hier en zedelijk daar, en dan een streepje tusschen beide; klaar was Kees. Maar — wij zijn er niet klaar mee.

Welnu — ik las in het „Gereformeerd Jongelingsblad" artikeltjes over bijbellezen van ds Gilhuis.

De schrijver nu heeft het telkens, als hij van het Woord Gods gewaagt, over den „Sprekenden God". Het is weer wat nieuws.'Voorheen werd ons gezegd, dat het Woord tot ons komt als: Zoo zegt de Heere. Nu kan de bedoeling, ik neem het aan, goed zijn.

Het Woord Gods is geen objectief ding, maar het Woord, dat met gezag, met absoluut gezag, op ons aankomt.

Dus God spreekt tot ons door Zijn Woord. Er is echter ook een vreeselijke moderne — d.w.z. heel oude paganistische dwaling — die zegt, dat het op dat Woord niet direct aankomt mfl, ar op den subjectieven indruk, die het op ons maakt. Ons beleven wordt dan het spreken Gods. En de Bijbel wordt eerst in de verkondiging het Woord van God.

Zit dat er nu weer achter, als ds Gilhuis al maar spreekt van den „Sprekenden God"? Worden onze jongelieden hier in den ontzettenden dwaalweg van Barth en de zijnen gehaald?

Misschien zegt iemand: dat is nu weer uw argwaan. Waarom zoekt gij er dat nu achter? Waarom neemt gij niet aan dat het goed gereformeerd is bedoeld ?

Wel, ik zou dat gaarne doen en heb het een en andermaal langs mij heen laten gaan, al smaakte het mij ook niet. Maar wat zie ik nu?

Deze schrijver zegt: wilt gij nog meer over dit bijbellezen weten, welnu lees dan ook: Bijbelsch ABC van dr K. H. Miskotte.

Er worden meer boeken genoemd, zooals in den corridor van het moderne hotel allerlei boeken met allerlei „waarheden" liggen.

O zeker. Maar is het nu m ij n schuld, als ik schrik, en vraag: wat is dat nu weer? »

Geloof mij, amice, als er bederf komt in staat en maatschappij, in het gezin, ja overal, dan is het in de kerk begonnen.

En als er reformatie zal komen door Gods gunst, dan moet dat in de kerk beginnen. Want — het kwaad gaat over gansch de lijn van het leven, en de reformatie moet dit zien en er tegen strijden.

Wat nu in onze kerken gebeurde is met een formuletje niet op te lossen. Wij zullen ons moeten bekeeren van onze wereldgelijkvormigheid en die wereldgelijkvormigheid is nog wat meer dan een gaan naar de bioscoop, wat ik ook maar laten zou, maar zij wordt vooral gevonden in ons denken en in ons naar onze meening vrome spreken.

Met hartelijke groeten en heilbede Uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 maart 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 maart 1946

De Reformatie | 8 Pagina's